nr.8 april 1984 f3,95 Bf rs. 78
tijdschrift voor hobby-elektronica
mikrofoonversterker • kurk
zelfbouw - luidsprekerb...
54 downloads
734 Views
59MB Size
Report
This content was uploaded by our users and we assume good faith they have the permission to share this book. If you own the copyright to this book and it is wrongfully on our website, we offer a simple DMCA procedure to remove your content from our site. Start by pressing the button below!
Report copyright / DMCA form
nr.8 april 1984 f3,95 Bf rs. 78
tijdschrift voor hobby-elektronica
mikrofoonversterker • kurk
zelfbouw - luidsprekerbox
jm^M2e jaargang nr.4 april 1984 ISSN 0167-7349
Hoofdredakteur: P.V. Holmes Chef redaktie: E.J.A. Krempelsauer Chef ontwerp:
Uitgave van: Elektuur B.V., Peter Treckpoelstr. 2-4, Beek (U Telefoon: 04402-74200, Telex 56617 Korrespondentie-adres: Post¬ bus 121, 6190 AC Beek (L) Kantoortijden: 8.30-12.00 en 12.30-16.00 uur Direkteur: J.W. Ridder Bourgognestraat 13a, Beek (L)
Elex verschijnt rond de eerste van elke maand. Onder dezelfde naam wordt Elex ook in het Duits uitgegeven.
Auteursrecht: De auteursrechtelijke bescherming van Elex strekt zich mede uit tot de illustraties met inbegrip van de printed circuits, evenals tot de ontwerpen daarvoor. In verband met artikel 30 Rijksoktrooiwet mogen de in Elex opge¬ nomen schakelingen slechts voor partikuliere of wetenschappelijke doeleinden vervaardigd worden en niet in of voor een bedrijf. Het toepassen van schakelingen geschiedt buiten de verantwoorde¬ lijkheid van de uitgeefster. De uitgeefster is niet verplicht on¬ gevraagd ingezonden bijdragen, die zij niet voor publikatie aan¬ vaardt, terug te zenden. Indien de uitgeefster een ingezon¬ den bijdrage voor publikatie aan¬ vaardt, is zij gerechtigd deze op haar kosten te (doen) bewerken; de uitgeefster is tevens gerechtigd een bijdrage te (doen) vertalen en voor haar andere uitgaven en aktiviteiten te gebruiken tegen de daarvoor bij de uitgeefster gebrui¬ kelijke vergoeding.
Nadrukrecht: Voor Duitsland: Elektor Verlag GmbH, 5133 Gangelt.
© Uitgeversmaatschappij Elektuur B.V.-1984 Printed in the Netherlands
Drukkerij: N D
- - B . Leiden, Zoeterwoude
K.S.M. Walraven Redaktie Nederland: P.E.L. Kersemakers (hoofd landgroep), J.F. van Rooij, P.H.M. Baggen, I. Gombos, M.J. Wijffels Redaktie buitenland: A. Schommers, R.Ph. Krings Redaktiesekretariaat: C.H. Smeets-Schiessl, G.VV.P. Wijnen Vormgeving: C. Sinke Grafische produktie: N. Bosems, L M . Martin, J.M.A. Peters Abonnementen: Y.S.J. Lamerichs jaarabonnement Nederland België buitenland f 39,50 Bfrs. 780 f 5 4 , Een abonnement loopt van januari tot en met december en kan elk gewenst moment ingaan. Bij op¬ gave in de loop van een kalender¬ jaar wordt uiteraard slechts een deel van de abonnementsprijs be¬ rekend. Bij abonnementen die in¬ gaan per het oktober-, novemberof decembernummer wordt tevens het volgende kalenderjaar in reke¬ ning gebracht. De snelste en goedkoopste manier om een nieuw abonnement op te geven is die via de antwoordkaart in dit blad. Reeds verschenen nummers op aanvraag leverbaar (huidige losse nummerprijs geldt). Adreswijzigingen: s.v.p. minstens 3 weken van tevo¬ ren opgeven met vermelding van het oude en het nieuwe adres en abonnee-nummer. Commerciële zaken: C. Sinke W.H J . Peeters (advertenties) Advertentietarieven, nationaal en internationaal, op aanvraag. Prijslijst nr. 1 is van toepassing. Korrespondentie: In linker bovenhoek vermelden: TV technische vragen LP lezerspost HR hoofdredaktie AW adreswijzigingen ADV advertenties ABO abonnementen RS redaktiesekretariaat
uit de inhoud In de regel is het eerste meetinstrument dat de elektronica-amateur aan¬ schaft een multimeter. Later onstaat vaak de behoefte om meer te kunnen meten: de frekwentie van een wisselspanningssignaal bijvoor¬ beeld. Door gebruik te maken van een speciale schakeling kan hiervoor toch de multimeter inge¬ zet worden. multimetervoorzet voor frekwentiemeting blz. 16
De ELS-40 is een kompakte 40 W luidspreker. Dat hij hier op de foto op onze 40 maal zo dure referentie¬ luidspreker staat wil niet zeggen dat hij even goed is. Toch werden wij verrast door de prestaties van deze kleine jongen, hij blies z'n partij aardig mee, en zeker in vergelijking met andere kleine luidsprekerboxen behoort hij zeker tot de betere. ELS-40 blz.26
Elektronische spelletjes zijn " i n " . Eén van de oudste elektronische spelletjes (ook in het Evoluon bijvoor¬ beeld) is de reaktie-tester. Daar hebben we eens een variant op bedacht die heel letterlijk met een meetlat het reaktievermogen meet. reaktie-tester blz. 31
Twee flessekurken, wat spelden, twee oude mag¬ neten en een stuk draad. Meer is er niet nodig om een echt werkende elektro¬ motor te maken. Hoe? Snel doorbladeren naar . . . de kurkmotor blz. 50
elextra
4-04
komponenten
4-54
postbus 121 lezersreakties
optimale geluidsweergave 4-34 . . . wordt alleen bereikt bij een goede luidspreker¬ opstelling.
zelf bouwprojek ten
kaleidoskoop multimetervoorzet voor frekwentiemeting 4-16 Frekwenties tot 20 kHz met een gewone multimeter gemeten. ELS-40 4-26 Kompakte hif i-luidsprekerbox die tot 40 watt belast mag worden. reaktie-tester 4-31 Een elektronisch spelletje, dat wel, maar nu eens heel anders. . . doka-zaklamp 4-21 Een zaklamp die in de donkere kamer gebruikt kan worden zonder dat het lichtgevoelige materiaal be¬ dorven wordt. metronoom Muziekstudiemaatje voor de juiste maat.
4-25
4-45
mikrofoonversterker met dynamiekkompressie 4-47 Deze voorversterker past zich automatisch aan de luidheid waarmee gesproken wordt aan.
informatie, praktische tips tussen haakjes 4-23 Toevoegingen aan en rektifikaties van reeds ver¬ schenen artikelen.
4-36
transistoren monteren 4-38 Al is een elektronica-ontwerp nog zo doordacht, met het bouwen staat of valt de uiteindelijke werking. Een goede transistormontage komt daarbij zeker niet op de laatste plaats. 'n tip Luidspreker-fasetest met een batterij.
4-51
grondbeginselen hoe zit dat: luidsprekers
4-12
zo werkt een luidspreker
4-13
hoe zit dat: buizen- en transistorversterkers
4-24
maak een koolmikrofoon Een mikrofoon om zelf te bouwen.
4-42
kurkmotor 4-50 Een supersimpel elektromotortje, gemaakt van afvalmateriaal. DIGI-taal lessen in enen en nullen deel 8: nogmaals de flipflop
4-52
bij de \joorpagina "Elektro-akoestische omzetters" is het hoofdthema deze maand. Dergelijke omzetters vinden we helemaal aan het begin en aan het einde van de geluidsketen. Aan het begin de mikrofoon die het geluid omzet in een elektrisch sig¬ naal en aan het einde de luidspreker die het omgekeerde doet. Ooit stilgestaan bij het woord "luidspreker?" Een toestel dat luid spreekt, waarschijnlijk was men in vroeger jaren allang blij als er geluid uit het toestel kwam. Tegenwoor¬ dig wordt steeds meer nadruk gelegd op de kwaliteit van het weergegeven geluid; het moet niet alleen hoorbaar maar ook genietbaar zijn. En met de ELS-40 luidsprekei box waarvan elders in dit nummer een bouwbeschrijvin staat is dat zeker het geval, en nog betaalbaar ook.
