AUP/Goudsblom ABC 14-03-2006 12:03 Pagina 1
J. Goudsblom Het regime van de tijd
In deze bundel behandelt de Amsterdams...
18 downloads
1523 Views
16MB Size
Report
This content was uploaded by our users and we assume good faith they have the permission to share this book. If you own the copyright to this book and it is wrongfully on our website, we offer a simple DMCA procedure to remove your content from our site. Start by pressing the button below!
Report copyright / DMCA form
AUP/Goudsblom ABC 14-03-2006 12:03 Pagina 1
J. Goudsblom Het regime van de tijd
In deze bundel behandelt de Amsterdamse socioloog J. Goudsblom sociale ‘regimes’ waar mensen individueel en in groepsverband onder leven. Hiertoe behoren bijvoorbeeld de schaamte en de tijdrekening, maar ook het streven naar luxe en comfort. Hoewel al deze regimes door mensen aan elkaar worden opgelegd, kan het in onze beleving lijken alsof we er aan toegeven uit een spontane innerlijke drang. Uitgaande van de wisselwerking tussen sociale dwang en individuele ontplooiing richt Goudsblom in dit fascinerende boek zijn scherpzinnige blik op schijnbaar ver uiteen liggende onderwerpen, zoals vuurbeheersing, godsdienst, koningsschap, de verhouding tussen mannen en vrouwen, tafelmanieren, gehoorzaamheid en rationaliteit. Het regime van de tijd is een staalkaart van wetenschappelijke nieuwsgierigheid en essayistische durf. J. Goudsblom (1932) ontving voor zijn standaardwerk Balans van de sociologie de Busken Huet-prijs 1975. De bekroning van dit wetenschappelijke werk met een letterkundige prijs is kenmerkend voor de bijzondere betekenis van Goudsblom. Schrijver van aforismen, redacteur van Propria Cures en medeoprichter van het literaire tijdschrift Tirade, groeide hij vanaf zijn dissertatie Nihilisme en cultuur (1960) uit tot een van Nederlands meest vooraanstaande sociologen. Zijn boek Vuur en beschaving (1992) is vertaald in het Engels, Duits, Spaans, Italiaans en Hongaars. Een Chinese editie is in voorbereiding.
J. Goudsblom
Het regime van de tijd
‘Fraai en overtuigend’ – Hans Achterhuis ‘Lees Goudsblom, vanwege de inhoud, maar ook en vooral om te zien hoe de ware wetenschap spreekt’ – H. Brandt Corstius De reeks Athenaeum Boekhandel Canon verschijnt in samenwerking tussen Athenaeum Boekhandel en Amsterdam University Press. Voor meer informatie over de reeks zie www.aup.nl/aaa-serie en www.athenaeum.nl.
Amsterdam University Press
3 a Amsterdam Academic Archive
isbn 90 5356 900 6
™xHSTAPDy5690 9z
Athenaeum Boekhandel Canon
voorwerk Goudsblom ABC 14-03-2006 12:06 Pagina 1
het regime van de tijd
voorwerk Goudsblom ABC 14-03-2006 12:06 Pagina 2
De reeks Athenaeum Boekhandel Canon verschijnt in samenwerking tussen Athenaeum Boekhandel en Amsterdam University Press. Voor meer informatie over de reeks zie www.aup.nl/aaa-serie en www.athenaeum.nl.
voorwerk Goudsblom ABC 14-03-2006 12:06 Pagina 3
J. Goudsblom
Het regime van de tijd
Athenaeum Boekhandel Canon
voorwerk Goudsblom ABC 14-03-2006 12:06 Pagina 4
Het regime van de tijd werd eerder uitgegeven in 2000 door uitgeverij J.M. Meulenhoff (isbn 90 2905 371 2). Omslagontwerp: René Staelenberg, Amsterdam isbn 90 5356 900 6 nur 741 © 2006 J. Goudsblom c/o Amsterdam University Press, Amsterdam Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 jo. het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 kb Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
Inhoud I.
Sociale en psychische regimes Schaamte: als sociale pijn
lr
Verschijningsvormen 12 Aanleidingen 13 Functies 15 Veranderingen 17 De worm en de klok 20 Het begrip tijd 20 De ontwikkeling van het rijdhepalen 23 Fase een: geen tijdmeters en geen uren 24 Fase twee: variabele tijdmeters, ongelijke uren 26 Fase drie: gestandaardiseerde tijdmeters en gelijke uren 29 Fase vier: synchronisering van de uren 31 Het ontstaan van een mondiaal tijdrooster 32 Het hedendaagse tijdregime 34 De verleiding van het teveel 39 Extensieve en intensieve groei 41 De 'verteveling' 43 Status en versobering 46
2.
Met/set/macht en mant/enmacht Vuurbeheersing en het overwicht van mensen op andere dieren 55 Het vuurrcgimc: 57 Het agrarische regime 6r Het industriële regime 63 D e opkomst van religieus-agrarische regimes 67 Hoe rijdloos is godsdienst~ 67 'Nieuwe klassen' 68
Het oudste beroep 69 Het regime van de landbouw 74 Problemen van bewaren en verdelen 78 De opkomst van militair-agrarische regimes 84 Produktiviteit en kwetsbaarheid 85 Intermezzo: het receptie-effect 88 Destructiviteit en weerbaarheid 89 Verstrengeling der elires 95 Het raadsel van de mannenmacht 97 Het raadsel 97 Verklaringstradities 99 Mannenmachr in de mensheidgeschiedenis lO5 Koningen en hun rijken lO8 Een ontwikkelingsperspectief lO8 Sociologische convergentie lID Mythen en mystiek rI2 Over de oorsprongen van het koningschap II4 Koninldijke machtsreservoirs IJ7 Instituering en opvolging 120 Paradoxen van het koningschap 121
3.
Civilisatie: proces en theorie Het civilisatieproces vijftig jaar later 129 De ontvangst van Ueba den Prozess da Zivilisation Een te zonnige kijk? IJl Patterns ofCulture 133 Veranderingen in gedrag 135 Culturele selectie 137 Een mensheidhisrorisch perspectief I39 Beschaving en godsdienst 144 De traditie van Lucretius 145 De traditie van Augustinus 146 Tafelmanieren volgens Jezus Sirach I49 Implicaties voor de civilisatietheorie J 51 De civilisatietheorie: kritiek en perspectief 156 De reikwijdte van de civilisatietheorie 157
129
Teleologie 159 Eurocentrisme 162 Civilisatieprocessen in Europa I66 Hedendaagse ontwikkelingen 168 Nuanceringen I72 Macht, habitus en gedrag: de Milgram-experimenten 173
4.
Sociologie en geschiedenis De geschiedenis in de sociologie 179 Van hoofdstroom tot zijstroom 180 Wolkenformaties 182 Jaren en fasen 183 Raakvlakken 185 Consequenties 188 Rationele en andere keuzes I9I Logische beperkingen 193 Gewin, gewoonte, gevoel, geweten 194 Habitus 196 Vermenging van motieven 197 Een attenderend idee 200 Lange-termijnprocessen in de mensheidgeschiedenis 202 Het primaat van de chronologie in de geschiedenis 203 Chronologie en 'faseologie' 205 Stadia in processen: elementaire modelletjes 208 De verwevenheid van beheersing en verafhankelijking 212 Dominante trends 214 Anders en eender 218
Noten
223
Literatuur Register
235
251
1.
Sociale en psychische regimes
Schaamte als sociale pijn!
Voor schaamte geldt hetzelfde als wat Augustinus heeft opgemerkt over tijd: je kent het, maar je kunt moeilijk uitleggen wat het nu eigenlijk is. Het is iets wat mensen elkaar en zichzelfaandoen. Het is herkenbaar in jezelfen anderen, in verschillende graden van ergte, maar het is heel moeilijk meetbaar. Er bestaat bij mijn weten in de psychologie geen s-schaal waar de intensiteit van schaamte op kan wordm afgezet. Wel lijkt het als onderwerp toch in de eerste plaats tot het domein van de psychologen te behoren. Het is een psychisch verschijnsel, maar er zitten duidelijk fysieke kanten aan (het blozen alleen al) en vooral ook sociale kanten. Aan de hand van een viertal vragen zal ik proberen dit alles enigszins in kaart te brengen. Ten eerste: wat gebeurt er wanneer mensen zich schamen? Dit betreft, met andere woorden, de verschijningsvormen van schaamte. De tweede vraag betreft de aanleidingen. Wat maakt dat mensen zich schamen! En wat zijn daarvan dan, ten derde, de functies? Schaamte Îs een onaangename ervaring, niemand schaamt zich voor zijn plezier en toch schaamt bijna iedereen zich weleens op zijn tijd. Hoe is dat te verklaren? Hoe komt het dat iets onaangenaams toch zo algemeen menselijk kan zijn! Ten slotte zal ik nog kort ingaan op een vierde vraag: zijn er de laatste tijd veranderingen te bespeuren, in de verschijningsvormen, en misschien ook in de aanleidingen tot en de functies van schaamte? Op zoek naar antwoorden op deze vragen ben ik onder meer te rade gegaan bij het grote overzichtswerk van de psycholoog Nico Frijda over emoties. Ook heb ik de afstudeerscriptie van een leerling van Frijda, Heleen Terwijn, kunnen lezen, die gebaseerd is op oorspronkelijk onderzoek naar schaamte-ervaringen. Van belang vond ik ook enkele boeken van de socioloog Thomas Schef{ die zich op zijn beurt heeft laten inspireren door de psychiater Helen B. Lewis. Ten slotte wil ik nog één boek vermelden, waar eigenlijk alles in staat wat iedereen altijd al over schaamte had willen weten maar nooit heeft durven vragen: Shamevan Salman Rushdie. Schaamte ais soda" pijn
11
Vérschijningsvormen Wat gebeurt er wanneer mensen zich schamen1 Waar is schaamte aan te herkennen? Bij het stellen van zulke algemene vragen past om te beginnen een voorbehoud, dat treffend onder woorden is gebracht door Carry van Bruggen: 'Er isgeen anda zijn dan and~rs-zijn. '2 Deze woorden gaan zeker ook op voor schaamte. Geen twee schaamte-ervaringen zijn volstrekt identiek, iedere schaamte-ervaring is uniek, is anders. Tegelijkertijd is geen enkele schaamte-ervaring volstrekt uniek. Het zou geen zin hebben van schaamte te spreken, als daarmee niet zou worden verwezen naar bepaalde kenmerken die in schaamte-ervaringen in het algemeen te herkennen zijn. De verscheidenheid aan opvattingen over wat we onder schaamte hebben te verstaan is ongetwijfeld groot. Heleen Terwijn citeert uit de literatuur een aantal sterk uiteenlopende definities. Toch blijkt uit haar overzicht op één punt overeenstemming te bestaan: in alle omschrijvingen is sprake van een als negatief ervaren gevoel, dat te maken heeft met een besef van falen) Een ellendig gevoel van onvolkomenheid en te kort schieten - daar komt het telkens weer op neer, met daaraan verbonden de angst door anderen niet te worden geaccepteerd, er niet bij te horen, eruit te liggen. Hoe manifesteert zich dat gevoel? Frijda brengt het in De ~moties in verband met gedragsuitingen die erop gericht zijn het gedrag van anderen te beïnvloeden en met name met betoon van onderwerping. Hij zegt: 'De uit de literatuur bekende beschrijvingen van schaamte en van schuldgevoel zijn beter op te vatten als voorbeelden van onderwerpingsgedrag: het hoofd gebogen, de blik omlaag gericht (of omhoog, vanuit het gebogen hoofd), de handen langs het lichaam in de positie van expliciete inactiviteit.' Dit is inderdaad allemaal te herkennen als tekenen van schaamte; maar dan komt de volgende zin: 'Deze expressies zijn niet specifiek voor schaamte ofschuldgevoel.'4 Ook op andere plaatsen in zijn boek verklaart Frijda dat schaamte niet als zodanig specifiek herkenbaar is. Wel bestaat er, zoals hij opmerkt, in de beeldende kunst een conventie om schaamte op een bepaalde gestileerde manier af te beelden. Om aan te geven dat iemand zich schaamt wordt hij ofzij kleiner gemaakt, en getoond met afgewend gezicht. Er blijft ten slotte nog één kenmerk over dat wél exdusieflijkt te zijn voor schaamte, en dat is het blozen. Het gaat hier om een, voor zover bekend, exclusief menselijke eigenschap: de bloedvaatverwijding in het gezicht en de naaste omgeving daarvan die maakt dat de huid, in ieder ge12