X i
1
Si | 1
220 V~
S1
i 1
windingen gebeuren met de hand, zodat er een stevig begin ontstaat. Wanneer de schakeling in een kastje wordt gebouwd, kan de elektromagneet aan een met het kastje verbon¬ den standaard worden ge¬ monteerd. De standaard kan van hout of ander nietmagnetisch materiaal wor¬ den gemaakt. In figuur 7 is het door ons gebouwde proefmodel te zien. Voor de standaard is hier een kope¬ ren buis toegepast. De afmetingen van de hou¬ ten stok zijn 1 x 1 x 60 cm. De centimeterverdeling kan met behulp van een duim¬ stok worden gemaakt. In één uiteinde van de stok wordt een houtschroef ge¬ draaid, waarmee hij aan de elektro-magneet wordt gehangen. Door de elektromagneet loopt een stroom van onge¬ veer 0,3 A. T1 wordt daar¬ door niet zwaar belast en hoeft dus niet van een koellichaam te worden voorzien. Wordt de schakeling in een kastje gebouwd, dan is het verstandig ook meteen een netvoeding in de kast te monteren. Omdat de scha¬ keling geen bijzondere eisen aan de stroomvoorziening stelt, is een eenvoudige net¬ voeding, bestaande uit transformator, bruggelijkrich¬ ter en afvlak-elko, voldoen¬ de. De bruggelijkrichter wordt direkt aan de sekundaire aansluitingen van de trafo gesoldeerd. Voor de afvlakkondensator is nog genoeg plaats op de print. In figuur 8 is voor alle zeker¬ heid nog eens een dergelijke simpele netvoeding ge¬ tekend. Dl . . .D4 = B40C1500
l,
1f
beltraio 8 V
Dl
^
\ ^
D2
-f-© ^
4
c
1 ^2200M 25 V
- >o/ 1 ^\
83783X4
1
4 Een stereo-installatie moet een lust voor oor en oog zijn. Dat laatste geldt vooral voor huiskamerapparatuur. Het is wel jammer wanneer bij het opstellen van de ap¬ paratuur en de boxen meer rekening met het oog dan met het oor wordt gehou-' den. Het is slechts weinig mensen bekend dat vooral de opstelling van de boxen grote invloed op de geluids¬ weergave heeft. Het beste is dus de luidsprekers zo op te stellen dat ze niet alleen goed in het geheel van de huiskamer passen, maar ook goed klinken. Al bestaat hiervoor geen algemene oplossing, we kunnen wel enkele praktische aanwijzin¬ gen geven.
Boxen en ruimte Jammergenoeg is het prak¬ tisch onmogelijk dat het ori¬ ginele geluid volkomen na¬ tuurgetrouw wordt weerge¬ geven. Dit geldt vooral voor de ruimtelijke indruk. Ook al kunnen we aan de afmetin¬ gen van de kamer niets ver¬ anderen, er zijn nog genoeg
L
R
gelijkzijdige driehoek
Figuur 1. Boxen en luisterplaats vormen min of meer een gelijkzijdige driehoek.
andere mogelijkheden om het geluid te beïnvloeden. De plaats van de boxen, de plaats van waaruit bij voor¬ keur naar muziek wordt ge¬ luisterd en de bekleding van de muren spelen een belangrijke rol. Ook de fabrikant geeft meestal nuttige aanwijzin¬ gen voor het opstellen van de boxen. Zo moeten boe¬ kenplankboxen, die door¬ gaans op een hoogte van minstens een halve meter geplaatst dienen te worden, niet op de vloer worden ge¬ zet (tenzij de fabrikant an¬ ders vermeldt). Als luidsprekerboxen in een wandrek worden onderge¬ bracht, moeten we erop let¬ ten dat er zich onder, boven of naast de boxen geen open kasten bevinden. Dit om verkleuring te voorko¬ men van de hogere bastonen tot in het onderste middentoonbereik toe. Open kasten kunnen namelijk als 'klankkast" gaan fungeren en dan de geluidsweergave nadelig beïnvloeden. Wan¬ neer zich naast de boxen een gesloten ruimte bevindt (bijvoorbeeld een gesloten kastje of een "boordevolle"
boekenplank), is de geluids¬ weergave een stuk beter. De afstanden tussen de luidsprekerkasten en de plaats van waaruit bij voor¬ keur naar de muziek wordt geluisterd, moeten een denkbeeldige gelijkzijdige driehoek vormen (figuur 1). Het opstellen van de boxen tegen eenzelfde wand en in de buurt van de hoeken re¬ sulteert in een duidelijke ver¬ sterking van de basweergave. Dit kan een voordeel zijn voor boxen met een zwakke weergave van de lage tonen (miniboxen). Luidsprekers met voldoende basweergave (middelgrote boekenplankboxen) kunnen het beste tegen een wand — op voldoende afstand van de hoeken — worden bevestigd. Om een onna¬ tuurlijke, overdreven weer¬ gave van de lage tonen te vermijden moeten grote luidsprekerkasten bovendien nog iets van de muur staan. In het algemeen klinken luidsprekers in de buurt van absorberende wanden (gor¬ dijnen en boekenplanken) beter dan in de buurt van gladde, reflekterende opper¬ vlakken. Voor de symmetrie van het klankbeeld is het in ieder geval ideaal als de akoestiek voor beide boxen gelijk is. Een schuine wand of een kleinere afstand tot de wand van één van de boxen, en het klankbeeld verschuift. Is het onmogelijk voor beide boxen een iden¬ tieke akoestiek te kreëren, dan kan alleen het instellen van de "balance" op de ver¬ sterker en, indien aanwezig, een voor rechts en links af¬ zonderlijke toonregeling of equalizer nog uitkomst bieden. Ondanks een verbetering met behulp van dome- of band-tweeters is de uitstra-
ling voor hoge frekwenties nogal beperkt. Daarom is de geluidsweergave het beste als de luidsprekers gericht zijn op de luisterplaats. Voor voldoende stereo-indruk en een goed klankbeeld richten we de boxen zoveel mogelijk op één punt, dat 1 a 1,5 meter voor de luisterplaats ligt. Bij de keuze van een luisterplaats moet ook rekening worden gehouden met de invloed van wanden, vloer en plafond. Omdat het door deze oppervlakken gereflekteerde geluid een langere weg dan de direkte geluids¬ golven moet afleggen voor¬ dat het de luisteraar bereikt, kan een gedeelte verloren gaan. Bepaalde frekwenties zijn dan op bepaalde plaat¬ sen in de kamer niet of nau¬ welijks te horen. Dat is het geval wanneer frekwenties van het direkte en het indirekte (gereflekteerde) geluid precies in tegenfase op de luisterplaats aankomen, waardoor ze elkaar ophef¬ fen. Dit effekt is vooral merkbaar bij lage tonen (la¬ ger dan 200 Hz) en is met
een geschikt testsignaal (ruis met een verhoogd basaandeel) goed te horen door telkens naar een andere plaats in de kamer te lopen. Zoek nu de plek waar zo weinig mogelijk van het ge¬ luid verloren gaat en de luisterplaats is gevonden! Vertrouw hierbij alleen op
A
A y'.
het gehoor en vergeet alle aanwijzingen wanneer een totaal andere opstelling van de luidsprekers veel beter blijkt te zijn.
Testsignalen Ook voor het opstellen van de boxen geldt: "praktijk gaat boven theorie". Als testsignaal kan het beste een langspeelplaat met een breed akoestisch spektrum worden gebruikt. Bijvoor¬ beeld muziek gespeeld op instrumenten waarvan men de originele klank goed kent. Ook een HiFidemonstratieplaat kan nog van nut zijn. Alvorens de luidsprekers in de woonruim¬ te te beoordelen, zetten we de toon- en de balansrege¬ ling in de neutrale stand. De geluidssterkte moet zoveel mogelijk het nivo waarmee de muziek is opgenomen benaderen. De kwaliteit van de basweergave kunnen we beoordelen aan de hand van de stem van een mannelijke
Figuur 2. Deze opstelling leidt tot een asymmetrische stereoweergave. De box rechts staat korter op de zijwand dan de box links. Het signaal rechts wordt hierdoor sterker gereflekteerd, waardoor de luister¬ plaats naar de andere kant verschuift. Figuur 3. Wanneer de boxen op de luisterplaats worden ge¬ richt, moet het "snijpunt" in de regel iets vóór de luisteraar liggen, waardoor de stereoindruk wordt verbeterd.
I en
SS
Figuur 4. Elk oppervlak in een woonruimte reflekteert geluid. Hierdoor kunnen bepaalde frekwenties worden versterkt, maar ook onderdrukt worden.
'//////'SSSSSS/, spreker. Voor het opsporen van plaatsen in de woon¬ ruimte waar bepaalde frekwenties verloren gaan kan een ruissignaal op een de¬ monstratieplaat, een ruisge¬ nerator of een FM-tuner (die op de ruis tussen de zen¬ ders is ingesteld) worden gebruikt.
de luidsprekers en platen¬ speler te klein is, kan er een akoestische terugkoppeling ontstaan. Ook wanneer nog net geen "rondzingen" ont¬ staat, wordt de kwaliteit van het geluid nadelig beïn¬ vloed. Een lichte platen¬ speler zonder subchassis is hiervoor zeer gevoelig.
Afstand houden
Het aansluiten
Wanneer de afstand tussen
Feitelijk moet met de lengte
van de kabel ook de dikte toenemen. Daardoor wordt de weerstand van de kabel zo klein mogelijk gehouden. Een kabel met een doorsne¬ de van zo'n 2,5 mm2 is rela¬ tief goedkoop en een goede investering.
gedefinieerd is en een zwak lage-tonen-aandeel heeft. Mocht dit het geval zijn, dan is een eenvoudige fasetest aan te raden. Voor meer hierover zie de tip "fasetest" in dit nummer.