Sociait en psychische regimes
val bij blanken, rood wordt. Vooral verlegenheid en schaamte kunnen aanleiding geven tot blozen. Waarom dit w is, is een vraag waarover al velen zich het hoofd hebben gebroken, onder wie niemand minder dan Charles Darwin. Desondanks moet Frijda constateren dat het 'een frequent, opvallend, en slecht begrepen reactiepatroon' is. Gelukkig heeft dit hem niet weerhouden van de mooie uitspraak: 'De vraag "bloos je wel eens?" doer een blozer blozen.'5 Mensen blozen niet alleen als hun iets onaangenaams overkomt, maar ook als ze worden geprezen of als ze verliefd zijn. Volgens Darwin is het gemeenschappelijke aan al deze situaties dat er steeds een oordeel in het spel is. Frijda vermeldt ook nog een andere vorm van rood worden in het gezicht, namelijk het rood aanlopen van woede. Hij komt dan opnieuw tot de voorzichtige wetenschappelijke conclusie: hier ligt een onopgelost ptobleem. Het heeft ook iets tegenstrijdigs. Het ligt voor de hand dat mensen die zich schamen niet opgemerkt willen worden. Ze maken zich klein, ze willen zich verbergen, ze wuden wel door de grond willen gaan. Blozen daarentegen valt op. Zouden dan misschien al die andere gebaren van wegkruipen en de handen voor het gezicht slaan en zich zo klein mogelijk maken ook zijn op te vatten als manieren om de aandacht te trekken? Juist door hun schaamtereacties maken mensen zichzelf soms extra zichtbaar. Dit doet de vraag rijzen: is het vertoon van schaamte eigenlijk niet iets tegenstrijdigs~
Aanleidingen Om meer greep te krijgen op dit probleem is het nodig eerst de vraag te stellen in welke situaties mensen zich schamen, om welke redenen en tegenovetwie. Volgens Heleen Terwijn heeft schaamte steeds te maken mer een gevoel van er niet bij te horen en met een dreigende afwijzing. Uiteindelijk is dit gevoel, net als iedere emotie, iets wat mensen zichzelfaandoen. Maar bij schaamte is er gewoonlijk toch meer aan de hand: het is ook een emotie die mensen elkaar aandoen. Zij beschamen elkaar. Kinderen zijn daar heel goed in; die kunnen elkaat over en weer vreselijk beschamen, en ze kunnen ook vreselijk onder die schaamte lijden. Ze hebben dus wwd een grote ontvankelijkheid voor schaamte als een zeer groot vermogen tot beschaming. En ze kunnen uiteraard ook door volwassenen beschaamd worden. Om nog eens de Belijdenissen van Augustinus aan te halen: daarin staat een treffend voorbeeld waaruit blijkt hoe Schaamte als sociale pijn
13
s((:rk de aanleidingen tO( schaamte kunnen verschillen. Augustinus verwijt namelijk zijn leraren op school dat zij hem wel geleerd hdlben zich te schamen voor de fouten die hij ffia:lkte in de Griekse grammatica, maar hem geen schaamte hebben bijgcbr.lCht voor de afgunst die hij voelde tcn opzichte van de leerlingen die betc:r met de grammatica overweg konden. 6 Her ging de moralist Augusrinus om hct onderscheid: taalfouten maken vond hij minder verwerpelijk dan afgunst. Maat al mochten de aanleidingen vcm:hillen, het proces VOln beschami ng vertoonde helZf'lfde verloop. De onderwijzer keu rde wat de leerlingdccd af, hij gafde leerling ce verstaan dat die 'z.ich mocst schamen', en her gevolg was dat de leerling z.ich schaamde. Het zat Augusrinus vele jaren later nog dwars. Nier altijd is er bij hel opkomen van schaamtegevoelens een openlijke afkeuring in het spel. Thomas Scheff heeft de reacties bestudeerd van mensen die bij 'candid camera' er ingelopen waren . D e reacties op het ogenblik dat zij dit ontdekten getuigden typisch van schaamte: zij wendden het gezicht af, sloegen de handen voor dc ogen, bogen zich naar de grond - uitingen kOt{om van een hèSefte zijn 'afgegaan' in de ogc:n van al die anderen die st raks het programma zouden bekijken. AJ deze (nogal srerroriep aandoende) gebaren van zclfkl einering lijken op pogingen om zichzelf uit de situatie te redden, om cr nog het beste van te maken.7 De 'candid camera'·situatÎe is van voorbijgaande a:ard en nadrukkelijk als 'o nschuldig' bedoeld. Scheff geeft ook veel schrijnc:nder voorbeelden va..n mensen die in vc:el ergere fuiken terechtgekomen zijn. Zo kunnen echtp:uen verwikkeld raken in spiralen van beschaming en wrok waar geen uitweg meer uit mogelijk lijkt. In een biogr.lnsch essay over Adolf Hit/er meent Scheff diens obsessies te kunnen toeschrijven aan jeugdtrauma's die hebben geleid tOt onvelWerkte schaamte. Hij gebruikr hier in navolging van Helen Lewis het begrip 'unacknowledged shame', dat door Louis Tas t reffend ;s vertaald als 'geloochende schaamte'.S D e theoretische beschouwingen van ScheEf vertonen een frappante overeenkomst met her beeld van schaamte dat Rushdie schetst in zijn roman Shame. In dat boek woekert de opgekropte schaamte als een sluimerende wrok, die rot ontlading komt in vlagen van uitzinnige woede. De dtel belooft niets te veel: he r hele boek is doortrokken van de morieven schaamte en beschaming. In ccn nog niet zo ver va lt:den kwamen op het Europese pl:mdand , ook in Nederland. geïnstitueerde beKhamingsrituden voor in de vonn van volksgerichte n of charivari's. In zulke volksgerichten werden mensen
die zich in de ogen V3n dorpsgenoten .schuldig hadden gemaakt aan de overtreding V3n een bepaalde norm, bijvoorbeeJd door overspel te plegen, blootgesteld aan een openbare vernedering. Het slachtoffer werd bij het vallen van de avond van huis opgehaald en dan met veel kabaal op cen ezel of een mestkar door hel dorp gevoerd, en ro te schande gemaakt. Wie in deze positie \'erkeerde, W2S lijdelijk uit de gemeenschap verstOten: mUI" hij 2.OU daarin kunnen rerugkeren als hij zich in het vervolg 'Zou onthouden V2n het soort gedrag waarvoor hij nu in het openbaar beschaamd werd.9 Functit!!
Bc:schaming leidt tot schaamte. en die schaamte is een el lendig gevoel van onvolkomenheid dat door het individu lijdzaam wordt etvaren - zoals, naar we mogen aannemen, degenen die bij een volksgeticht op een mestkar gezet waren et meestal het verstandigst aan deden hun lot maar lijdzaam te ondergaan. Bij de volksgeri Jt, d e opkomst van het Westen. Het wak V iUl MI,.Nc;:ÎII hdpr Ucbu dm PrOZrJJ tb, Zivi/isarion in een b reder hislOrÎsch kader te plaa~n; het werk van Bias biedt ~n sociologische en sociaal-psychologische aanvulling o p dat van McNeill. Zo zijn er ook in de antropologie allerlei verbindingen Ie maken. Mij persoonlijk htbben vooral kruisbestuivingtn mer ideeën van Marvin Harris vruchtbaar geleken; maar er zijn veel meer combinaties mogelijk. Uir andere vakgebieden noem ik, alleen om een indruk re geven, het werk van de psycholoogJohn Bowlby en van d e sociologen Immanuel WallerSlein, Charles 1iUy en Pierte Bourdieu. Het is maar een greep; het gaat me niet om een individuele sterrenparade. Hoofdzaak is dat het werk van aureurs als deze kan bijdragen Wf uitbreiding en verdieping van de eivilisatietheorie - en dat een belichting vanuit d e civilisatietheorie hun Înzichren weer verder kan verhelderen.
138
Civilis4ri ~:
prous rn thro,ir
Uiteindelijk zullen, zo lijkt mij. al deze inzichten ook in overeenstemming te br(,fJ gen zijn met de evolu tietheorie. Eli3S zelf gebruikt de lerm niet, maar we zouden het civilisarieproces ook kunnen omschrijven als een proces van culturele selectie. Er vinden, naar we mogen aannemen, in het maatschappelijk verkeer onophoudelijk allerlei kleine gedragsmuc.aties plaats - bedoeld ofo nbedoeld. Daarvan gun de meeste direct verloren, doordat ze onopgemerkt blijven of worden afgcsu3fr. Soms echter hebben mutatics ·su("ces'. en werken ze door. zoals het eten met mes en vork. het neus snuiten in een Lakdoek. Mensen die dae nieu....-e gedragsvormen bijlijds hebben ove rgeno men stonden maalschappelijk stelker dan anderen d ie dit niet deden. Waarom sommige mutaties wel succes hadden en andere niet, dient va n geval tot geval te worden onderwcht. Waar het in de eerste plaats om gaat is de aard van de redenering. die analoog is aan de evolurietheorie. Veranderende manieren worden gezien als sociale overlevingsstraregieën, als aanpassingen aan veranderende maatschappelijke verhoudingen. Er wordt dan ook nier in de eerste plaats gerocht naar eeuwige intrinsieke kenmerken die het succes van een culm ureiemem bepalen. Waar het op aankomt zijn de functies d ie een nieuwe manier van doen , ofvan denken en voelen. eens heeft vervuld voor degenen die ermee lijn begonnen en daarna is blijyen vervullen voor degenen die ermee zijn doorgegaan. Het principe van de culturele selectie brengt ons (:(:n stap verder dan het lout(:r signaleren en typeren van allerlei culruurvormen ; het arcendeenop de mogelijkheid om het opkomen. voortbestaan en verdwijnen van bepaalde culrurele mutaties te verklaren.