Tot slot Vooral na het aansluiten van nieuwe kabels kan het ge¬ beuren dat de weergave on-
elektronische ratten- en muizenverjager Door ratten en muizen on¬ dervindt de maatschappij jaarlijks enorme schade die in de miljarden loopt. Mil¬ joenen tonnen levensmidde¬ len, hout, kunststoffen, pa¬ pier, stroomkabels enz. gaan verloren. Zeer schadelijk zijn ook verontreinigingen ont¬ staan door uitwerpselen, uri¬ ne, haren en bakteriën welke een gevaar vormen voor de gezondheid. De verschillende ratten- en muizensoorten bereiken een gemiddelde leeftijd van 4 . . . 7 jaar en hebben een beangstigend vermenigvuldi¬ gingsvermogen. Een jonge rat kan in één seizoen 3 tot 6 keer steeds 6 . . . 15 jon¬ gen baren, terwijl deze op hun beurt reeds na 3 maan¬ den zelf weer jongen kun¬
nen werpen. Dat betekent dat uit één paar in de loop van één jaar 7000 tot 10.000 nakomelingen kunnen voort¬ komen. De hoeveelheid voedsel die een rat per dag nodig heeft, bedraagt onge¬ veer een kwart van zijn li¬ chaamsgewicht. Openingen niet groter dan de kop van het dier zijn voldoende om in een ruimte binnen te dringen. De gewone manier om on¬ gedierte te bestrijden kosten veel werk en geld. Boven¬ dien levert het strooien van gif en het zetten van vallen lang niet het gewenste re¬ sultaat. Na het sterven van de eerste dieren wordt het uitgestrooide gif door de an¬ deren gemeden en ontwik¬ kelt zich na korte tijd een
zekere ongevoeligheid (im¬ muniteit), zodat het gif ver¬ der praktisch geen uitwer¬ king heeft. Een val kan eerst weer diensten bewijzen na¬ dat men deze heeft geleegd. Bovendien prenten de dieren zich de plaatsen van de val¬ len in het geheugen, want zodra de eerste slachtoffers vallen, gaan hun soortgeno¬ ten deze plekken angstvallig uit de weg. Sinds enige tijd is voor bestrijding van deze schade¬ lijke dieren door de firma Clock Electronics uit Nijme¬ gen een elektronische ratten- en muizenverjager in
ü de handel gebracht. Dit ap¬ paraat zendt een voor het menselijk gehoor niet waar¬ neembare intensieve alarmtoon uit met een tussen 27 tot 35 kHz variërende frekwentie en een geluidsdruk van ca. 105 dBA. Door de kombinatie van geluidsdruk en frekwentievariatie wordt bereikt dat de dieren, zelfs op de lange duur, niet aan de alarmtoon gewend raken. Ratten en muizen hebben in
*
wezen een gevoeliger ge¬ hoor dan mensen of huis¬ dieren. Bij het horen van de alarmtoon verlaten ze in al¬ lerijl de ruimte en keren niet meer terug. Wanneer geen vluchtmogelijkheid meer openstaat, sterven ze aan de gevolgen van stress. De enorme resultaten die met de ratten- en muizenbestrijding door middel van ultrasone golven werden be¬ reikt, zijn in diverse universiteitslaboratoria getest en be¬ vestigd. Het bereik van deze ratten- en muizenverjager gaat tot ca. 250 m2. Het ap¬ paraat is voorzien van twee extra luidsprekeruitgangen, zodat er later eventueel twee aanvullende ultrasoonboxen op kunnen worden aangesloten. Hierdoor wordt een bereik mogelijk gemaakt van ca. 700 tot 800 m2, waardoor bijvoorbeeld drie aparte ruimten kunnen wor¬ den beveiligd. Door aanslui¬ ting van meerdere ultrasoonboxen op een centrale een¬ heid kunnen ook grotere ruimten optimaal door de geluidsgolven bestreken worden. Ratten en muizen die na verdrijving door het elektro¬ nische afweerapparaat geen nieuwe schuilplaats in be¬ woonde gebouwen meer vinden, "verwilderen" na enige tijd en worden bloot¬ gesteld aan de gevaren die verbonden zijn aan een le¬ ven in een natuurlijke omge¬ ving, dit veroorzaakt een af¬ name van het aantal dieren, enerzijds vanwege de vele natuurlijke vijanden, ander¬ zijds dient de benodigde le¬ vensruimte eerst veroverd en daarna voortdurend verde¬ digd te worden. Zo is uit een studie gebleken dat konkurrerende koloniën zich nooit verenigen. Om dat te bewijzen werd een kolonie geplaatst tussen een andere kolonie en een voedingsbron. De kolonie die zich het dichtst bij de
voedingsbron bevond, ver¬ dedigde deze voortdurend en er werd waargenomen dat in de verder verwijderde kolonie de agressiviteit on¬ der de soortgenoten voort¬ durend toenam, waarbij een aanmerkelijk hoger sterftecij¬ fer te konstateren viel. Te¬ vens bleven de dieren in de verder verwijderde kolonie in groei en vruchtbaarheid aan¬ zienlijk achter. Deze onderzoeken leiden tot de konklusie dat knaagdie¬ ren, eenmaal uit hun veilige omgeving verdreven, ge¬ dwongen worden een nieuw onderkomen te zoeken dat nog niet bezet is door ande¬ re soortgenoten. Lukt ze dit niet, dan moeten ze in hun natuurlijke rol van in het wild levende dieren terugke¬ ren, met als gevolg dat het bestand op natuurlijke wijze aanzienlijk terugloopt, ver¬ oorzaakt door angst, ge¬ vechten, honger of de vele vijanden. Daarbij kan ervan worden uitgegaan dat de beesten, wanneer men het elektronische afweerapparaat in werking stelt, niet alleen het gebouw zullen verlaten, maar er ook daadwerkelijk door worden vernietigd. Een indrukwekkend bewijs van de invloed van ultrasone geluidstrillingen op ratten en muizen, leverde een proef met 17 laboratoriumratten, waarbij moest worden vast¬ gesteld of door gebruik van het elektronische afweerap¬ paraat de dieren ervan weer¬ houden zouden worden een bewaakte ruimte binnen te gaan. Voor dit doel werden de 17 ratten geplaatst in twee ruimten die door mid¬ del van een tunnel met el¬ kaar in verbinding stonden. In de eerste drie dagen kon¬ den de ratten zich in beide ruimten vrij bewegen. In één van de beide ruimten bevond zich voedsel en wa¬ ter voor de dieren. De test met het elektronische af¬ weerapparaat werd in die
ruimte 72 opeenvolgende uren uitgevoerd. Met behulp van een fotocel werd gere¬ gistreerd hoeveel dieren in de ruimte binnengingen waarin zich het voer bevond en hoelang ze zich daarin ophielden. De resultaten zijn in tabel 1 weergegeven. De uitkomst bewijst dat in de 72 uur waarin het apparaat was ingeschakeld, de ratten die toch de bewaakte ruimte binnengingen, zich niet lan¬ ger dan één minuut daarin ophielden! Tegen het einde van de test¬ periode kwam geen van de proefdieren meer in de be¬ waakte ruimte. Daaruit kun¬ nen we afleiden dat de knaagdieren eerder de voor¬ keur geven aan honger en dorst, dan zich bloot te stel¬ len aan het ultrasone geluid. In een volgende test werd een voormalig pakhuis als proefgebied gebruikt. Daar de dieren normaal overdag niet te zien zijn, werden er op verschillende plaatsen vooraf gewogen hoeveelhe¬ den voer uitgelegd. De daaropvolgende dag werd het voer opnieuw gewogen en vernieuwd. Uit tabel 2 is op te maken dat in de eerste 6 dagen waarin het voer werd uitgelegd, de hoeveelheid van het opge¬ vreten voer steeds toenam. Op grond van het gekonsumeerde voer werd geschat dat zich ongeveer 100 ratten in het gebouw bevonden. Na de tiende dag werd de proefruimte in het gebouw met een elektronisch verjaagapparaat beveiligd. Reeds na vijf dagen kon geen ver¬ der voedselverbruik worden vastgesteld, zodat na 16 da¬ gen ervan kon worden uit¬ gegaan dat alle dieren het gebouw hadden verlaten. Literatuur: Dr. James Nicholson, University of Man/land — Poultry and Farm management. Dr. Robert Calhoun — A study in behaviour rat societies, 4-3-1 con¬ flict and territory.
Tabel 1 testduur (uren)
0
hoeveel¬ heid uit¬ testduur gelegd hoeveelheid (dagen) gekonsumeerd voer (gram) voer (gram) 1 403 3,136 2 314 3,136 3 556 3,136 4 1.299 3,136 5 1.678 3,136 6 3,136 2.848 7 3,136 2.318 8 3,136 2.135 9 3,136 2.222 10 3,136 2.289 inzet afweer¬ apparaat 11 3,136 1.158 624 12 3,136 13 3,136 336 14 3,136 69 3,136 15 8 16 3,136 0 17 3,136 0 3,136 18 0 3,136 19 0 20 3,136 0 21 3,136 0 22 3,136 0 3,136 23 0 24 3,136 0 25 3,136 26 3,136 2 7 . . . 6 0 3,136 0
Tabel 2
transistoren monteren Elektronica als hobby is leuk, maar schema's lezen en begrijpen, weten waarom een bepaalde weerstand een bepaalde waarde heeft, wel¬ ke funkties transistoren in een schakeling hebben, enz. is meestal minder leuk. Het wordt echter pas interessant als een schakeling is ge¬ bouwd en ook nog werkt. Wanneer we bij het bouwen van een elektronische scha¬ keling op enkele belangrijke punten letten, zal sukses verzekerd zijn. Daarom wordt in Elex de bouw van een schakeling uitvoerig en zo eenvoudig mogelijk be¬ schreven, want het is juist de beginneling die het van aanwijzingen en tips hebben moet. Hij dient bijvoorbeeld te weten hoe en waar de komponenten op de print moeten worden gemon¬ teerd, hoe belangrijk de polariteit bij eiko's en dioden is, naar welke kant de pen 1-markering van een IC moet wijzen, waar de basis-, de emitter- en de kollektoraansluiting van een transis¬ tor moet komen te zitten. Dank zij zulke aanwijzingen en een komponentenopstelling is het bouwen van een elektronische schakeling vrij simpel. Toch wil dit niet zeggen dat daarmee alle problemen verholpen zijn. Bij de montage van een transistor op een koelvlak dienen zich weer andere problemen aan die, bijvoor¬ beeld afhankelijk van de er¬ varing van de hobbyist, al dan niet juist aangepakt worden.