Een m~nJh~idhiJtoTiJ
('h pmpwief
(mussen is de kriti(:k op U~btrdtn Prozro da Zivi/iJation, die bij het verschij nen van de eerste d ruk al zachtj es was geuit doo r Borkenau en Foulkes, nog lang niet verstomd. Vooral het begrip civilisatieproces blijft op grote bezwaren stuiten. Een van de voornaamste redenen hiervoor is dat dt: woorden beschaafd en geciviliseerd nog geregeld gebruikt worden als vanzelfsprekende rerm en waarmee mensen zich boven anderen verhdfen - vooral als collectieven. Her gijzel(:n van onschuldige: burgers in Irak rijdens de Golfoorlog werd in Wcst-Europa en de Verenigde Stuen algemec:n veroordec:ld als 'onbeschaafd'; en t~n onlangs În de Veren igde Sraten de dood' 39
straf werd uitgevoerd, schreven de Nederlandse kranten dat dit geen pas gaf in een beschaafd land. Dergelijke uitspraken lijken te berusten op de gedachte dat er ctiteria vastliggen, op grond waarvan met zekerheid bepaald kan worden wat 'beschaafd' of'geciviliseerd' is en wat niet. Deze stetk normatieve gedachte is echter in strijd met de civilisatietheorie. Volgens deze theorie laat de civilisatie zich slechts kennen als een proces. Mensen leren van en aan elkaar hun gedrag op een bepaalde wijze te reguleren, door bepaalde impulsen te temperen of te bedwingen, en andere juist op te wekken en te stimuleren. Zonder beschaving kan geen enkele samenleving functioneren. Waar we meet van willen weten zijn de varianten van beschaving (de 'cultuurpatronen') en de manieren waarop deze zich hebben ontwikkeld (de 'civiIisatieprocessen'). In deze laatste zin ligt de uitdaging besloten om een verbinding te leggen tussen cultuurpatronen en civilisatieprocessen en een model te ontwerpen waarin de verscheidenheid aan cultuurpatronen à la Ruth Benedictverschijnt als de resultante van civilisatieprocessen. Op zoek naar zo'n overkoepelend model ben ikzelf in mijn boek Vuur en beschavinguitgekomen op een verrassend eenvoudig schema. In dit schema wordt met behulp van de trefwoorden 'gedrag' en 'macht' een fundamentele trend in de hele geschiedenis van de mensheid aangegeven. Zo verschijnt de vroege prehistorie, vóór de opkomst van landbouw en veeteelt, als een stadium waarin de mensen steeds meer in gedrag en macht zijn gaan vetschillen van andere, verwante dieren. Het verband is onmiskenbaar: doordat zij zich anders gingen gedragen, en bijvoorbeeld het vuur leerden te beheersen, nam hun macht toe; de vergrote macht leidde daarna weer tot verdete veranderingen in het gedrag, al was het alleen maar omdat de mensen gaandeweg minder van andere dieren te vrezen hadden. Hiermee is een algemene formulering gegeven voor de vroegste fase in het menselijke civilisatieproces. I4 Na de opkomst van landbouw en veeteelt bleefde afstand in macht en gedrag ten opzichte van andere dieren toenemen. Daar kwam nu echter nog een trend bij: een toename van de verschillen in gedtag en macht tussen en binnen menselijke samenlevingen. Tussen samenlevingen: in de eerste plaats tussen die welke voortgingen met voornamelijk van verzamelen en jagen te leven, en die welke overgingen op landbouw en veetedt; en vervolgens ook tussen agrarische samenlevingen met minder en met meer intensieve vormen van grondbewerking. Binnen de laatstge140
Civilisatie: proces en theone
noemde namen vervolgens de verschillen we tussen enerzijds de grore meerderheid van de bevolking die op h~t land w~rkte en anderzijds kleine minderheden van ambachtslieden ~n kooplieden, van priestets en van krijgets, die andere manieren van leven gingen cultiveren en over heel andere machtsbronnen kwamen te beschikken dan de boeren. Het is niet moeilijk in deze laatste karakteristiek de Westeuropese samenleving in de middeleeuwen en de vroeg-moderne tijd te herkennen, zoals Elias die heeft beschreven in U,bn den Prozess der Zivilisation. Maar de karakteristiek gaat ook op voot vele andete agrarische samenlevingen met steden en schrift, wals Mesopotamië, het oude China, Japan, India, het Romeinse rijk, het Inca-rijk, enrovoort. In al deze samenlevingen werd het civilisatieproces complexer, in overeenstemming mer de maatschappelijke diff~renüatie. In West-Europa is sinds de vroeg-moderne tijd de differemiatieverder voortgeschreden dan waar ook. Tot de enigszins paradoxaal aandoende gevolgen hiervan behoort, dat ook het civilisatieproces in West-Europa meer gedifferentieerd is, en dat er zich binnen allerlei verschillende groeperingen een bijzonder grote verscheidenheid aan gedragsvormen heeft ontwikkeld. Tegelijk is er echter steeds van de onderliggende interdependenties een tot gelijkmatigheid dwingende druk uitgegaan op alle betrokken groeperingm, zodat de 'toename aan variaties' gepaard ging met een 'afname van conttasten'.15 In de twintigste eeuw lijkt dit nog steedsvaangaande proces vooral in het teken te staan van een tweetal trends. Ten eerste blijken, met het langet en ingewikkeldet worden van de interdependenties, steeds meer mensen zich steeds vaker te bevinden in situaties waarin zij rekening hebben te houden met steeds meer andere mensen. En ten tweede zijn daarbij de machtsverhoudingen ondoorzichtiger geworden, zodat het gedrag minder direct wordt bepaald door een wederzijds openlijk erkende en aanvaarde verhouding van gezag en gehoorzaamheid. 16 Zoals iedere sociaal-culturele trend worden ook deze beide voortdurmd begeleid door tegmbewegingen. Telkens weer proberen mensen zich te onttrekken aan de druk van alzijdige interdependenties, onder andere door juist situaties op te zoeken waarin zij ongesroord de baas kunnen spelen. In een land als Nederland hebben zij de dominante trend echter met mee. Aan geen van de beide genoemde ontwikkelingen ligt enig vooropgezet plan of doel ten grondslag. Et is ook geen reden om ze per se als goed
Her civilisatieproces vijfi/gjaar iater
J41
of slecht te beoordelen. Wel kunnen we. g~ve n de richdng die de omwikkeling schijnooar onafwend baar heeft genomen. constateren dar cr in vele situaties een premie is komen te staan op die vormen van gedragsregulering die mensen in staat stellen o m rekening te houden met vele andere mensen, met een minim.a..al beroep op machtsverschillen. De wereld WOlarin wij nu leven is door niemand zo bedach t en bedoeld. Noch aan de omvang van de wereldbevolking. noch aan de indeling in naties. religies, talen en klassen ligt enige blauwdruk ren grondslag. Hen.elfde geldt voor her verstand, het gevoel, de smaak, her geweten _ kortom dewgenaamde psychische instanties waarmee mensen individueel hun gedrag sturen. In een re weinig opgemerkte passage aan het slor van deel twee schrijfT Elias: 'Tegenwoordig zijn wij zozeer gewend aan het bestaan van zulke meer stabiele geweldmonopolies en aan de op grond daarvan veel grotere berekenbaarheid van de gewcldsuitoefening. dar wij ons nauwelijks nog bewust zijn van hun betekenis voor de sUucruur van ons gedrag en onze persoonlijkheid. W ij besdfcn nauwelijks nog hoe snel datgene wat wij onze "rede~ noemen, hoc snel eCU' betrekkelijk grore mate van vooruitzien, van driftbeh«rsing. van gedifferentieerde sturing van ons gedrag zou afbrokkelen of ineenstorten. ,,\tanneer de angstspanning in ons en om ons heen zou veranderen, wanneer de angsten die in ons leven een rol spelen plotseling weer aanmerkelijk SIerkt:r ofook zwakker zouden worden.'17 Deze woorden zijn geschreven in de late jaren denig. W ij weren nu maar
al tegoed. ho~ waar u:. zijn. Maarwe hebben ook kunnen constateren hoe 'her pant~r van beschaafd gedrag' zich wttr kan h ~ rsrel le n . Her is kwetsbaar én veerkrachtig. H et netwerk van interdependenties, waarvan onze huidige be5Chaving een functie is, met de bijbehorende vormen van dwang die mensen uitoefenen op elkaar en op zichzelf, is nu (sterker nog dan in '9 39. toen Elias dit ook al signaleerde) bezig zich over de hele wereld uif re breiden, hetgeen gepaard gaat mer ralloze nieuwe spanningen en pogingen om bestaandc machtsverhoudingen mct dc daarop afgestemde gedragsnormen te veranderen. Tegel ijkenijd dringen zich nieuwe vormen van dwang op. wals de toenemende zorg o m het milieu - ccn zorg die in principe l;oor ' 41
Civi!isatir: proas rn throri~
iedereen geldr. en daarom niet alleen een 'uitbreiding van de dwang rot vooruitzien en van de zdfdwang' vertegenwoordigt, maar op den duur waarschijnlijk ook zal leiden {ot een verderc 'afname V20 COntT25u:n' in het gedrag.18 Niets van d ir alles is in een ver verleden zo gepland o f zelfs maar voorzien. Maar het ligt in de aard ....an het civilisati eproces zelf, dat m ensen in de huidige fase zich meer op vooruitzien op lange termijn gaan toelcggen. Het werkwoord plannen is nog maar kon geleden in het Nl':derlands ingevoerd, maar we kunnen er al niet m eer buiten - net zomin als we nog buiten het woord vergaderen kunnen, datdienrom bijeenkomsten aan re duiden wering' onder invloed van de triomferende christelijke kerk. Een van de meest radica:ll 'seculaire' aUlcurs was de Latijnse dichter Lucrerius, die in zijn leerdicht D~ '~TUm natunt ('Over de aard der dingen') een in veflichillende opzichten op de moderne evolutietheorie vooruitlopende visie op de o ntwikkeling van de wereld en de mensheid o mvouwde. Godsdienst verscheen in deze zienswijze als een voor verlichte geesten achterhaald soorr bijgeloof. Het vloeide uit Lucrcli us' op Epicurus geïnspi reerde opvattingen voorr, dat hij weigerde aan de heersende religieuze cultussen mee te doen. Dit kwam hem in de toch nog sterk van godsdienstige conventies doorrrokken samenlevingvan zij n rijd te staan op de b=schuldiging van atheïsme - een besehuldigingdie later ook ten deel rou vallen aan de eerste R0meinse christenen, die eVeneens weigerden zich mer her heersende 'bijgeloof af te geven en de daubij horende 'afgoden' te dienen. Over het leven van Lucrerius is weinig bekend. De voornaamsre gegeYens die we kennen zijn ontleend aan de kerkvader Hieronymus. die in zijn kroniek van omstreeks 4 00 noteerde: 'De dichter TItUS Lucretius Carus werd geboren in 94 voor Christus: hij verloor zijn verstand tengevolge van het drinken van een minnedrank, en pleegde l.e1fmoord op vieren. . eertigjarige leeftijd, na in zijn lucide tussenperioden enige boeken te hebbm geschreven d ie Cicero naderhand gecorrig«rd h«ft.'6 Met dit tegendeel van een hagîogra6e, dit ' heidenleven' • mOCten we het doen . De kwalificatie 'gekwelde geest' keen terug tot in de laarste editie van d~ Oosthoek-encycloped ie, en [Ot in de inleiding die Ida Gerhardt schreef bij haar vertaling van Dr rrrum natura. De traditie van AugrtstinuJ
Een van de meest invloedrijke vertegenwoordigers van de christelijke theologie, die in Europa de openbare discussies over zij n en welzijn lange rijd heeft beheerst, was de kerkvader Augustinus (3~ 4 ·4 JO). Met de &lijdmim'lt, maar meer nog mer D~ slad van Godhe('ft hij een srempel gezet op het denken over de beschaving. In de Belijtknilsm beschreef hij
146
Cif)j{isllti ~:
prr;ua m
throri~
hoe de bekering tot het christendom hem persoonlijk op het rechte pad had gebracht. In Df stad van Godbeschreefhij de heilzame werking van het christendom voor de gehele mensheid. Df stad van God is geschreven naar aanleiding van de inname van Rome door de Visigochen. Vele conservacieve Romeinen schreven deze smadelijke gebeurtenis toe aan de invloed van het chrisrl":ndom, waardoor de oudl": Romeinse deugden van moed en patriottisme verloren waren gegaan. Hiertegen bracht Augustinus een heel andere visie in stelling. Hij begon zijn boek met erop te wijzen dat de Romeinse geschiedenis bestond uit een brute opel":nvolging van oorlogen en burgeroorlogen, alle met afschuwelijke wreedheid gevoerd. Hoe gunstig stak in vergelijking daarmee het gedrag niet af van de soldaten die Rome in 4IO hadden veroverd! Zij waren weliswaar barbaren in de ogen van de Romeinse burgers, maar zij waren ook christenen:
'Al war er dus bij de ramp die onlangs Rome heeft getroffen bedreven is aan verwoesting, moord, roverij, brandstichting en mishandeling, is uitsluitend tI": wijten aan het oorlogsgebruik Datgene echter wat er zich volgens een ander, nieuw gebruik heeft afgespeeld, het ongewone schouwspel van die rauwe barbaren, die zich zo zachtmoedig toonden dat er kolossale basilieken werden uitgekozen en officieel aangewezen om dil": te vullen met mensen die wuden worden gespaard, als plaarsen waar niemand wu worden doodgeslagen, waaruit niemand wu worden weggeslc:urd, waarheen velen door medelijdende vijanden gebracht zouden worden om vrij te blijven, waaruit zelfs door die wrede vijanden geen mensen gevankelijk wuden worden weggl":Voerd: dat dient te worden toegeschreven aan de naam van Christus en aan de christelijke tijd; al wie dar niet ziet, is blind; al wie het wel ziet en niet prijst, is niet goed bij zijn verstand.'? Een groot deel van De stad van Godbestaat uit een herschrijving van de Griekse en Romeinse geschiedenis. Alle bekende episodes passeren de revue, maar ze verschijnen in een nieuw kader, te zamen met de geschiedenis van Israël7.0als overgeleverd in de boeken uit de joods-christelijke tradirie. Zoals hij zijn eigen leven had beschreven in de termen van een moraliserende psychologie, zo vatte hij nu in een eschatologische synthese de geschiedenis van de hele hem bekende mensheid samen. Iedere gebeurtenis kreeg een plaats in deze synthese; zelfs feiten die ogenschijnlijk Beschaving m godsdienst
J 47
met zijn heilsleer in srrijd waren werden door Augustinus lisTig ZO geïnterp reteerd dat ze hed goed in overeenstemming te brengen waren met het goddelij ke p lan achter de menselijke geschiedenis. DI' stad van GQdis Dm vele redenen een indrukwekkend boek. De geleerdheid die eruit spreekt, en de heldere en vernuftige betoogtrant maken begrijpelijk waarom er een geweldige invloed van is uitgegaan binnen de dominant geworden christelijke traditie. JuiST ook de Europese visie o p de onrwikkeling van de besch aving is er in sterke mate door bepaald. Lange tijd werd deze ontwikkeling geheel in overeenstemming met de augusrijnse intt:rpret3tie gezien als beantwoordend aan een goddelijk plan. Degenen die volgens dit p lan een steeds hogete graad van beschaving bereikten , wuden d at - gelijk de Visigothe n - te d anken hebben aan de religie, aan h er christendom. En zij wuden daarbij geleid zijn door de geestelijkheid, de Kerk. Dit gedachtengoed is in Europa wijdverbreid en het heeft zeker mede een rol gespeeld bij de o m van gst van Elias' theorie over het civilisatieproces. De augustij nse manier om de geschiedenis \'Oin de mensheid op re vatten als de onrvouwing van een reeds bestaand plan heeft zich voorrgczet in geseculariseerde varianten zoals het marxisme, waarin het geloof aan God W2S afgezworen maar h et vertrouwen in een noodzakelijk verloop en een uiteindelijk gunstige aRoo p va n de geschieden is voortleefde. Het sprak voor velen dan ook welhaast vanzelf dat, 3ls Elias beweerd e in d e ontwikkeling van de sam enleving doo r de eeuwen heen een bepaalde seructuur te omwaren, hij die ontwikkeling ook als noodzakelijk en doelgerich r moest zien - dir o ndan ks het fei t dar Elias zelf juist het ombrcken va n enig plan ofdoel bij hCl"haJing heefr bekIemlOvllJ . Ook het idee dat de christelijke kerk de voornaamste instantie is geweest die in Europa beschavend heeft gewerkt. heeft heel lang voortgeleefd. Ook in dieopzicht is er d e !aame eeuwen wel sprake van secularisering; maar autcu rs die het christe ndo m niet meer zÎen als de uitdrukking van een gooddijke openbaring h ouden vaak nog wel vast aan de gedachte dat de Kerk als instituut van doorslaggevende betekenis is geweesr in hee Europese beschavingsproces. Zo verklaarde onlangs nog d e Britse hisroricus Dilwyn Knox in een arrikel over de kloosterlijke en kerkelijke oorsprongen van d e beleefdheid in Europa met grore srelligheid 'dat beleefd goorag in West-Europa nice afkomstig is uit d e hm'cn maar uÎt het Latijnse christcndom: dar h et, ner als zu lk gedrag in b ij148
Cir!ilàatil!: pr()us en theorir
voorbeeld China, Japan, India en de islam, eerder een gevolg is van religieuze en culturele dan van politieke omstandigheden.'8 Om deze stelling te staven geeft Knox vele voorbeelden van reksten uit middeleeuwse kloosterordes, die erop gericht waren novieten de nodige zelfbeheersing in de vorm van disciplina corporis bij te brengen. Lichaamshouding en gedrag moesten getuigen van bescheidenheid en respect voor de gevoelens van anderen. Sommige van de in deze traditie ontwikkelde voorschriften keren in vrijwel dezelfde woorden terug in het bekende manierenboekje De civilitate morum puerilium van Erasmus. Op grond hiervan concludeert Knox dat het zeker tot ha eind van de zestiende eeuw de kloosters waren en niet de hoven, die als belangrijkste gedragsmodel fungeerden. Verwante ideeën zijn te vinden in het boek van de Amerikaanse mediaevist C. Stephen Jaeger, The Origins ofCourtlinrss. Jaeger wijst op het grote belang van de geestelijkheid bij de vorming en verbreiding van hoofs gedrag. Hij gaat daarbij echter uit van een omschrijving van het beschavingsproces, die bij voorbaat al in de richting wijst van groepen die zich actief met het beschaven van anderen bezighouden: 'Het beschavingsptoces is gericht op het onderwijzen van afzonderlijke groepen in de samenleving in recht en heleefdheid.'9 Door het beschavingsproces aldus uitsluitend als doelbewuste opvoeding te omschrijven geeft Jaeger er een heel andere betekenis aan dan Elias; en het kan geen verbazing wekken dat hij dan in de door hem bestudeerde periode (939-UlO) uitkomt bij die groep die zichzelf bij uitstek een opvoedende taak stelde: de geestelijkheid. Gegeven zijn definitie van het civilisatieproces moest Jaegers onderzoek wel leiden tot een bevestiging van de aloude gedachte dat in het Europese beschavingsproces het christendom de belangrijkste drijvende kracht is geweest. Taftlmanieren volgens jezus Sirach
Het is de verdienste van Dilwyn Knox dat hij de middeleeuwse c1ericale geschriften in verband heeft gebracht met het wetk van Elias betreffende het civilisatieproces. De gedragsregels in deze geschriften en die van Erasmus vertonen vaak een frappante overeenkomst. Op grond hiervan komt Knox tot de conclusie dat er bij Erasmus sprake is van de geseculariseerde variant van in kloosters ontwikkelde discipline. Knox biedt hiermee als Beschavmg en godsdienst
149
het ware em variatie op de these van Max Weber dat de in de kloosters ontwikkelde ascese is overgewaaid via de calvinistische kerken naat de kantoren van de kapitalistische kooplieden. JQ Alleen zijn het bij Knox niet de kooplieden maar de edellieden naar wie de christelijke discipline uitstraalt, en de tussenpersonen zijn bij hem niet de calvinisten maar de humanisten. Dit alles roept enkele interessante vragen op, die Knox echter niet stelt. Ten eerste: zijn de gedragsregels waar hij op doelt oorspronkelijk in de kloosters ontstaan, of zijn ze ontleend aan andere, oudere bronnen? Ten tweede: welk licht werpt de constatering dat een aantal doot Erasmus gepropageerde gedragsregels ook al eetder in kletikale geschriften voorkomen op het probleem van de gedragsvaandaingt:n, die in het werk van Elias centraal staan? Om met de eerste vraag te beginnen, de regels die een beheerste lichaamshouding voorschrijven grijpen duidelijk tetug op veel oudere geschriften, waarnaar soms ook met zoveel woorden in de middeleeuwse reksten wordt verwezen. Een bekende bron is het boek van Jezus Sirach uit de apocriefe boeken van het Oude Testamem, waarschijnlijk daterend uit de tweede eeuw voor Christus. Een veel aangehaalde passage daaruit luide 'Aan zijn oogopslag wordt iemand gekend en aan de wijze waarop hij u aanziet wordt de verstandige man herkend. Iemands kleding en de lach van zijn randen en ook de gang van een mens melden wie hij is.'l1 De auteurs van middeleeuwse handleidingen voor het kloosterleven verwezen graag naar deze woorden om hun lezers aan te sporen een God welgevallige, deemoedige lichaamshouding tentoon te spreiden. Opmerkelijk is echtet dat in de oorspronkelijke tekst helemaal geen sprake is van teligieuze argumenten. De enige toelichting die daar wordt gegeven is dat iemands uiterlijke verschijning en gebaten 'meldm wie hij is' - aan wie staat er niet bij, maar de context doet vermoeden dat de schrijver heeft bedoeld: aan zijn medemensen. Dit laatste wordt expliciet duidelijk gemaakt in een andete veel aangehaalde passage uit hetzelfde boek, betreffende tafelmanieren. Daarin wordt een loon door zijn vader gemaand om zich aan tafel niet als een gulzige veelvraat te gedragen, want daarmee zou hij weetzin opwekken. 150
CÎvÎliJatÎ~: proc(J en
rheorÎ(
Wordt de zoon toch eens door zijn gezelschap gedwongen om te veel te eten, dan moet hij van tafel opstaan en het voedsel uitbraken; daarna zal hij zich opgelucht voelen. 'Luister naar mij, mijn zoon, en versmaad mij nier: dan zult ge tenslotte mijn woorden wel begrijpen. Wees bescheiden in alles wat gij doet: dan overkomt u geen enkele ziekte. Wie goede tafelmanieren heeft wordt geprezen en het getuigenis van zijn goede manieren blijft bestaan. Over hem die slechte tafelmanieren heeft spreekr de hek stad schande en her getuigenis van zijn slechte manieren blijft bestaan.'12 Gezondheid, lichamelijk welbevinden, en bovenal een goede repurariedar zijn de argumenten waarmee de vader de goede raad toelicht die hij zijn zoon geeft om de tafelmanieren in acht te nemen. Godsdienstige overwegingen komen er niet aan te pas. Andere stukken in de rekst van]ezllS Sirach ademen wel een religieuze geest. De passages over lichaamshouding en tafelmanieren passen echtet veel meer in een werelds lIJorali:SLisLiu: dan in een godsdienstige naditie. Doordat de tekst in zijn geheel is opgenomen in de apocriefe boeken van het Oude Testament hebben middeleeuwse monniken er in een religieuze context mee kennis gemaakt. Als deze leefregels daarna vanuit het kloosterlijke weer in een meer werelds kader terecht zijn gekomen, zouden we niet alleen van secularisering maar zelfs van 'resecularisering' kunnen spreken.
Implicaties voor de civilisatiethMrie Welke implicaties voor Elias' civîlisatietheorie vloeien er voort uit de constatering dat een aantal door Erasmus gepropageerde gedragsregels ook al eerder in de geschriften van kloosterlingen voorkomen? Om deze, hierboven als tweede genoemde, vraag te beantwoorden is het goed er eerst nog eens aan te herinneren dat de theorie waar het om gaat in de eerste plaats een promtheorie is. Er hebben zich, blijkens het door Elias geptesenteerde materiaal, een aantal waarneembare veranderingen in het gedrag voorgedaan. De cheorie is ontworpen om deze veranderingen ce verklaren.
Beschaving en godsdu'nst
I SI
De grondgedachte daarbij is dat veranderingen zich slechts laten verklaren door ze in verband te brengen met andere veranderingen. Als we, op zoek naar een verklaring voor de veranderingen in gedrag die zich aan de hand van de manierenboeken laten documenteten, een spoor vinden dat wijst in de richting van de godsdienst, dan kunnen min of meer gelijk blijvende kenmerken van die godsdienst (wals door opeenvolgende generaties letterlijk gekopieerde teksten) de veranderingen als zodanig nooit afdoende verklaren. Er zal dan toch op zijn minst enig inzicht nodig zijn in de veranderende plaats die deze godsdienst innam in de samenleving. Als motto zou hier kunnen dienen een andere veel geciteetde passage uit Het civilisatieproces: 'Wat verandert is de manier waarop mensen met elkaar te leven hebben; daarom verandert hun gedrag; daarom verandert hun bewustzijn en hun drifihuishouding als geheel. De "omstandigheden" die veranderen, zijn niet iets dat als het ware van "buiten" op de mensen afkomt; de "omstandigheden" die veranderen zijn de relaties mssen de mensen zelf.'13 In wat wij nu de middeleeuwen noemen bleken mensen in West-Europa elkaar en zichzelfsteeds vaker in situaties te brengen, die zij niet eerder zo hadden meegemaakt. De omstandigheden veranderden, en vele vertrouwde manieren van doen voldeden niet langer. Voor de nieuwe problemen van het samenleven wetden nieuwe oplossingen gezocht - en daarbij kon men zich laten inspiteten door klassieke teksten, afkomstig van mensen die zich in vergelijkbare situaties hadden bevonden. De Kerk was de organisatie die de meest directe toegang bood rot de klassieke teksten. De geestelijkheid kon hierdoot een vooraanstaande rol spelen bij het herontdekken en herinvoeren van in de oudheid genoteerde richtlijnen voor het gedrag. Samen mer de voorbeelden die in levenden lijve konden worden waargenomen in de Byzantijnse en de Arabische wereld gaven deze richtlijnen aanwijzingen over manieren om de veranderendc problemen van het samenleven het hoofd te bieden. Met de veranderende omstandigheden veranderde ook de rol van de Kerk. Gedurendc een aantal eeuwen nam de Kerk in vele opzichten een zeer sterke positie in, dankzij een voor die tijd uitzonderlijk hoge graad van scholing en organisatie. Maat juist toen het door Elias stcrk benadrukte maatschappelijke proces van sraatsvorming begon door te zetten, J51