De temperatuur . . . . . . van een transistor mag niet boven een bepaalde waarde stijgen. Daarom
moeten we ervoor zorgen dat de transistor niet in de buurt wordt geplaatst van een komponent die warmte uitstraalt, want door de ho¬ gere omgevingstemperatuur kan de werking van de transistor nadelig worden beïnvloed. Elke transistor die zoals bekend uit halfgelei¬ dermateriaal is opgebouwd, is namelijk gevoelig voor warmte. Wanneer de tempe¬ ratuur nu tot boven de maximaal toelaatbare waar¬ de stijgt, lopen we het risiko dat de transistor kapot gaat. Ook bij het solderen moet erop worden gelet dat de transistor niet door overver¬ hitting kapot gaat. Halfgelei¬ ders mogen niet te heet worden. In het volgende schema wordt een overzicht gegeven van de temperatu¬ ren tijdens het solderen en de maximale soldeertijd.
Wie het zekere voor het on¬ zekere wil nemen, kan tij¬ dens het solderen de aansluitdraden met een pincet koelen. Met een beetje erva¬ ring is de kans echter klein dat een transistor tijdens het solderen te heet wordt. Daarom hoeft een transistor niet per se van een monta¬ gevoetje voorzien te zijn. In de regel wordt de transistor direkt op de print gesol¬ deerd. Voor elk type transis¬ tor bestaat er echter een voetje. Wie het dus toch wil gebruiken, kan dat natuurlijk doen. In figuur 2 zijn enkele voetjes afgebeeld. Een voetje is gemaakt van elektrisch niet-geleidend ma¬ teriaal waarin de aansluitpennen in de vorm van een halve cirkel zijn opgesteld. Kontaktveren zorgen ervoor
dat de transistor stevig in het voetje zit.
Monteren van koellichamen ledere transistor heeft een maximaal toelaatbare dissipatie (omzetting van elektri¬ sche energie in warmte). De temperatuur van de transis¬ tor is natuurlijk erg afhanke¬ lijk van de dissipatie. Hoe O
Tabel
behuizing transistor
temperatuur soldeerpunt
metaal
kunststof
max. 250°C max. 250°C 250.. 350°C
afstand tussen soldeerpunt en behuizing 1,5.. .5 mm meer dan 5 mm meer dan 5 mm
maximale soldeertijd 5s 10 s 5s
max. 250°C max. 250°C
2 . . . 5 mm meer dan 5 mm
3s 5s
Figuur 1. De transistor met een kunststof TO92-behuizing is één van de kleinste kompo¬ nenten. Figuur 2. Allerlei transistor¬ voetjes.
meer elektrische energie in warmte wordt omgezet, des te hoger de temperatuur. En, zoals we al weten, mag de temperatuur niet boven de maximaal toelaatbare waarde stijgen. Het is dus duidelijk dat er maatregelen nodig zijn die ervoor zorgen dat de temperatuur van de transistor zo laag mogelijk blijft. Het koelen van transistoren met een metalen TO-behuizing is vrij eenvou¬ dig. Op de transistor hoeft alleen maar een koelsterretje te worden geklemd (fi¬ guur 3). Dit koelsterretje maakt direkt kontakt met de transistor, waardoor er een vergroting van het oppervlak van de behuizing ontstaat. De warmte kan zich nu veel beter verdelen. Bij transistoren met een kunststof SOT32- en TO220-behuizing is het mon¬ teren van een koellichaam minder vlug gebeurd. De transistor moet namelijk op het koellichaam worden ge¬ schroefd. In figuur 4 zijn twee verschillende koellichamen (U-profiel) met transis¬ toren getekend. Deze tran¬ sistoren hebben aan een
kant van hun kunststof be¬ huizing een metalen opper¬ vlak. Dit oppervlak moet di¬ rekt tegen het koellichaam worden gemonteerd. Wordt de transistor horizontaal ge¬ monteerd, dan moeten de aansluitingen 90° worden omgebogen (figuur 4). Hij kan natuurlijk ook vertikaal worden bevestigd. Het metalen oppervlak of de behuizing van de transistor (afhankelijk van het type) is met de kollektoraansluiting verbonden. Wanneer de transistor op het koellichaam wordt geschroefd, mag het koellichaam niet met andere onderdelen van de schake¬ ling in verbinding staan. Hierdoor kan namelijk een kortsluiting ontstaan, waar¬ door de transistor stuk kan raken. Hetzelfde geldt overi¬ gens ook voor de kleine transistoren met metalen be¬ huizing waarop een koelster¬ retje wordt geklemd. Wanneer het gevaar voor kortsluiting toch blijft bestaan, moeten transistor en koellichaam van elkaar worden geïsoleerd, zonder echter de warmte-overdracht te belemmeren. Daarom ge¬
beurt het isoleren met be¬ hulp van een dun isolatie¬ plaatje (van bijvoorbeeld mika) dat tussen transistor en koellichaam wordt geplaatst. Bovendien stoppen we in het gaatje van het koel¬ lichaam een isolatiebusje, zodat ook het schroefje niet meer met het koellichaam in verbinding staat. In figuur 5
Figuur 3. Enkele koelsterretjes. Figuur 4. Koellichamen (met profiel) voor een TO220- en een SOT32-behuizing. Tussen het metalen koelvlak en het koelli¬ chaam wordt een isolatieplaat¬ je geplaatst. Figuur 5. Verschillende koel¬ lichamen (U-profiel) met isola¬ tieplaatjes en -busjes.
I
k
8 T03
zijn enkele isolatiebusjes en koellichamen (o.a. met U-profiel) te zien. Een vermogenstransistor met een TO3-behuizing (bij¬ voorbeeld de 2N3055 in figuur 6) moet eveneens worden gekoeld. Bij een relatief kleine dissipatie tot ongeveer 20 W is een koelvin voldoende (figuur 7). Ze kan, zoals in figuur 7 is te zien, direkt op de print wor¬ den geschroefd. Er mag nu geen direkt kontakt tussen koellichaam en andere on¬ derdelen van de schakeling bestaan. Anders moet ook hier de transistor van het koellichaam worden geïso¬ leerd. Bij een grotere dissi¬ patie is een koelvin niet meer voldoende. In figuur 8 worden meerdere koellicha¬ men van verschillend profiel geïllustreerd. Op die koel-
Figuur 6. De TO3-behuizing van de bekende vermogens¬ transistor 2N3055. Figuur 7. Voor vermogenstransistoren zijn koelvinnen of grotere koellichamen noodza¬ kelijk. Ook het isolatiemateri¬ aal en de warmte-geleidende pasta mogen niet worden vergeten. Figuur 8. Niet alle koellicha¬ men hebben groeven voor een kunststof of aluminium plaatje dat over de transistor kan wor¬ den geschoven.
lichamen kunnen we één of twee vermogenstransistoren (van bijvoorbeeld LF-versterkers) monteren. Voorname¬ lijk bij eindversterkers wor¬ den de koellichamen vaak aan massa gelegd. In dat geval is het dus noodzakelijk de vermogenstransistoren geïsoleerd te monteren. De metalen behuizing van de transistor is namelijk verbon¬ den met de kollektoraansluiting. In een koellichaam zitten meestal'nog geen gaatjes. We zullen dus eerst gaatjes voor de schroefjes, de basisen de emitteraansluiting moeten maken. In figuur 6 worden hiervoor de maten aangegeven. Na het boren van de gaatjes begint het eigenlijke monteren. Uit figuur 9 blijkt duidelijk hoe een en ander moet worden gemonteerd. De onderdelen (van boven naar beneden): schroefje (M3), transistor, isolatieplaatje, koellichaam, isolatiebusje, tussenringetje, veerringetje, moertje (M3), aansluitlipje van de
kollektor en nog een moer¬ tje. Voor de kollektor is slechts één aansluitlipje no¬ dig. Wie een TO3-transistorvoetje gebruikt, moet de transistor monteren zoals in figuur 10 wordt geïllustreerd. Wanneer het koellichaam vertikaal wordt gemonteerd is de werking vanwege het schoorsteen-effekt (hete lucht stijgt op) optimaal. Als het koellichaam zich in de behuizing bevindt, moeten de bodem en achterwand van de behuizing van luchtgaatjes worden voorzien. Bij de koellichamen in figuur 8 is nog een kunst¬ stof plaatje getekend dat in het koellichaam wordt ge¬ schoven en de vermogens¬ transistor beschermt. Vaak zijn die kunststof plaatjes niet te krijgen. Het kan ech¬ ter ook met aluminium plaatjes, die bovendien het voordeel hebben dat ze be¬ ter koelen. Voor weinig geld zijn er echter ook isolatie¬ kapjes te koop (figuur 11) die gewoon over de transis¬ tor worden geplaatst.
1 1
Figuur 9. Isolatieringetjes wor¬ den gebruikt om het schroefje van het isolatieplaatje te isoleren. Figuur 10. Een speciaal transis¬ torvoetje zorgt ervoor dat transistoren makkelijk uit te wisselen zijn. Figuur 11. Isolatiekapjes voor de TO3-behuizing.