Civilisatie: proces en theorie
taande de macht van de Kerk. Bij het noteten van de nieuwe richtlijnen voor het gedtag van bestuurders, hovelingen, diplomaten speelden leden van de geesrelijkheid nog lange tijd een voorname rol. Maar de impuls om de regels VOOt het gedrag in die kringen te veranderen kwam niet in de eerste plaats uit de godsdienst; die lag eerder, zoals Elias zegt, in de hele maatschappelijke constellatie, en met name in de zich wijzigende machtsverhoudingen. In het pre-industriële Europa lieten zich verschillende 'standen' onderscheiden die, in onderlinge samenhang, elk een eigen lijn in het civilisatieproces vertegenwoordigden. Elias heeft vooral aandacht besteed aan de tweede stand, de add, en aan de transformatie van een adellijke elite van krijgers in een nog steeds voornamelijk adellijke elite van hovelingen. In deze ontwikkeling hebben ook leden van de eerste stand, de geestelijkheid, een voorname rol gespeeld; waarbij niet vergeten mag worden dat vele vertegenwoordigers van de hogere clerus uit de adel afkomstig waren. Tegelijkertijd kwam een financieel-commerciële dite op, gedeeltelijk gerecruteerd uit de tweede maar vooral ook uit de derde stand, de bourgeoisie. De vierde stand, van de boeren, ploegde intussen voort en vormdede misschien wel meest constante lijn in het Europese civilisatieproces. D e condities waaronder boeren leefden maakten het weinig waarschijnlijk dat de aanzet tot meer verfijnde tafelmanieren bij hen gezocht zou moeten worden. De sociale setting van kloosters werkte daarentegen soms wel bevorderend in deze richting. Er waren echter ook omstandigheden waarondcr geestelijken zich met klem tegen nieuwigheden verzetten; een voorbeeld daarvan levert de heftige verontwaardiging van kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders in Venetië in de elfde eeuw, toen een prinses het waagde vaat het eerst mct een vork aan tafel te verschijncn. 14 Geestelijken stonden cchter lang niet altijd zo afWijzend tegenover het gebruik van vorken en andere hoofse verfijningen. Zo schreefde eelWaarde vader Jean Baptiste de La Salle in het voorwoord tot zijn Regels van de
christelijke beleefdheidin 1719; 'Het is verwonderlijk dat het merendeel van de christenen de wellevendheid (Bimséance) en de goede manieren (Civilite'J slechts als een strikt menselijke en wereldse eigenschap beschouwen en dat zij, zonder hogere overwegingen in hun gedachten te betrekken, deze niet zien a!s een deugd die verband houdt met God, de naaste en onszelf. Zo blijkt hoe weinig christendom cr in de wereld is.") Beschavfng m godsdienst
15]
La Salie verklaarde zich volledig bereid om de wereldse wellevendheid te aanvaarden en in een christelijke context verder uit te dragen. Zijn woorden waten volgens Elias kenmerkend voor de geestelijkheid in Frankrijk in de achttiende eeuw als verbreider van de aan het hof ontwikkelde gedragscodes onder bredere lagen van de bevolking. Hoewel Het civilisatitproCfs een aantal aanzetten bevat voor een vergelijkende studie van de omwikkeling in Frankrijk en die in Duirsland en Engeland, blijft er nog veel te onderzoeken aangaande de houding die de kerken in verschillende landen in verschillende perioden innamen ten opzichte van hoofse manieren. Trachtten de hoogste kerkelijke instanties de verbreiding van deze manieren te bevorderen, binnen de eigen gelederen en daarbuiten, ofsteunden zij alternatieve ontwikkelingen waarin de 'etiquene' uitdrukkelijk ondergeschikt werd gemaakt aan de 'ethiek'? Het is moeilijk uitspraken te doen over d~ rol van d~ Kerk in het civilisatieproces in West-Europa in het door Elias bestudeerde tijdvak. Op het meest algemene niveau stuiten we bijna onvermijdelijk op het dilemma te moeten kiezen tussen de tradities van Augustinus en Lucretius. Volgens Augustinus is er geen (ware) beschaving mogelijk zonder (ware) godsdienst; volgens Lucretius is iedere godsdienst mensenwerk, en dus een produkt van de menselijke beschaving. Van de twee visies lijkt me de lucretiaanse zonder meer de meest vruchtbare. Deze biedt trouwens nog volop ruimte voor een erkenning van de grote betekenis van godsdiermen voor het civilisatieproces. Alleen staat deze betekenis niet bij voorbaat vast, en hoeft ze niet overal en altijd gelijk te zijn. Er is, zoals ik al eerder heb betoogd (pp. 67-83), reden om aan te nemen dat priesters in ecn vrij vroeg stadium van de ontwikkeling van landbouwsamenlevingen een leidende rol hebben gespeeld. Door te spreken van religieus-agrarische regimes heb ik willen doen uitkomen dat de vormen van gedragsregulering die in dit stadium een intensivering van de landbouw mogdijk maakten in sterke mate op godsdienstige legitimering berustten. Ook later hebben mensen vaak een beroep gedaan op 'bovennatuurlijke' machten om anderen en zichzdfin het gareel van een bepaald sociaal regime te brengen en te houden. Degenen die als grote godsdienstige leiders de geschiedenis zijn ingegaan -Mozes, Jezus Christus, Mohammedzijn niet alleen te beschouwen als religieuze virtuozen, om een geliefde term van Max Weber te gebruiken, maar ook als uitvinders. Zij worden vereerd als de grondleggers van een nieuw religieus regime, met de daarbij [54
Civilisatie: proces en theoru
behorende richtlijnen voor individuele discipline en sociale organisatie. Zoals iedere uitvinding die gedaan wordt, vertegenwoordigden ook deze religieuze uitvindingen vernieuwingen, die voor een deel bestonden uit de combinatie van allerlei aan vootgangets en tijdgenoten ontleende dementen. En zoals iedere uitvinding die succes heeft, leefden ook deze voort als cultuurelementen waarop volgende generaties zich oriënteerden en weer nieuwe varianten bedachten. 16 Teksten speelden hierbij een belangrijke rol. Dit verklaart mede de grote invloed van iemand als Augustinus. Degenen die zich in de middeleeuwen specialiseerden in het nadenken en discussiëren over problemen van zijn en welzijn, waren geestelijken, klerken, en die waten door hun opleiding en positie sterk tekstgerichL De geschriften van Augustinus behoorden tot hun belangrijkste otiëntatiemiddelen. Als zodanig hadden die ook een heel andere status dan manierenboeken. Augustinus had zelfstandig votm gegeven aan ideeën waat zijn latete lezers iets van konden leten. De klerken die over wellevende omgangsvormen schreven noteerden slechts hun indrukken van hoe in hun ogen voorbeeldige mensen zich gedroegen. Het is onwaarschijnlijk dat zij de pretentie hadden aan hun schrijftafels nieuwe tafelmanieren te ontwerpen. Bij het beschouwen van de rol die het christendom met zijn eeuwenoude teksten en instituties heeft gespeeld in het Europese civilisatieproces kunnen we misschien gebruik maken van het in de evolutietheorie ontwikkelde principe, dat structutele continuïteit kan samengaan met functionele verandering. 17 De bouwstructuur van een kasteel ofkathedtaal kan in de loop der eeuwen vrijwel ongewijzigd zijn gebleven, tetwijl de sociale functie in de moderne tijd steeds meer is verschoven naar die van museum en toeristenattractie. Het is juist dankzij de vetanderde functie dat de structuur in stand is gebleven. Dat er van godsdienst een gedragsregulerende werking kan uitgaan, lijkt me onmiskenbaar: het zou anders ook geen zin hebben om te spreken van religieuze regimes. Tegelijk is her duidelijk dat deze werking steeds afhankelijk is van de verandetende 'omstandigheden'. Beide conc1udetende uitspraken samen lijken me niet in strijd met de woorden van Elias waar ik dit hoofdstuk mee begon: 'Van de teligie, het bewustzijn van de straffende en belonende almacht van God, op zichzelfalleen gaat nooit een "civilisetende" of affecten-temperende wetking uit.' De roegevoegde cursivering maakt de zin er niet mooier op; maar ze vestigt wel de aandacht op een noodzakelijke clausule. Beschaving en godsdiemt
155
De civilisatielheorie: kritiek en perspectirjl
Nornen Elias' U~ba dm Prouss d~r Zivilisation behoort tegenwoordig tot het sundaardrepertoire van de sociologie, zeker in West-Europa. Zelfs uitgesproken critici erkennen het belang ervan. Zo is de DuitSe antropoloog H ans Peter DueH al een aantal jaren bezig een vierdelige weerlegging van de civilisatierheorie re schrijven onder de titel D~r Mytho! vom Zivilisationrprozm. De omvang van deze kritiek is op zichzelf al een eerbewijs aan Elias, die dan ook volgens Duerr 'misschien wel de meest invloedrijke en inspirerende socioloog van de tweede helft van deze eeuw' is.! Een andere criticus is de Pools-BriLSe socioloog Zygmunt Bauman. H ij laat zelden een gelegenheid voorbijgaan om re verkondigen dat de civilisatierheorie volstrekt onhoudbaar is in het licht van alle barbaarsheden die in de twintigste eeuw hebben plaaagevonden. Maar Bauman spreekt toch ook van 'de doorbraak naar de roem en het plorselinge succes van Elias' prcscntatievan het "civilisatieproces"') En bi jna als een extra bi jdrage aan dit succes srelt 8auman zelfde sociologie min of m eer gelijk aan 'de theorie van civilisatie, van de moderniteir, van de moderne civilisatie' .4 Duerren 8 auman scharen zich met hun commenraren in een lange rij van critici. Al vanaf het verschij nen van de eerste druk in Zwitserland in 1939 hed! U~badm Prouudu Zivilisation naast 'led lofook kritiek geoogst. 5 Enkele bij herhaling geuite bezwaren luiden dat de in het boek o nrwikkelde theorie a) teleologisch en b) eurocentrisch is. c) een verkeerd beeld geeft van de omwikkelingen in Europa, en d) in strijd is mer onlwikkelingen in de rwintigste eeuw die her hele idee van een voortschrijdende lx:schaving ofcivilisatie logenstraffen. In dit hoofdstuk zal ik nader op deze vier bezwaren ingaan. Daaraan voorafgaand lijkt het me nuttig nog iets te zeggen over de opzet en de srrekking van Uebu den Prozm do Zivilisation. D ie strekking is voor tweeërlei uitleg vatbaar. H et boek laar zich lezen als de studie van een bepaalde episode in het beschavingsproces van Wesr-Europa, maar ook als een fundamentele bijdrage aan een algemene theorie van sociale processen. In beide gCV3llen ligr de kern van de theorie in hcraanwijzen van een
156
Civiláatir: proas m
th~o ril'