Aanwijzingen voor het mon¬ teren van de transistor: Eerst het isolatieplaatje met warmte geleidende pasta in¬ smeren, zodat een beter mechanisch kontakt verkre¬ gen wordt waardoor de vrij¬ komende warmte beter wordt afgevoerd. Over de basis- en emitteraansluiting een isolatiekousje schuiven (ongeveer 1 cm lang); dit om een kortsluiting te voor¬ komen. Voor de kollektoraansluiting niet te dunne soldeerlipjes gebruiken. De isolatie tussen kollektor en koellichaam (massa) met een ohmmeter kontroleren!
De koolmikrofoon wordt ongetwijfeld tot de oudste, goedkoopste en meest ge¬ bouwde mikrofonen gere¬ kend. De eerste mikrofonen die gebouwd werden, waren allemaal van het koolstof¬ type. Koolstof gebruikt men te¬ genwoordig nog voor de produktie van weerstanden. In de elektronica komen we meestal koolweerstanden te¬ gen. Ze zijn voorzien van een dunne laag koolstof die slechts enkele JJFTI dik is. Daarmee vergeleken is de koolmikrofoon een komplete kolenbunker. In een koolmi¬ krofoon zitten namelijk meerdere duizenden kool¬ stofkorrels. Elk korreltje, dat niet groter dan 1 mm is, heeft een bepaalde weer¬ stand. Omdat de korrels zich in een geïsoleerd kastje bevinden en losjes tegen el¬ kaar liggen, hebben ze alle¬ maal samen ook een be¬ paalde weerstand. Die weerstand kunnen we me¬ ten door twee elektroden in het kastje te monteren. Wanneer de koolstofkorrels samengedrukt worden, zal het raakoppervlak tussen de korrels onderling groter wor¬ den. De overgangsweer¬ stand van korrel naar korrel
ningsveranderingen over weerstand R (figuur 2a). De spanningsvariatie die over de weerstand ontstaat, is het door de koolmikrofoon opgewekte signaal. Kondensator C blokkeert de gelijkspanning (figuur 2b), zodat op de uitgang alleen een wisselspanning kan staan. Volledigheidshalve wijzen we u er nog op dat de weerstand door een trafo kan worden vervangen (fi¬ guur 2c); aan de uitgang daarvan ontstaat alleen maar wisselspanning.
De bouw Voor de bouw van een koolmikrofoon worden hier twee mogelijkheden beschreven.
Mogelijkheid 1: Op de eerste plaats hebben we een klein kastje van hout of kunststof (100 x 50 x 20 mm) nodig. De afmetingen hoeven niet precies te kloppen. Ze geven alleen een idee van de grootte van de mikrofoon. Verder moeten we zorgen voor twee stroken
maak een koolmikrofoon wordt daardoor kleiner. Dit heeft tot gevolg dat de to¬ tale weerstand ook af¬ neemt. Zodra de druk ech¬ ter verdwenen is, liggen de korrels weer losjes tegen el¬ kaar en de totale weer¬ standswaarde is net zo hoog als voorheen. We kunnen dus vaststellen dat door een drukverandering de weerstand van de kool¬ stofkorrels verandert. Geluidsgolven zijn eigenlijk luchtdrukveranderingen met een bepaalde frekwentie (fi¬ guur 1). Voordat de koolstof in staat is de luchtdrukver¬ anderingen in allerlei
weerstandswaarden te ver¬ talen, moeten de geluids¬ golven eerst in mechanische bewegingen worden omge¬ zet. Hiervoor zorgt een dun vlies (membraan) dat op het ritme van de geluidsgolven trilt. We spannen het mem¬ braan zo over het kastje dat de beweging ervan de koolstofkorrels meer of min¬ der samendrukt. De geluids¬ golven (luchtdrukveranderin¬ gen) zorgen er nu dus voor dat de weerstandswaarde varieert. We kunnen een onder¬ scheid maken tussen mikro¬ fonen die door de beweging
van het membraan direkt een spanning opwekken en mikrofonen die eerst op een spanningsbron moeten wor¬ den aangesloten. Dit laatste geldt o.a. voor de kool¬ mikrofoon. In figuur 2 worden twee manieren geïllustreerd om een koolmikrofoon op een spanningsbron aan te sluiten. Doordat de weerstand van de koolmikrofoon varieert, loopt door weerstand R een stroom die voortdurend ver¬ andert. De stroom zorgt op zijn beurt weer voor span-
koper- of aluminiumfolie, een blad papier, een zacht potlood, plaksel, plakband en enkele meters geïsoleerd soepel draad. We kunnen nu aan de slag! De beide stroken koperfolie worden op het open kastje geplakt (figuur 3). Daarna worden de aansluitdraden aan het koperfolie gesol¬ deerd. Het blad papier dient als membraan en wordt met het zachte potlood zwart gekleurd (figuur 4). Door de omtrek van het kastje op het papier na te trekken weten we precies de vorm en afmetingen van het vlak
verandering weerstand
Figuur 1. De koolmikrofoon zorgt voor het omzetten van geluidsgolven in weerstands¬ waarden. Een signaal wordt pas opgewekt, nadat de kool¬ mikrofoon op een spannings¬ bron is aangesloten. Figuur 2. Een spanningsbron kan op twee manieren worden aangesloten. Figuur 3. Twee stroken koper¬ folie worden over de langste zijkanten van het kastje geplakt. Figuur 4. Met een zacht pot¬ lood wordt een dunne grafietlaag op het membraan aangebracht.
dat zwart moet worden ge¬ maakt. Bij het uitknippen van het membraan moeten we erop letten dat aan elke kant ongeveer 1 cm speling overblijft. De 1 cm brede strook wordt omgevouwen en met plakband zo aan de zijkanten van het kastje vastgeplakt dat het mem¬ braan enigszins gespannen is (figuur 5). De grafietlaag van het membraan (= zwarte potloodlaag) veroorzaakt een bepaalde weerstand tussen de beide stroken koperfolie. Wanneer het membraan be¬ weegt, varieert de mechani¬
sche spanning en daarmee ook de elektrische weer¬ stand. De weerstandsveran¬ dering wordt in een signaal omgezet. Hiervoor moet de mikrofoon (zoals in figuur 5) op een 4,5 V batterij wor¬ den aangesloten. Weerstand R is afhankelijk van de hoeveelheid grafiet. Zijn waarde ligt tussen de 100 kQ en 1 MQ en wordt experimenteel bepaald; de beste waarde is die waarbij de mikrofoon het beste funktioneert. Voor kondensator C nemen we een kapaciteit van 100 nF. Voor de test gebruiken we bijvoor-
koolstof¬ korreltjes elektroden
4.5V
1+1
Figuur 5. Door beweging van het membraan varieert de (mechanische) spanning waar¬ door ook de weerstand tussen de beide stroken koperfolie voortdurend verandert. Figuur 6 laat zien hoe deze mikrofoon, die erg veel op een originele mikrofoon lijkt, moet worden gebouwd.
X
beeld de "universele luidsprekereenheid" (Elexnummer van januari 1984). Weerstand R1 van deze iuidsprekereenheid moet overbrugd worden om een noodzakelijke versterking van 200-maal te krijgen. Mogelijkheid 2: Daarvoor hebben we een kleiner kastje nodig (bijvoor¬ beeld een plastic speldendoosje), een lege 4,5 V bat¬ terij, een volle 4,5 V batte¬ rij, twee schroefboutjes met cilinderkop M3 x 5 mm, vier moertjes, twee soldeerlipjes, plakband en geïsoleerd soe¬ pel draad. Figuur 6 laat zien hoe deze mikrofoon, die erg veel op een originele mikro¬ foon lijkt, moet worden gebouwd. We openen de lege 4,5 V batterij en halen voorzichtig de koolstaafjes uit de drie cellen. Daarna worden de koolstaafjes fijngestampt, zodat er kleine korreltjes overblijven. Nadat de schroefboutjes en moertjes (zoals in figuur 6 is geïllu¬ streerd) bevestigd zijn, kan het kastje met de kool¬ stofkorrels worden gevuld. Voordat we het membraan (hiervoor kan het beste aluminiumfolie worden ge¬
bruikt) met plakband vastplakken, moeten we kontroleren of het kastje ook wel helemaal met koolstofkorrels is gevuld. Wanneer het membraan is bevestigd, mogen geen korreltjes meer heen en weer schuiven. Ze mogen echter ook niet te zeer op elkaar worden ge¬ drukt. De aansluitdraden worden aan de soldeerlipjes gesoldeerd en de soldeerlip¬ jes met de twee overige moertjes op de aansluitin¬ gen geschroefd. De mikro¬ foon werkt met behulp van een volle 4,5 V batterij en een kleine luidspreker van 8 Q; een versterker is niet nodig. Figuur 6 laat zien hoe een en ander in elkaar zit.
metronoom Een metronoom is een ap¬ paraatje dat een instelbaar aantal tikken per minuut kan produceren. Het wordt door aankomende musici voorna¬ melijk pianisten en slagwer¬ kers, als hulpmiddel gebruikt om het ritme en tempo vast te houden. Nog altijd wordt een metro¬ noom door een mechanisch
uurwerk aangedreven. Tikgeluiden kunnen natuurlijk ook elektronisch worden op¬ gewekt. Een elektronische metronoom is erg nauwkeu¬ rig en heel gemakkelijk na te bouwen. Vanwege het ge¬ ringe aantal komponenten leent de schakeling zich bij uitstek voor musicerende elektronica-hobbyisten die het met een wat krapper budget moeten doen.