sammhang tussen veranderingen in het individuele gedrag en veranderingen in de sociale structuur, die te zamen aanleiding geven tot veranderingen in de persoonlijkheid. In een dtietal nog nader toe te lichten kernwoorden samengevat, gaar het in Ueber den Prozess der Zivilisation om het verband tussen gedragen macht, dat zijn neerslag vindt in, en vervolgens weer beïnvloed wordt door, habitus. Vanuit dit gezichtspunt zal ik betogen dat het verwijt van teleologie misschien wel begrijpelijk is maar toch op een misverstand berust, en dat de drie andere genoemde bezwaren wijzen op beperkingen die een aansporing kunnen zijn tot verder empirisch onderzoek. In discussies met studenten in de jaren zestig en zeventig zei Elias graag dat de tijd was gekomen 'ta go beyond Marx'. Op dezelfde manier moeten we nu verder gaan dan Elias. Zijn werk stelt ons voor een aantal uitdagingen, zoals het aanwijzen en vullen van de empirische lacunes die het onvermijdelijk bevat, het nader omschrijven en uitwerken van de in de theorie gebruikte begrippen en stellingen, en de uitbreiding van het onderzoek naar andere tijdm en plaatsm. In aansluiting op de besproken punten van kritiek doe ik aan het eind van dit hoofdstuk enkele suggesties voor verdere toepassing en toetsing van de theorie. De reikwijdte van de eivilisatietheorie Ueber den Prozess da Zivitisation is geschreven vanuit het idee dat manieren van doen, denken en voelen, die als kenmerkend voor de westerse beschaving gelden, zijn voortgekomen uit een vele eeuwen omspannende ontwikkeling, en dat het mogelijk is deze ontwikkeling door historisch onderwek te achterhalen en met behulp van sociaal-wetenschappelijke inzichten te verklaren. Het was, zo verklaarde Elias in het voorwoord tot de eerste druk, niet zijn bedoeling om zomaar 'een algemene civilisatietheorie' te bedenken, maar om 'binnen zekere grenzen' weer zicht te krijgen op de ontwikkeling als zodanig, en met name op 'de merkwaardige verandering van het menselijk gedrag' die zich gedurende een aantal eeuwen in West-Europa had volrrokken. 6 Veranderingm in her gedrag worden uitvoerig gedocumemeerd beschreven in deel een van Ueber den Prozess der Zivilisation. Dit deel begint met een lang inleidend hoofdstuk over de geschiedenis van de begrippen civilisatie en culruur in Frankrijk en Duitsland - een hoofdstuk waaruit duidelijk blijkr hoe sterk de betekenis van deze begrippen steeds De civilisdtiethl:orie
157
verbonden is geweest met de sociale posilie en ambilio van degenen die ze gebruikten. Daarna volgt, als pi~ce de rh ist(tllu, de bekende 'manierengeschiedenis' , gebaseerd op de studie van etiquetteboekcn maar ook geïnspireerd door het werk van cultuurh istorici als Johan Huizinga. Dttl {Wee is veel minder 'uit één stuk geschreven'_H et bestaat uil rwee gedeelten , wals al tot uiting komt in de ondertitel: ' Veranderingen van de maatschappij. Ontwerp van een civilisatierneorie'. Deze onderti tel is veel minder historisch specifi ck dan d ie van deel (Wec; hij verwijst naar meer sociaal-wetenschappeli jke tradities zoals, voor het eerste gededtc, de sociologie van Max Weber en, voor het tweede gedeelte, de psychoanalyse met de daaraan verbonden beschouwingen over de menselijke cultu ur van Sigmund Freud. De ondertitels 'spreken boekdelen' - het is nict ovadrC'ven dit ZO te stellen, en het is jammer dat ze in de meestC' vertalingen (ook de NC'dC'rlandsc) 2ijn weggelaten, W3Jlt hierdoor wordt minder duidelijk dat Ueber dm Prozm der Zivilirarion weliswaar l}'Pogra.fisch uit twee delen besraat maar dat het inhoudelijk is opgebouwd uit drie gedeelten, met elk een eigen hoofdthema, en dat de drie gedeeltes zich ook kenmerken door oplopende graden van alge meenheid. Het eerste gedeelte behandelt veranderingen in het gedrag bij de wereldlijke bovenlagen in West-Europa in de periode van ruwweg 1)00 tot 1800. Het tv.'eede gedeelte plaatst deze veranderingen in gedrag in het kader van meer omvan ende processen van feodalisering en staatsvorming gedurende de periode va n ongevtt:r 800 tot ISOO. H et derde gedeelte is veel minder historisch van opzet , en bevat beschouwingen zowel over contemporaine ontwikkelingen in de wereld V;ln de rwimigst(: eeuw als over de problemen van het menselijk samenleven in het algemeen. In 1969 werd U~b~r dm Prours da Zivilisation VOOt het eerst herdrukt. Voor die uitgave schreefEliaseen uitvoerige inleiding, waarvan de teneur in twee opzichten enigszins afweek van d ie in het oorspronkelijke voorwoord. Hij plaatSIe het boek nu binnen één specifieke academische discipline: de sociologie, en hij kende er een zeer vérstrekkende theorerisehe betekenis aan toe: 'Toen ik aan dil boek werkte, leek ht't mij onmiskenbaar d.u hiermee de basis werd gelegd voor een ondogm2tische, empirisch gefundeerde sociologische throric van sociale processen in het algemeen en van sociale omwikkeling in het bijronder. '7 158
Cillitisdtie:proces en theorie
In de nieuwe inleiding contrasteerde Elias zijn eigen bijdrage mer die van Talcon Parsons, destijds de meest vooraanstaande theorericus in de sociologie. De aanpak van Parsons, W concludeerde hij, was diamerraal tegengesreld aan de zijne: Parsons werkte met een au fond statisch systeembegrip en was daarom niet in staat om recht te doen aan het meest e1ememaire basisfeit van de sociologie: de dynamische verhouding tussen 'maatschappij' en 'individu'.s Door zijn eigen werk op deze manier met dat van Parsons te vergelijken onderstreepte Elias het belang ervan voor de sociologische theorie, en vestigde hij nog eens extra de aandacht op de meer algemene conclusies in het rweede en vooral het derde gedeelte. Uit zijn uitgesproken idemiflcatie met de sociologie zouden we kunnen opmaken dat hij hiermee 'lfscheid nam van de veel opener en niet aan één discipline gebonden benadering uit 1939. Het was echter meer een geval van reculrr pour mitux sauter, wam binnen de sociologie eiste Elias een theoretische positie van de eerste rang op, van waaruit hij vervolgens zijn licht ook kon dom schijnen over problemen uit andere vakgebieden zoals de geschiedmis en de psychologie. De nadruk waarme.-: Elias in de inleiding rot de rnreed.-: druk zijn theoretische pretenties poneerde heeft et aan de ene kant toe bijgedragen dat aan zijn werk een 'paradigmatische' betekenis werd toegekend,9 maar heeft aan de andere kant ook de nodige wrevel gewekt en aanleiding gegeven tot scherpere uitingen van dezelfde kritiek die al na het verschijnen van de eerste druk hier en daar naar voren was gebracht. Téüologie
Een veelgehoord bezwaar regen Ueber den Prozess der Ziviiisation luidt, dat er een 'unilineair evolutionisme' aan ten grondslag ligt of, erger nog, een denktrant die bestempeld moet worden als 'tdeologisch'. Onlangs nog maakte de Amerikaanse historisch socioloog Charles Tilly zich tot zegsman van deze mening door in een interview te verklaren dat hem aan het boek stoorde '[in] de eerste plaats een sterke, zij het niet erg duidelijk uitgesproken teleologie, die Stelt dat het civilisatieproces in zekere zin móest gebeuren. Het is teleologisch in de zin dat latere gebeurtenissen eerdere gebeurtenissen verklaren, dat het eindresultaat het proces verklaart. Ten De Clviiisatietheorie
'59
tweede lijkt het op veel andete unilineaire geschiedenissen - sommige teleologisch en andere niet - in de zin dat het alle tegengeschiedenissen negeen. Het lijkt mij een erg selectieve geschiedenis, die uitgaat van de veronderstelling dat alles vvat er sinds de zeventiende eeuw is gebeurd in de tichting van de civilisatie is gegaan.'10 Met deze losjes gedane beweringen geeft TIlly blijk weinig oog te hebben voor de subtiliteit waarmee Elias de door hem gesignaleerde lange-tetmijnomwikkelingen behandelt. Het probleem dat hij stelt is niet dat het civilisatieproces op de een of andere manier had 'moeten gebeuren' maat dat het 'gebeurd' is. Om greep te krijgen op dit probleem is het nodig te zien dat het civilisatieproces behoort tot een meer algemene orde van sociale processen die voortkomen uit de doelgerichte handelingen van individuen en leiden tot door geen enkel individu bedoelde of zelfs maat voorziene gevolgen. De kern van het probleem ligt in de 'vervlechting' van de individuele bedoelingen, oftewel de 'figuratiedynamiek' :11 'Het is dezevervlechtingsordening, die de loop van de historische verandeting bepaalt; het is dcze ordcning, die ten grondslag ligt aan het civilisatieproces. '12 In deze benadering is geen plaats voor het idee dat '[atere gebeurtenissen eerdere gebeurtenissen verklaren'. Integendeel, het latere komt voort uit het eerdere, en kan daarom nooit het eetdete vetklaren. Waar het op aankomt, is na te gaan hoe het latere uit het eerdere is voortgekomen, in het kader van 'het onderzoek naar hoe dingen zijn geworden zoals ze zijn', zoals de doot Elias met instemming geciteerde Amerikaanse historicus EJ. Teggan het fotmuleerde. I3 Het latere speelt uiteraard wel een rol in de vraagstelling en dus ook in de blik die gericht wotdt op het eerderemaar dit is hed iets anders dan het larere als 'verklaring' voor het eerdere op te voeren. In zijn eigen onderwek naar staatsyorming in West-Europa is Tillytot inzichten gekomen, die de conclusies uit Ueba den Prozen der Zivilisation in vele opzichren bevestigen. 14 Door zich toch zo kririsch over Elias uit te laten lijkt hij in te spelen op een VOOtal onder historici wijdverbreide argwaan ten opzichte van theorievorming op dit gebied. Er bestaat een grote vrees dat de thwrieën als verbale wolkenmassa's het historische landschap verduisteren en alleen maar vage en egale contouren overlaten. 160
Civilisatie: proces en theori(
Al wat specifiek en bijzonder is verdwijnt dan uir het zicht. Van de langetermijntheorieën meent men bovendien, dar het verleden daarin wordt teruggebracht tot slechts een voorspel op het heden. Wat niet past in deze sjablone, valt buiten het beeld en mag hoogstens nog als curiosum op enige aandacht rekenen. Dit soort redeneringen doet onrecht aan het werk van Elias. Dat is juist geschreven met een open oor voor de vele tegen elkaar in klinkende sremmen in de 'polyfonie der geschiedenis'. De auteur wijst er bij herhaling op hoe anders historische situaties eruitzagen voor degenen die er zelf in leefden dan voor ons, de latere beschouwers. WIJ kennen het verdere verloop van de geschiedenis, zij konden dat onmogelijk voorzien. Bij het onderzoeken van de loop der gebeurtenissen zijn beide perspectieven onmisbaar: het wij-perspectief van de direct betrokkenen, die de situatie 'van binnenuit' ervoeren met een directheid die latere onderzoekers nooit gegeven kan zijn, en het zij-perspectiefvan die latere onderzoekers, die in staat zijn de situatie te plaatsen als een etappe in een inmiddels vee! verder afgelegd traject. Het combineren van beide gezichtspunten leidde bij Elias tot observaties zoals deze, over de opkomst van de Ftanse staat: 'Pas wanneer men zich even vcrplaatst in het toenmalige landschap, wanneer men de strijd tussen de vele krijgershuizen en hun directe levensbehoeften, hun meest onmiddellijke strevingen ziet, wanneer men beseft hoe in dezc gewelddadige strijd hun hele sociale bestaan op het spel stond, wordt het begrijpelijk hoewaarschijnlijk het was dat er een suprematie en een monopolie in dit gebied zou ontstaan, en hoe onzeker het was waar het centrum en de grenzen ervan zouden komen te liggen.'l} Het achteraf signaleren van de meer of minder grote waarschijnlijkheid van een ontwikkeling die heeft plaatsgevonden is een eerste stap in het zoeken naar een verklaring voor die ontwikkeling. 16 We weten nu dat in Frankrijk uit een figuratie van min of meer autonome vorstendommen een centrale staat is ontstaan, met een vrij stabiel monopolie op de uiroetènîng van georganiseerd geweld binnen duidelijk vastgelegde grenzen. Het probleem is hoe dit monopolie tot stand is gekomen en vervolgens in stand is gehouden - als de resultante van krachten die vaak in heel verschillende richtingen werkten en waarvan het goed voorstelbaar is dat ze, bij iets andere verhoudingen, rot een andere uitslag zouden hebben geDe civifisatietheoT/e
161
leid. Was de ontwikkeling die zich feitelijk heeft voltrokken inderdaad de waarschijnlijkste, en w ja, wat was er w waarschijnlijk aan? Er was steeds ruimte voor 'tegengeschiedenissen'. Maar vanuit onze bevoorrechte positie in de twintigste eeuw kunnen we ook constateren dat die ruimte beperkt was. Uiteindelijk bleek geen enkele Franse vorst opgewassen tegen de toenemende macht van de koning; het 'monopoliemechanisme' biedt een verklaring waarom dit w was. Het helpt ons in te zien hoe de !atere figuraties voortkwamen uit de eerdere of, van de andere kant bekeken, hoe de eetdere leidden tot de latere. Daarmee is een richring aangegeven, maar niet een ulos, een vooropgezet doel.