De schakeling Om de opzet van de metro¬ noom zo eenvoudig mogelijk te houden en toch een goe¬ de frekwentiestabiliteit te krijgen, werd de schakeling rond het timer-IC 555 opge¬ bouwd. Voor een natuurge¬ trouw metronoomgeluid die¬ nen er korte naaldimpulsen in een regelmatig tempo aan een luidspreker te worden geleverd. Het resultaat hier¬ van is dat er telkens een droge "tak" of "knak" uit de luidspreker komt. Door kondensator C3 langzaam (instelbaar met PD op te la¬ den en zeer snel te ontladen via de laagohmige weer¬ stand R2 (figuur 1), ont¬
staan zaagtandimpulsen op pen 2 en 6 van IC1. De in het IC aanwezige flipflop zorgt ervoor dat gedurende het ontladen de voedings¬ spanning Uk (op de uitgang van IC1) even wordt vervan¬ gen door een spanning van 0 V. Wanneer T1 omscha¬ kelt, wordt telkens een fraktie van een sekonde de voe¬ dingsspanning op de luid¬ spreker gezet. Dat resulteert in de typische metronoomtik. Het aantal tikken per sekonde kan met P1 worden ingesteld. D5 beschermt de transistor tegen de induktiespanning die door de naaldimpulsen in de luidspreker wordt ver¬ oorzaakt. De diode sluit die induktiespanning namelijk kort. Tegelijk met het akoestische signaal wordt door een met de uitgang van het IC verbonden LED (D4) ook een optisch signaal geproduceerd. Wanneer de metronoom vaak wordt gebruikt, is het aan te bevelen de batterij door een netvoeding te ver¬ vangen. Zoals te zien in fi¬ guur 1 hoeft die voeding slechts te bestaan uit een
Tabel 1 largo larghetto adiago andante moderato allegro presto prestissimo
40-60 60-66 66-76 76 - 108 108 120 168 200 -
120 168 200 208
f—I T IC1
555
ÏÏTT Tabel 1. Een overzicht van het aantal tikken per minuut en de daarbij behorende Italiaanse benamingen. Figuur 1. De schakeling bestaat uit slechts één IC en enkele externe komponenten en is vrij gemakkelijk te bouwen.
1111
9V
|9V
is \ jjt
Ub-9V
o—o
kleine printtrafo (2 x 6 V) en twee dioden. De schakeling heeft maximaal (bij de hoogste frekwentie) een stroomverbruik van 5 mA. Omdat de luidspreker en het timer-IC op hetzelfde mo¬ ment (tijdens de puls) hun maximale stroom trekken, hebben we voor twee aparte voedingslijnen gekozen met elk hun eigen elko (C1 en C2). Dit om onderlinge beïn¬ vloeding te vermijden. Als bij het nabouwen van de schakeling blijkt dat het bereik van 40 tot 208 tikken per minuut (tabel 1) niet he¬ lemaal gehaald wordt, kan eventueel de waarde van C3 worden aangepast (bijvoor¬ beeld door het parallel scha¬ kelen van een kleine kondensator).
Timer-IC 555 Voor degene die de 555 nog niet kent, is hier nog eens het principeschema van dit veelzijdige IC (figuur 2). Drie identieke weerstanden R verdelen de voedingsspan¬ ning in V3 Ub en 2A U D . Komparator 1 (= spanningsvergelijker) vergelijkt % Ub met de spanning op de in¬ gang (pen 6). Wordt S1 gesloten, dan zal C3 zich via R1, P1 en R2 opladen. Wanneer de spanning over
de kondensator groter wordt dan de bovenste schakel¬ drempel (= % UD), aktiveert komparator 1 de flipflop. Dit heeft een spanningsverande¬ ring op de uitgang van de flipflop tot gevolg en tran¬ sistor T|C zal daardoor gaan geleiden. DoorT|c wordt de kondensator nu via R2 ont¬ laden (figuur 3). Zodra de spanning over de kondensa¬ tor kleiner wordt dan V3 Ub (onderste schakeldrempel), zal de uitgang van de flip¬ flop weer 0 V worden; T|Q spert, C3 laadt zich op tot de bovenste schakeldrempel en het hele proces begint opnieuw. De belangrijkste gegevens van het timer-IC zijn: — voedingsspanning 5 V tot 15 V, — uitgangsvermogen 600 mW, — maximale frekwentie minstens 500 kHz, — pulsbreedte instelbaar van mikrosekonden tot uren, — temperatuurstabiliteit 0,005% per °C.
De bouw Met behulp van de komponentenopstelling van fi¬ guur 4 zal het niet moeilijk zijn de onderdelen op de juiste plaats op de print te
solderen. Wie de voorkeur aan een netvoeding geeft, dient daarna alleen nog de drie trafo-aansluitingen met de print te verbinden; in dit ge¬ val vervalt de batterij¬ aansluiting. Gebruikt men uitsluitend batterijvoeding, dan kunnen natuurlijk de trafo-aansluitingen en de di¬ oden D1 en D2 vervallen. Het tik-geluid kan harder of zachter worden gemaakt door R6 aan te passen. De geluidsterkte is het grootst als R6 helemaal wordt kort¬ gesloten: d.w.z. als hij op de print wordt vervangen door een draadbrug.
Figuur 2. Een schematische weergave van timer-IC 555 en de laadstroom van C3. Figuur 3. Zodra transistor T|C gaat geleiden, zal kondensator C3 zich via R2 en T|C ontladen. Figuur 4. Op de print is vol¬ doende plaats voor alle komponenten. Wie zich aan deze komponentenopstelling houdt, zal met het bouwen van de metronoom geen problemen hebben.
Onderdelenlijst: R1 = 220 kQ R2 = 470 Q R3 = 47 Q R4 = 100 kS R5 = 1 kQ R6 = 6,8 Q C1 = 470 fiF C2 = 220 (iF C3 = 2,2 JJF (zie tekst) T1 = BC 160-16 D1,D2 ,D3 = 1N4001 D4 = LED (rood! D5 = 1N4148 IC1 = NE 555 diversen: S1 = schakelaar 1 luidspreker 8 Q, 1 W 1 trafo 2 x 6 V, 100 mA 1 schuifpotentiometer 1 MQ log 1 standaardprint, formaat 1
meer en de hoge tonen minder versterkt (de zoge¬ naamde RIAA-korrektie), en dat heeft weer te maken met de manier waarop het signaal op de plaat is vastgelegd. Maar terug nu naar onze mikrofoonversterker. Behalve het "voor'-versterken doet dit apparaatje nóg iets. Het is namelijk een voorversterker met dynamiekkompressie. Dat is een moeilijk woord om aan te duiden dat de mate van versterking automatisch wordt aange¬ past aan de grootte van het ingangssignaal. Zachte tonen worden veel ver-
mikrofoonversterker met dynamiekkompressie Mikrofoons zijn energieomzetters: ze vormen luchttrillingen (geluid) om in elektrische trillingen. De spanning die een mikrofoon levert is echter erg afhanke¬ lijk van het type mikrofoon. Die spanning ligt meestal in orde van grootte van enkele millivolts (duizendste volts). Alleen de "goeie" ouwe koolmikrofoon, die we nog steeds in de meeste tele¬ foontoestellen tegenkomen, levert een grotere uit¬ gangsspanning. Maar een koolmikrofoon heeft nadelen (ruisen bijvoorbeeld), waar¬ door hij, ook in de kommunikatietechniek, steeds meer verdrongen wordt door an¬ dere typen. Mikrofoons die we het vaakst tegenkomen zijn dy¬ namische mikrofoons en elektret-kondensatormikrofoons. Een dynami¬ sche mikrofoon werkt met een spoeltje dat zich in een magnetisch veld bevindt en gekoppeld is met een mem¬ braan. Het membraan brengt de luchttrillingen
(geluid) over op het spoeltje dat daardoor een wisselspanninkje opwekt. Een elektret-mikrofoon werkt met twee elektroden waar¬ van de onderlinge afstand door luchttrillingen (het ge¬ luid dus) varieert. Die elek¬ troden kunnen worden op¬ gevat als een variabele kondensator. Omdat op één van die elektroden een vaste lading "ingebakken" zit, geeft de mikrofoon, door de variërende kapaciteit, een wisselspanninkje af. Elektret-mikrofoons zijn te herkennen aan het batte¬ rijtje dat erin moet, nodig voor de voeding van een klein elektronisch aanpas¬ singstrapje. Dynamische en elektretmikrofoons zijn wat eigen¬ schappen betreft "beter" dan koolmikrofoons. Maar om ze aan te kunnen slui¬ ten op een "ongevoelige" versterkeringang, bijvoor¬ beeld die van de universele luidsprekereenheid uit de januari-Elex, is een voorversterker nodig. Bij pla-
tenspelers met MD-element wordt ook een voorversterker gebruikt, maar deze is niet geschikt om mikrofoonsignalen te versterken. Dat komt omdat zó'n MD-voorversterker de lage tonen
Figuur 1. Mikrofoons zijn ver¬ krijgbaar in verschillende soorten en maten.
Figuur 2. De versterkerschake¬ ling versterkt de mikrofoonspanning afhankelijk van haar amplitude tussen 300 en 3200 maal. Figuur 3. Het verband tussen het nivo van de ingangsspan¬ ning en dat van de uitgangs¬ spanning is af te lezen in deze grafiek.
O sterkt, harde minder. Zo komt het dat de sterkte van het uitgangssignaal vrij konstant blijft, onafhankelijk van de luidheid waarmee de spreker spreekt en van de afstand tussen spreker en mikrofoon. Dat komt de verstaanbaarheid ten goede.
tellen we hier zo nadrukke¬ lijk, omdat de ingangsimpe¬ dantie gelijk moet zijn aan de impedantie van de aan¬ gesloten mikrofoon. Dan werkt de mikrofoon namelijk optimaal. De waarde die ge¬ kozen moet worden voor R1 laat zich met de volgende formule berekenen:
De schakeling Zoals te zien in figuur 2 worden drie transistoren ge¬ bruikt met wat grut erom¬ heen om het zwakke mikrofoon-signaal op te krikken. Bij het bespreken van de werking van de schakeling kunnen we de gedachte in het achterhoofd houden dat "grote" kondensatoren het wisselspanningssignaal pro¬ bleemloos doorlaten. "Gro¬ te" wil hier zeggen: alle kondensatoren van 1 ^F en meer (de eiko's). Via C1 (die voor wisselspanning dus doorlatend is) gaat het mikrofoonsignaal naar de basis van de eerste transistor. De ingangsimpedantie (in¬ gangsweerstand) wordt be¬ paald door de parallel¬ schakeling van R1 en de weerstand van de basisemitter-overgang van T1. Die laatste heeft een vaste waarde van ongeveer 10 kQ. Met het kiezen van een be¬ paalde waarde voor R1 krijg je dus een bepaalde ingangsimpedantie. Dat ver¬
R1 =
van de grootte afhankelijk is van het nivo van het uit¬ gangssignaal. Uit dat door emittervolger T3 geleverde uitgangssignaal wordt door D1 en D2 een negatieve ge¬ lijkspanning gemaakt. Hoe hoger het uitgangssignaal zal zijn, des te negatiever
wordt die gelijkspanning. Door deze regelspanning aan de basis van T1 toe te voeren krijgen we het voor elkaar dat de versterking zich automatisch aanpast aan de sterkte van het in¬ gangssignaal. Een zwak in¬ gangssignaal wordt flink
100 10 - Z
(Z = impedantie mikrofoon; R1 en Z in kQ) Stel dat we een mikrofoon willen aansluiten met een impedantie van 600 Q (een heel gangbare waarde), dan geeft de formule voor R1 een waarde van 640 Q. Kies de dichtstbijzijnde stan¬ daardwaarde, in dit geval 680 Q. R1 mag echter nooit groter dan 47 kQ gekozen worden, omdat we dan in problemen met de gelijkstroominstelling komen. De eerste twee transistortrappen doen hetzelfde, ver¬ sterken namelijk, maar er is tussen die twee een klein maar heel belangrijk ver¬ schil. Dat verschil betreft de gelijkstroominstelling. De spanningsdeler R6/R8 zorgt voor een vaste gelijkspan¬ ning op de basis van T2. Dat is anders bij Tl. Die krijgt namelijk via R3 en R1 een (gelijk)spanning waar¬
!
verst rk
:
— - .»-•
/
/ J /
/ j
/
ƒ
I
v
r5
er
3 00
x
ingangssignaal U, (mV)
4-
30
Figuur 4. Zo moet het printje opgebouwd worden. Vergeet de vier draadbruggen niet!
Onderdelenlijst
Figuur 5. Om brommen te voorkomen moet de schake¬ ling afgeschermd worden. Dat wil zeggen: inbouwen in een metalen kastje en afge¬ schermd snoer gebruiken. Het metaal van het kastje wordt verbonden met het massapunt van de ingang.
R1 = 680 Q* R2 = 68 kQ R3 = 27 kQ R4, R5 = 2,2 kQ R6 = 22 kQ R7, R9, R11 = 1 kQ R8 = 10 kQ R10 = 100 kQ C l , C4 = 2,2f*F/6 V C2 = 4,7 jiF/6 V C3 = 22 (iF/6 V C5, C7
=
1 (JF/10 V
C6, C9 = 47 ^F/6 V C8 = 100 iiF/10 V C10, C11 = 120 pF T1, T2 = BC550C T3 = BC 547B D1, D2 = 1N4148
en verder: 1 standaardprint, formaat enkelpolige aan/uit-schakel; 9 V batterij aansluitclip voor batterij * = zie tekst
B7 I-O
versterkt, een sterk ingangs¬ signaal minder. Dat nu heet "dynamiekkompressie". Aan de ingang is veel dynamiek, grote verschillen tussen hard en zacht, terwijl de signaalgrootte aan de uit¬ gang vrij konstant is. De dynamiek aan de uitgang is kleiner, zij is gekomprimeerd. Figuur 3 laat dat nog een zien: het ingangs¬ signaal varieert daar tussen 0,5 mV en 5 mV (een faktor 10), terwijl het versterkte signaal aan de uitgang nog maar varieert tussen 0,3 V en 1,5 V (een faktor 5). Nog een schakeltechnisch detail voor we overgaan naar de praktijk: er zitten twee kleine kondensatoren van elk 120 pF tussen basis en kollektor van T1 en T2. Dit is een voorzorgsmaat¬ regel om te voorkomen dat de mikrofoonvoorversterker als oscillator (een apparaat dat zélf een wisselspanO-(+) ningssignaal opwekt) of zelfs als radio-ontvanger gaat werken. Het signaal op de kollektor is in tegenfase met het signaal op de basis. De wisselstroomweerstand van een kondensator wordt
kleiner naarmate de frekwentie groter is. Deze twee effekten zorgen er voor dat signalen met een frekwentie die ver boven het audio-bereik ligt zoveel worden tegengekoppeld (zichzelf tegenwerken) dat ze geen kwaad meer kunnen. Genoeg theorie nu, over naar het . . .
. . . bouwen Voor deze schakeling is een Elex-print formaat 1 groot genoeg. Figuur 4 maakt duidelijk hoe de onderdelen geplaatst moeten worden. We werken hier met hele kleine signaalspanningen. De hoge gevoeligheid van de voorversterker heeft tot gevolg dat stoorsignalen makkelijk roet in het eten kunnen gooien. Er moet daarom gezorgd worden voor een goede afscher¬ ming. Gebruik voor het aansluiten van in- en uit¬ gang afgeschermde kabel. Ook is het aan te bevelen de versterker in een metalen kastje in te bouwen. Alge¬ mene regel bij dergelijke ge¬
voelige schakelingen is dat het metaal van de afscher¬ ming (in dit geval het meta¬ len kastje) verbonden moet worden met het massapunt bij de ingang van de gevoe¬ ligste trap. In dit geval is dat het massapunt (1 op print) van de mikrofooningang. vbor de stroomvoorziening kan een 9 V batterijtje ge¬ bruikt worden dat-in het¬ zelfde kastje een plaats kan krijgen. De voorversterker verbruikt ongeveer 10 mA. Een "gewone" 9 V batterij (met een kapaciteit van 250 mAh) zal ongeveer 25 uur meegaan, alkalimangaan batterijen (500 mAh) houden het twee maal zo lang vol. Voor nor¬ maal gebruik is dat zo lang dat het nauwelijks de moei¬ te loont een netvoeding te bouwen. Wèl verdient het aanbeveling een aan/uitschakelaartje in te bouwen, anders zal na één dag de pret over zijn, tenzij men steeds de moeite wil nemen om de batterijclip los te trekken.
I
steken in het middelpunt van de kopse kanten zo recht mogelijk een speld: dat is de as van de motor. De rotorwikkeling bestaat uit gelakt koperdraad met een dikte van 0,3 mm. Dit draad moet zo'n 14 keer in de langsrichting om de kurk gewikkeld worden. De uiteinden worden verbonden met twee korte spelden die in één van de kopse kanten van de kurk tussen de rotor¬ wikkeling worden gestoken (zie figuur 2). Solderen is mogelijk. Het beste kan eerst de isolatielak met een scherp mesje eraf gekrabd worden. De korte spelden dienen voor de stroomtoe¬ voer van de rotorwikkeling.
Natuurlijke materialen zoals hout, katoen, jute en derge¬ lijke mogen zich in een toe¬ nemende belangstelling ver¬ heugen. Dus waarom zou de elektrotechniek daar niet aan meedoen? In het Elektuur-lab hebben we de eerste stap gedaan in deze veelbelovende richting. We hebben een elektromotor ontwikkeld waarbij onderde¬ len die normaal gesproken van metaal zijn, vervangen werden door kurk. Omdat we gebruik gemaakt hebben van kurken uit wijnflessen, leveren we ook nog een bij¬ drage aan de tegenwoordig veel besproken recycling: het opnieuw gebruiken van afvalmateriaal. Slechts twee
1
dingen moeten gekocht worden: een 4,5 V batterij en wat gelakt koperdraad. De andere benodigdheden kunnen met wat zoekwerk in elk huishouden wel bij el¬ kaar geschraapt worden: een grondplaatje van karton of hout; 16 spelden (uit de naaimand) en twee kurken.
Alleen de magneten zijn iets moeilijker te vinden. In ons proefmodel hebben we de magneten uit twee kapotte luidsprekertjes gebruikt. Die magneten zitten achter op het metalen chassis. Ze zijn gemakkelijk eruit te slopen als eerst de papieren konus verwijderd wordt. Maar ook
een hoefijzermagneet met zo'n 2,5 cm tussen de uit¬ einden of andere, liefst zo sterk mogelijke magneten kunnen gebruikt worden. Eerst maken we de "rotor" (of het "anker"), het draai¬ ende deel van de motor. Deze bestaat uit een mooie onbeschadigde kurk. We
De plaatsing ervan komt vrij nauwkeurig: precies in lijn met de wikkeling en op ge¬ lijke afstand van de as van de motor (de speld in het midden). Het draaipunt waarin de motoras gelagerd is, bestaat uit twee mootjes kurk met twee elkaar kruisende spel-
Figuur 1. Hij doet het echt! Toch leuk hoe met simpele middelen en een beetje geduld een klein elektromotortje ge¬ maakt kan worden. Figuur 2. Deze tekening laat duidelijk zien hoe de zaak op¬ gebouwd moet worden. De magneetjes zijn afkomstig uit sloopluidsprekertjes. Ook an¬ dere magneten kunnen ge¬ bruikt worden.