Eurocentnsme Het verwijt van eurocentrisme staat niet los van dat van teleologie. Volgens sommige critici is de strekking van Ueber den Prozess der Zivilisation dat de menselijke beschaving zich in Europa en nergens anders ten volle heeft ontplooid. Zij tekenen (terecht) bezwaar aan tegen dit idee. Degene die hiervan verreweg het meeste werk heeft gemaakt is Hans Peter Duen. Duen heeft zich naar eigen zeggen tot taak gesteld 'aan te tonen dat Elias met zijn lofzang op de moderne "driftbeheersing", die "het onderscheidende en superioriteit verlenende kenmerk van het Westen" is, geen gelijk heefe.I7 De civilisarietheorie vertegenwoordigt volgens hem een vorm van evolutionistisch denken dat Europa verheerlijkt en een rechtvaardiging biedt vaat het Europese kolonialisme. Deze stelling doet denken aan de al eens eerder door Anton Blok verkondigde opinie dat Elias niet verbaasd moest zijn als hij wu worden beschuldigd van racisme.]!! Zowel Blokals Duerrverwijren Elias te miskennen hoezeer de zogenaamde 'primitieven' beschaafd zijn. In de woorden, nogmaals van Blok: hij miskent hun 'aurhentieke menseiijkheid'.19 Duen blijkt vooral aanstoot te hebben genomen aan enkele door hem meermalen aangehaalde passages uit het derde gedeelte van Ueber den Frozess der Zivihsation, die erop wuden neerkomen dat Elias her succes van de Europese kolonisatoren niet alleen toeschrijft aan hun militairtechnische superioriteit maar vooral aan 'de superioriteit van hun driftstructuur'. 'Zonder terminologische opsmuk geformuleerd,' zo vervolgt Duerr, 'wil dit zeggen dat het Westen de rest van de wereld onderwerpen en uitbuiten kon, omdat het een hogere civilistUie bezit.'20 Door op deze manier te 'citeren' geeft Duerr het standpunt van Elias 162
Civilisatie: proces en theOrie
vertekend weer. Elias wijst er inderdaad op dat de Europese kolonisatoren profiteerden van hun beschaving, maar hij doet dit in een uitvoerig betoog dat, verre van een eenvoudige lofzang op de Europese civilisatie te zijn, een scherpe sociologische analyse geeft van het gebruik van omgangsvormen en organisatietechnieken als machtsbronnen. 21 Deze analyse kan onmogelijk als kolonialisrische ideologie worden afgedaan. Er is sinds 1939, toen Elîa$ zijn boek publiceerde, een grote hoeveelheid literatuur verschenen over de vraag waaraan de Europese kolonisatoren hun superioriteit in technisch, militair, commercieel en zelfs (geruige het succes van missie en zending) religieus opzicht te danken hadden. De discussie over achtergrond en aard van de Europese hegemonie duurt voort; maar de bijdrage van Elias is zeker nog niet achterhaald, zoals alleen al blijkt uir het gebruik dat de van oorsprong Syrische politicoloog Bassam Tibi ervan heeft gemaakt in zijn studies over de islam. u Als meest kenmerkend voor de ontwikkeling van de Westeuropese samenlevingen noemde Elias 'het feit dat hier een zo vérstrekkende functiedeling, zulke stabiele gewelds- en belastingmonopoiies, en bindingen van interdependentie over zo grote gebieden en zo grote aantallen mensen zijn ontstaan als nooit tevoren in de wereldgeschiedenis.'2 3 Duen kan deze constatering moeilijk ontkennen, en zo zijn er nog wel meer punten waarop hij het, al dan niet van harte, met Elias eens is. Zo verklaart hij dat de menselijke civilisatie al zeker veertigduizend jaar oud is en dat er sindsdien alleen maar samenlevingen mét beschaving zijn voorgekomen. Dit strookt geheel met Elias' opvatting dat het onmogelijk is ergens in het civilisatieproces een 'absoluut begin' of een 'nulpunt' aan tewijzen. 24 Duen wîl evenmin ontkennen dat er zich in de menselijke samenleving ingrijpende ontwikkelingen hebben voorgedaan, en hij is zelfs bereid tc spreken van een civîlisatieproces: 'Vanzelfsprekend [sic] bestrijd ik niet dat er een civilisatieproces in de zin van een verandering van de maatschappelijke "macrostructuur" is geweest, een ontwikkeling van de civilisatie in technisch en materieel opzichr, ingrijpende omwentelingen in bestuur, politie- en krijgswezen, arbeidsotganisatie, het verkeerswezen, de levering van goederen, De civifisatietheorie
163
de verwijdering van afvalstoffen, enzovoort. Wat ik bestrijd is ten eerste dat deze ontwikkeling een intensivering van de sociale controle met zich meebracht, en ten tweede dat ze bij de mens een geheel andetsoortige "drifthuishouding" heeft aangekweekt, een nieuwe "psychische habitus", die zich door hogere schaamtedrempels en pijnlijkheidsbarrières, door een afname van directheid, spontaniteit, agressie en wreedheid, evenals door een intensivering en stabilisering van beleefdheid, "etiquette" en wederzijdse consideratie, onderscheidt van vroegere "habitussen".'l5
Is het niet wat vergezocht om te menen dat zich in alle door Duerr genoemde sferen, van bestuur tot verzorging, ingrijpende veranderingen hebben voorgedaan, zonder dat die veranderingen op enigerlei wijze zouden hebben doorgewerkt in het psychisch functioneren van de mensen~ Toch heeft Duerr zich op deze stelling teruggetrokken, en weigert hij te erkennen dat in de laatste vijfà zes eeuwen het civilisatieproces in Europa een bijzondere wending heeft genomen. Hij meent dat Elias het bijzondere van de Europese beschaving schromelijk overschat. Om dit idee kracht bij te zetten haalt hij tal van voorbeelden uit de antropologie aan, waaruit moet blijken dat mensen in alle samenlevingen sociale controle op elkaar hebben uitgeoefend en gevoelens van schaamte hebben gekend. Het door Duerr vaak met meer ijver dan kritische zin verzamelde materiaal is echter niet met de strekking van de civilisatietheorie in strijd. 26 Waar het in deze theorie op aankomt is niet aan de hand van losse anekdotes het voorkomen van sociale controle en schaamte als zodanig te demonstreren, maar de divetse vormen van sociale controle en schaamte te interpreteren en te verklaren in het licht van bredere maatschappelijke ontwikkelingen. Juist de laatste tijd beginnen er studies te verschijnen waarin deze be-
nadering wordt roegepas( op andere dan Europese samenlevingen. Zo heeft Elçin Kürsat-Ahlers de vroege stadia van staatsvorming in het Ottomaanse rijk vergeleken met het door Elias voor Frankrijk geschetste model, en heeft Johann Arnason de ontwikkeling van het Russische rijk onderworpen aan een meer summiere analyse vanuit dit perspecTief. Beide gevallen betrefh:n, evenals het pre-moderne Europa, militair-agrarische samenlevingen in een fase van wat Arnason noemt 'secundaire staatsvorming'. Een soortgelijke setting is bestudeerd door Eiko Ikegami in The Taming ofthe Samurai. Het beeld dat in haar boek naar voren komt van 164
Civiltsatlr: proces en thermr
het proces van verhoof.~ing van de krijgers in Japan vertoont frappante overeenkomsten met de door Elias beschreven ontwikkeling in Frankrijk. Van groot belang is uiteraard ook de vraag naar het verJoop van civilisatieprocessen in samenlevingen zonder staat. Terecht hebben antropologen bezwaar gemaakt tegen het idee dat 'beschaving' zonder meer gebonden zou zijn aan 'staatsvorming' , zoals die zich in Eutopa heeft voorgedaan. 17 Er staan in Ueber den Prozess der Zivilisation enkele uitspraken die eventueel in deze zin kunnen worden uitgelegd; maar de in dat boek al in aanzet geformuleerde meer algemene theorie en zeker de in latere werken geleverde uitwerkingen daarvan laten er geen twijfel over bestaan dat het begrip civilisatie van wepassing is op alle menselijke samenlevingen. In iedere samenleving leren mensen bepaalde manieren, waar ze zich aan houden, gedeeltelijk uit eigen beweging, gedeeltelijk onder harde ofzachte dwang van anderen. Civilisatieprocessen (het ligt voor de hand hier op het meervoud over te gaan) doen zich overal voor waar zulke manieren worden doorgegeven, nageleefd, bijgesteld. Vaak zullen van generatie op generatie de manieren weinig veranderen; het civilisatieproces vertoont dan een grote continuïteit. Als echter de maatschappelijke verhoudingen in beweging raken, zullen ook de manieren veranderen en zal het civilisatieproces een nieuwe wending nemen. Het meeste door Elias in Ueber den Prazess der Zivilisation verzamelde materiaal heeft betrekking op elites in een militair-agrarische samenleving in een periode van ingrijpende maatschappelijke veranderingen die onder meer leidden tot de vorming van steeds grotere en sterkere staten. Hetzelfde geldt voor de hierboven genoemde studies van Kürsat-Ahlers, Arnason en Ikegami. In al deze gevallen is het onderzoek primair gericht op het verband tussen civilisatie en staatsvorming. De vraag rijst hoe civilisatieprocessen zijn verlopen in samenlevingen met een andete politieke structuur. We komen hiermee in het domein van de sociale en culturele antropologie, die vanouds juist samenlevingen met een minder sterke militaire organisatie tot studieobject heeft gehad. De uitdaging is aan antropologen om de door Elias omwikkelde sociogenetische methode ook op hun vakgebied toe te passen. Het lijkt me dat hiertoe in het werk van sterk historisch georiënteerde antropologen, zoals Marvin Harris en Eric Wolf, ruimschoots aanknopingspunten te vinden zijn. Iemand die zich direct door Elias heeft laten inspireren is Wim Rasing in zijn onderzoek naar veranderingen in sociale controle en gedrag in een Inuit-samenleving De cwifisdtietheorie
165
sinds het tweede kwart van de negentiende eeuw. Rasing beschrijft hoe de opname in het grotere verband van de Canadese staat bij de door hem bestudeerde Inuit geleid heeft tOt het zwakker worden van de onderlinge banden en de sociale controle binnen de eigen gemeenschap. Hij komt tot de slotsom dat anders dan in Westeuropese landen, waar 'een roenemende geweldsbeheersing door de centrale overheden zich ontwikkelde in nauwe samenhang met een voortschrijdende zelfbeheersing van individuen, de ontwikkeling van het civilisatieproces hier een omgekeerde tendens te zien gaf'. 28 Civilisdtieprocmen in Europa
Voor de ontwikkeling binnen Europa is Elias vaak verweten dat hij te sterk de nadruk wu hebben gelegd op het proces van staatsvorming en de rol van de adel daarin, terwijl hij het aandeel van andere processen en van andere maatschappelijke groepen en instituties zou hebben onderschat. Met name zou hij onvoldoende oog hebben gehad voor de bijdrage van de kerk, de godsdienst, het christendom. Dit laatste punt is in '939 al naar voren gebracht door Fram Borkenau en sindsdien vele malen hethaald, wals onlangs nog door Dilwyn Knox, die de stelling verdedigt dat het civilisatieproces, niet alleen in Europa, zijn primaire impulsen heeft ontvangen 'uit religieuze of culturele eerder dan uit politieke omstandigheden'.2 9 De studie van Knox biedt interessante aanvullingen op het door Elias bij eengebrachte materiaal over de omwikkeling van tafelmanieren en andere vormen van lichaamsbeheersing. Ten onrechte echter brengt Knox zijn bijdrage niet als een aanvulling op de theorie, maar als een weerlegging. Hij meent dat Elias het primaat in de ontwikkeling toekent aan politieke factoren, waar hij dan het primaat van de godsdienst tegenoverstelt. Het lijkt me weinig vruchtbaar de discussie terug te brengen tot een star of-of debat, waarbij het meer gaat om het vinden van 'eerste oorsprongen' dan om het rraceren van ontwikkelingen)O In de militair-agrarische samenleving van het pre-industriële Europa waren godsdienst en politiek op allerlei manieren met elkaar verweven, zoals ook de geestelijkheid, die zichzelfhad uitgeroepen tot de eerste stand, en de adel, de tweede stand, samen één sociale figuratie vormden - waarin trouwens ook de 166
Civilisatie:proct:s en theorie
derde en de vierdt: stand , de burgerij en het overige volk, betrokken waren. In dk van deze standen z.ullen mensen gestreefd hebben naar ew zekere autonomie voor hun eigen 'veld', om zjch ongestoord te kunnen wijden aan respectievelijk de godsdienst, het krijgsbedrijf. de handel of de landbouw. ~ Het z.aJ echter zelden mogelijk geween zijn zich langdurig aan invloeden v:lnuir de andere velden te omtrekken. De verschillende groeperingen w:lren. of ze her wi lden of nier, incerdependenr; en d us beïnvloedden de lijnen in het civilisatieproces d ie zij elk voor zich vertegenwoordigden elkaar ook. Nl't zoals wc de omtrekken van her beeld kunnen uitbreiden , zodat de ontwikkelingen in Eu ropa vl'rschijnen als een episode in ee n veel mel'r omvattend proces. is het ook mogelijk de Europese ontwikkelingen op zichzelf veel gediffetentieerdl'r te bezien. U~ber dm Prozm der Z ivilisation bevat talrijke aamen en in die richting. Het Europese civilisatieproces blijkt te zijn verlopen langs verschillende lijnen van stand, klasse. godsdienst en natie. Vooral dit laatste aspect krijgt in het boek veel aand acht; als een voorrdurende onderStroom loopt door hel betoog de vergel ijking russen de onrwikkelingen in Frankrijk, D uirsland en Engeland. De civilisatiethcorie Îs al in een aantal gt':Vallen met vrucht toegepast bij de studie van specifi eke culru re1een institutionele onrwikkelingen, z0als de sociogenese van het kerkdijk en het burgerlijk huwelijk (Michacl SchrötC'r), de opkomsr van sport en andere moderne vormen van vrijeti jdsbesteding (Elias en Eric Dunning), d~ wording v:.ut het beroep V:Ul kunstenaar (Bram Kempers) en de groei van diverse 'verwrgingsarrangememen' wals armenz.org, onderwijs en gezond heidszorg (Abram de Swaan). Het verband russen gedrag. macht en habitus komt ook duidelijk naar voren in de o nderzoekingen van Pieter Spierenburg, David Garland en anderen naar de geschiedenisvan misdaad , rechtspleging ~ n strafvo[rr ~ kking.