O
den erin gestoken. Ook de houdertjes voor de magne¬ ten bestaan uit schijfjes kurk. Met lijm (bijvoorbeeld 5-sekondenlijm) worden grondplaat, kurkschijfjes en mayneten met elkaar ver¬ bonden. Beide magneten moeten zo geplaatst worden dat de ene met zijn noord¬ pool en de andere met zijn zuidpool naar de rotor wijst. Dit kan gekontroleerd wor¬ den door de magneten even tegen elkaar aan te houden: een noord- en een zuidpool trekken elkaar aan. Zodra er een stroom door de rotorwikkeling gaat lo¬ pen, werkt deze als een elektromagneet. De noord¬ pool van de elektromagneet wordt aangetrokken door de
zuidpool van één van de vastgeplakte magneten. Zo ook de zuidpool van de elektromagneet door de vaste noordpool. Hierdoor zal de rotor verdraaien tot de tegengestelde polen tegenover elkaar staan. Als nu op het goede moment de stroomrichting door de rotorwikkeling omgepoold wordt zal, door het even¬ eens ompolen van het mag¬ neetveld, de rotor verder draaien. Het ompolen van de rotorstroom gebeurt na elke hal¬ ve omwenteling. Verant¬ woordelijk daarvoor is de kommutator, ook wel kollektor genoemd (heeft trou¬ wens niets te maken met de kollektor van een transistor).
Onze kommutator bestaat uit de al eerder genoemde korte spelden waaraan de uiteinden van het draad van de rotorwikkeling zijn be¬ vestigd. De door de batterij geleverde stroom wordt via zogenaamde borstels toegevoerd: in ons geval zijn dat de uiteengerafelde uiteinden van de toevoerdraden. Die uiteinden moeten op de plaats worden gehouden door de twee overgebleven spelden. Bij elke halve om¬ wenteling zorgen kommuta¬ tor en borstels ervoor dat de stroom door de rotorwikke¬ ling de andere kant uit loopt. Het aan de gang brengen van de kurkmotor is een geduldskarweitje. De borstels
moeten zo gebogen zijn dat ze kontakt maken met de kommutator, zonder dat ze de rotor teveel afremmen. Optimaal afgeregeld is het mogelijk de motor ongeveer 200 omwentelingen per mi¬ nuut te laten maken. De draairichting van de mo¬ tor (links- of rechtsom) is af¬ hankelijk van de poling van de rotor (dus hoe de plus en de min van de batterij zijn aangesloten) en van de opstelling van de magneten (noord/zuid-positie). Leg de rotor met de wikkeling zo als getekend in figuur 2 in de steunpunten. De rotor zal dan links- of rechtsom draaien. Probeer nu ook de rotor in die richting aan het draaien te krijgen.
Kleine fouten hebben vaak onverwacht grote gevolgen. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de rechter en de linker luidsprekerbox van een stereo-installatie niet op dezelfde manier zijn aan¬ gesloten, maar, zoals de elektronicus dat noemt, in tegenfase (aansluitdraden verwisseld). Hierdoor bewe¬ gen de luidsprekers van de beide kanalen in tegen¬ gestelde richting; de luidspreker(s) van de rechter box komt naar voren op het moment dat de linker naar achteren beweegt en omge¬ keerd. Het gevolg is dan dat het stereo-effekt verloren gaat en de weergave van de lage tonen erg zwak is. Dat verwisselen van de aanslui¬ tingen gebeurt nogal eens bij versterkers met aansluitklemmen. Om dit snel te kunnen testen wordt een op de ver¬ sterker aangesloten tuner tussen twee zenders af¬ gestemd (indien mogelijk de tuner voor alle zekerheid op mono zetten en de eventu¬ eel aanwezige squelch-
schakelaar op "uit" zetten), waardoor alleen ruis te ho¬ ren zal zijn. Met de balans¬ regelaar van de versterker in de neutrale stand gaan we nu tussen de luidspreker¬ boxen staan en beoordelen we de ruis. Vraag iemand om assistentie en laat hem van één box de aansluitdra¬ den (op de versterker) ver¬ wisselen, terwijl u de ruis
die u nu te horen krijgt ver¬ gelijkt met die van daarnet. De luidsprekerboxen zijn juist (dus in fase) aangeslo¬ ten wanneer de ruis het "zwaarste" klinkt (dus met veel bas). Vindt u dat allemaal te moeilijk, dan kunt u de zaak met een 1,5 V batterijtje testen. Wel moeten de boxen voorzien zijn van een
afneembaar front; u moet namelijk de luidsprekermem¬ branen kunnen zien (bij meerwegsystemen het mem¬ braan van de grote basluidspreker). Haal de aansluit¬ draden op de versterker los. Houd tussen de twee dra¬ den van een luidsprekersnoer het batterijtje (zie fo¬ to) en kijk of het luidsprekermembraan van de betreffende box naar voren komt. Zo niet, draai dan de batterij om. Zo ja, markeer dan de met de plus verbon¬ den draad met een stukje plakband of met een knoop; we noemen dat de plus¬ draad. Doe dat ook zo met het snoer van de andere box. Meestal zijn aansluitklemmen op de versterker ver¬ schillend van kleur (rood en zwart) of voorzien van een plus- en een minteken. Sluit nu de plus-draden van de boxen op de plus-klemmen (of rode klemmen) aan en de overblijvende min-draden op de min-klemmen (of zwarte klemmen). De boxen zijn nu juist aangesloten.
DIGI-taa lessen in enen en nullen deel 8 nogmaals: de flipflop We beginnen dit digitale feuilleton met een korte inhoud van het voorafgaande. Vandaar nu eerst de RS-flipflop met twee NEN-poorten van de vorige maand: Tabel 1
K13
-TTV K 1 1 Q A
-LL/°
indikatie
K12
L9
-_jf &T V l j° L10
5B
indikatie
s
R
0 0 1
0 1 0
1
1
Q ü 1 1 1 0 0 1 0 «• 1 of 1 «• 0
en een dronkemansverloop hebben. Bij dit spel kan een NEN-flipflop nuttige diensten verrichten als jury en scheids¬ rechter, door namelijk een elektrisch kontakt tussen oog en draad te signaleren. De draad wordt op de " 0 " (massa) van de Digitrainer aangesloten, het oog doorverbonden met de zet-ingang (pen K13). Vlak voor een spelrqnde zet je eerst de flipflop terug, door de terugzet-ingang R (pen L10) even met " 0 " te verbinden. Het spel kan beginnen. Zodra de speler met zijn oog (we hebben het over dat oog op een steeltje, van de foto) de draad aanraakt, licht indikatie-LED A op (en dooft LED B); de flipflop is gereset. Zoals al eerder opgemerkt: met een flipflop kun je één bit vasthouden, opslaan: een " 1 " of een "0". Daarbij is Q ge¬ lijk aan het onthouden bit en heeft Q het tegenovergestelde logische nivo. De (micro)computer krijgt te maken met gro¬ te hoeveelheden informatie (= data), die bestaat uit een aantal zogenaamde "bytes" van elk 4, 8, 16 of 32, maar meestal 8 bits (enen of nullen). In een beetje geheugen, bij¬ voorbeeld het geheugen-IC type 6116 (zogenaamde "stati¬ sche RAM") zitten ruim 16000 flipflops, voor het "onthou¬ den" van ruim 2000 bytes. (Zestienduizend flipflops bete¬ kent uiteraard niet dat het IC een zestienduizendpoot is; de flipflops worden intern geselekteerd, meestal 8 flipflops tegelijk.) Flipflops binnen zo'n geheugen-IC zitten wel wat gekompliceerder in elkaar dan de bekende typen met twee poorten. Er zit een logische schakelaar vóór de eigenlijke flipflop, die het mogelijk maakt om het te onthouden bit op een be¬ paald moment aan die flipflop door te geven. De nu vol¬ gende NEN-flipflop is van zo'n logische schakelaar voorzien:
De flipflop wordt gezet (Q_ = 1) door S even nul te maken; doen we dat met ingang R, dan wordt de flipflop terugge¬ zet (Q = 0). Bij de NOF-flipflop, die we ook hebben leren kennen, zijn de logische rollen juist omgekeerd: zetten door S even één te maken, en terugzetten door R even één te maken. Dit type flipflop mag dan supersimpel zijn, je kunt er in de praktijk hele nuttige dingen mee doen. Wat bijvoorbeeld te denken van het op de belendende foto geïllustreerde behendigheidsspel, het zogenaamde bibber-spel!?
indikatie
indikatie
Twee NEN-poorten, met gemeenschappelijke ingang C, zit¬ ten tussen de ingangen D en S, en tussen E en R. Bij de drie ingangen C, D en E horen acht verschillende kombinaties: Tabel 2
D 0 0 1 1 0 0 1 1
Het spelprincipe is niets nieuws: een metalen oog moet als het effe kan zo snel mogelijk langs een metalen draad wor¬ den gevoerd zonder dat er elektrisch kontakt ontstaat tus¬ sen de draad en het oog. De draad moet ongeïsoleerd zijn
E 0 1 0 1 0 1 0 1
c
s
0
1 1 1 1 1 1 0 0
0 0 0 1 1 1 1
R 1 1 1 1 1 0 1 0
Q
s
1 *• 0 of 0 ** 1 0 1 1
1 0
te teruggezet g