Dit is maar een kleine greep uit de vele studi e.~ die de laatste jaren verricht zijn om het beeld van de historische lijnen in hel Europese civilisati eproces nadet in te vullen. Ook onderzoek dat lang vóór her werk van Eli as ofin elkc geval onafhan kelijk daarvan tot stand is gekomen, lijkt . Hen dl' idn-i.'n van 8 ias aaldc: gebied . De indding ~ n naar ontwikkeli ngsstadia waren in n:i3m mec.~ral un iver.se~1. Maar ook hier lag onvermijdelijk een plaarsgebonden perspect ief in besloten, zoals duiddijk her g~val was bij Phuo en Aristotdes. die in hun fasemodellen projecties gaven van de 33n henzelfbekendc wereld - alleen waren deze projecrics in tijdloU' en boVèn-lokale termen gesteld. Ook rwimigsle-eeuwsconrwerpen V'd n fasc modellen l.Îjn vaak juist om dez.e reden gekritisee rd: er wordt tegen ingebrachr dat 1.e weliswaar in hun fo rmuleringen universeel !dinken, maar in feire lijn afgestemd op de ontwikkeling va n West-Europa en Noord-Amerika, Met name de modc:rniseringsrh eorieën die rond 1950 en vogue waren, zijn veelvuldig het doelwit geworden van deze kritiek.' 3 Raakvlaklun
' Hoc sociologischer de ge.sehicdenis wordt , en hoe historischer de sociologie wordt, dc.~ te beTer voor allebei: ald us ccn veel gec i (cerd ~ uitspraak V'd ll de Britse historicus E. H. Carr. 14 Her is mooi ge'Le:gd, en ni...! minder mooÎ is de toespeling v:ln Norman Gottwald op een betoemd woord van D r g~Jcht~drnis in dl' ilJciologi~
f85
Immanuel Kant over de waarnemingen her verstand; 'Gesch iedeniswnder sociologie is blind, sociologie zonder geschiedenis is leeg."s Her zij n allebei citaten om in re lijsten voor iedereen die een hechtere integratie tUSSèn de beide disciplines VOOtSl3.:lt. Maar het kan geen kwaad er enkele onrnuchterende woorden aan tOC': te voegen. Zo heeft de httft de Britse socioloogJohn Goldthorpe gewaarschuwd dat sociologen niet te veel op hisrorisch materiaaJ moeten \'enrouwen. Zij kunm:n beier hun eigen gegevens generen:n d:m af re gaan op het beperkIe arsenaal aan rdieten uil het verleden waar hislork i mee moeten woekeren_En , w meent Goldlhorpe, als sociologen zich al met historische bronnen inla ten, dan dienen z.ij meer op hun hoed e ûjn voor problemen van interpretatie dan nu meestal het geval is. tG G oldthorpe is als historicus opgeleid, en socioloog geworden. Zijn Amerikaanse collega C harles Tilly heeft min of meer de omgekeerde weg bewandeld: hij is van socioloog langzamerhand steeds meer tot historicus geëvolueerd. Ook Tilly heeft kritiek geuit op sommige sociologen die zich op de historische toef begeven hebben. Voor rover deze collega's de geschiedc:nis inderdaad beschouwen als 'gebrekkige sociologie' waar zij vcrvolgens ronde r al tc veel kennis v::an zaken Iheoretische kunstgrepen op kunnen lOepassen, heeft Tilly ongcrwijfeld gelijk. Mcl zijn bezwaren tegcn hel begrip 'historische sociologie' kan ik me ook wd verenigen. 17 H ij gaat mijns inziens echter [C ver met het afwijzen van alle sradiamodellen; kennelijk zijn de negentiende-eeuwse vooruitgangstheorieën en de moderniseringsthcoriet:n uit de jaren vijftig van de rwimigste eeuw hem zo... ze~r een gruwel, dar hij prakrisch elkc vonn van onrwikkelingsdenken wnderondcrscheid als 'releologisch' afdoer. IS Hiemlee snijdr hij de pas af naar Iheoricvorming over lange-rcrmij nproccssc:n überhaupt - en dal lerwijl i u i.~ r legenwoordig de auspiciën daarvoor gunstig "lijn . De menseli jke samenleving van nu is - met haar verscheidenheid aan ralen en godsdiensten, aan staren en stammen, aan klassen en kasten - de resultante van processen Uil het verleden. Het onderzoeken van deze proCt:sst:n, t:n met name het zoeken naar regelmatigheden t n verbanden daarin , is heel wat a n der~ dan het postuleren van een 'doel'. H et enige: uitgangspunt dat we hebben te aa nvaarden is: de wereld is geworden zoals hij is, en niet anders. D e uitdaging is te onderzoeken hoe di r dan 7.0 is gekolllell - welke processen zkh d"arbij hebben afgespeeld, en hoc die Ie verklaren z.ijn. Beier dan enige generatie vóór ons verkeren wij u~genwoord ig in een IRh
Soci%gi!' ('I gnchitdtl'lis
positie om hierbij te werken vanuit een perspectief dat niet per sc plaatsgebonden is. Weliswaar heeft nog altijd verreweg het meeste archeologische en hisrorische materiaal waar we over beschikken betrekking op Europa, maar er verschijnen toch steeds meer publikatics over andere delen van de wereld. Hierdoor wordt het beter mogelijk de ontwikkelingen in Europa te vergelijken met ontwikkelingen elders en ze vanuit een breder historisch kader te bezien. Her is bovendien lang niet meer zo utopisch als voorheen om te proberen 'chronologie' en 'faseologie' met elkaat te verbinden. Tot ver in de negentiende eeuw was er tussen deze twee manieren van denken eigenlijk geen goede aansluiting mogelijk. * De modellen van stadia die werden ontworpen, waren gedoemd om min of meer 'achroon' te blijven; en voor zover ze wel te dateren waren, was de datering hoofdzakelijk geënt op het in de Westeuropese geschiedschrijving vertrouwde traject van nog geen tienduizend jaar, dat in Mesopotamië begon en via de Levant en Egypte naar Griekenland en vandaar steeds verder westwaarts voerde. Wat buiten dit traject lag, bleefvoor de chronologie grotendeels in duisternis gehuld. Nu komen andere continenten steeds duidelijker in het vizier, en zoals de hisroricus van de islam Marshall Hodgson heeft opgemerkt West-Europa slinkt daarbij rot niet meer dan een 'schiereiland' van Eurazië, vergelijkbaar mer India. 19 Hodgson heeft er ook op gewezen dat West-Europa, evenals Korea en Japan, aan een uiterste flank van Eurazië is gelegen, en zich daardoorwereldhisrorisch gezien vrij laat en in betrekkelijke afzondering heeft kunnen ontwikkelen. Vanafongeveer 1500 zijn de Westeuropeanen zich gaan onderscheiden door steeds efficiëntere technieken vooral in transport en oorlogvoering, en rond rSoo hebben zij 'een hoger niveau van sociale macht' bereikt dan ergens anders op aarde kon worden aangetroffen: 'Individuele Europeanen konden minder intelligent, minder moedig, minder loyaal zijn dan individuen elders; maar wanneer ze opgeleid en maatschappelijk georganiseerd waren, waren de Europeanen in staat • Dtinu< Dr trad ww God gç" wçe,t. Ik vrees dat Augustinus mc:" I, uz.e zo ' rationeel' mogd ijk te laten rijn. Maar wat is beslissend? Geloof, angst, loyaliteit, het taxeren van de kansen, de moed der wanhoop - het speelt alle maal door elkaar heen. Een Ideinigheid kan de doorslag geven. En eenmaal gemaakt, d raagt iedere individuelt: kt:uu onht:rroepclijk lOt het verdere verloop van degebeunenissen bij.
Een ttttmdut'lld idu Sociale processen worden op gang gebracht en gehouden door individuen. Maar die individuen zijn zelf weer door sociale processen gevormd. Dit geldt uiteraard ook voor ons sociologen: wij maken deel uit van de sodale processen en structuren. H et door De Swa3.n naar ik veronderstel ironisch gehruiktc mono: 'Ia Structure, c'esr les amres', laar z.ich ook op de sociologie lOepassen en op de binnen de sociologie voorkomende scholen of richt ingen. 'Les snuetures, et 10; proccssus, ce som nous: Merl-waardig Iato en Arisroteles hiermee omgingen in hun verhandelingen over wat wij nu 'sociale evolutie' of 'sociale ontwikkel ing' 2.Ouden noemcn. Ook Li j verwezen als het voor hun redeneringen zo uitkwam naar her vC'rleden, maar her ging dan om een fictief en ongedateerd verleden, a1lttn opgeroepen om bepaalde ideeën over het heden roe re lichten. "h.> begon Plato zijn bespreking van de verschc:.ïdenheid aan politieke ÎnstelIingen in her derde boek van D~ wurm met een uitweiding over de opeenvolgende stadia van herders, boeren en stadsbewoners - ccn uitweid ing die heel knap in elkaar zat, maar die geen enkele aansprnak kon makcn op historische accuratesse of geloofwaardigheid. Het eerstc boek van Aristoteles' Poliuia bevat een soortgelijke passage, waarin geschetst wordt hoe eerst de familie opkwam, daarna het dorp, en daarna de stad. Ook hier bekommerde de sch rijver zich niet om historische bewijsvoering. Het model diende alleen als een opstapje voor zijn theorie over zijn eigcn samenleving volgens welke dc familie en hcr dorp - naar de mening van Aristoteles terecht - ondergeschikt waren aan de stad. Plato's schema van fasen pasre in een cyclische opvatting over de ge~h i edeni s, terwij l Aristoteles van ccn eenmalige o mw ikkeling uitging. Beide theorieën hadden echter met elkaar gemeen (en met p rakrisch aUe modellen over stadia uit de klassieke oudheid), dal ze in de eeme plaats waren on tworpen om bepaalde condities in de cigen contemporaine wereld rc verklaren, door te laten ucn hoe deze waren voorr~komen uit eerderl': condities. Data of namen l"Wamen vrijwel nooit voor in dit SOOfl modellen . H et waren rypologici"n, zonder enige chronologische prcrenrie; we zouden ze 'achroon' kunnen noemen. Ze hadden allemaal een sterk waarderende teneur, zoals al blijkt uit de keuze van de meralen goud , zilver, en ijzer - waarmee de verschillende fasen werden 3.:tngeduid. In de meeste model len zat ook een suggcstie: van noodzakeli jkheid. Ofde huidige stand van zaken nu als ongelukkig werd afgeschilderd zoals bij Hesiodus ofer juist positief afkwam zoals in de teleologische voorstelling van de stadstaat van Aristoteles. steeds werd het heden beschouwd als de onvermijdelijke uitkomst van wat eraan was voorafgegaan. Het zien van het verleden in termen van stadia bleef een element van de Europese cultuur in de middeleeuwen en in de moderne tijd. Her kwam vooral wccr tOt bloei in de negentiende eeuw. als een centraal thema in de theorieën van sociologen en antropologen als Com[e, Spencer, Morgan en Tylm. Z ij allen waren zich terdege beWUSt dat het menselijk
verleden veel verder terugging dan in de gebruikelijke chronologie kon worden uitgedrukt, en daarom stdden zij nieuwe algemene schema's op van de sociale evolmie, die niet meer aan deze chronologie gebonden waren. Helaas was de beschikbare historische en prehistorische kennis nog onvoldoende om hen in staat te stellen hun grandioze schema's met empirische details in te vullen. Daardoor kon het gebeuren dat in dezelfde rijd waarin hiswrici als Ranke zich meer en meer gingen toeleggen op de precieze datering van feiten en de afgrenzing van perioden, enkc::le van hun briljantste tegenspcie"rs in de sociologie en de antropologie de chronologische precisie schromelijk veronachuaamden. Voor hen kwam he"t erop aan een theorie van fasen te ontwikkelen, die niet alleen gebruikt zou kunnen worden als een middel om het verleden te ordenen, maar ook om hedendaagse samenlevingen en instituties in te delen. Hun belangstelling ging niet in de eerste plaats uit naar de chronologie maar naar de 'faseologie'. Het woord 'faseologie', al in het begin van de nvimigste eeuw gebruikt door de Duitse evo!utionaire socioloog F. Müller-Lyer,8 zal bij sommigen vasr en zeker negatieve associaties oproe"pen, en dat nier alleen omdat er slechts één extra lettet voor nodig is om e"t 'fraseologie' van te maken. Theotie"ën over fasen, wals die in de negentiende eeuw ontwikkeld werden, zijn in de twintigste eeuw bedolven onder een lawine van ktitiek. Veel van de geopperde bezwaren hebben betrekking op de hele traditie van het denken in stadia, van Plato en Aristoteles tot en met Spencer en Marx. Telkens opnieuw klonk het verwijt dat de theorieën afkomstig uit deze traditie ten minste drie ernstige tekortkomingen verronen: (I) Ze" zijn niet historisch specifiek en daarom onmogelijk te toetsen; (2) ze halen beweringen over feiten en notmen door elkaar; (3) ze" houden een notie van onvermijdelijkheid en teleologie in. Aan deze bezwaren zijn er vooral in de laatste decennia nog twee toegevoegd, namelijk (4) ze kunnen de overgang van het ene stadium naar het volgende niet verklaren, en (5) ze zijn gebaseerd op de onnvikkeling van West-Europa en Noord-Amerika, en dienen daarom als 'eurocentrisch' te worden verworpen. Tegen de door sommige auteurs bepleite totale afwijzing van de stadiamodeHen zou ik willen inbtengen dat de chronologie en de fase"ologie als oriëntatiemiddelen beide hun voor- en nadelen hebben. Het enige wat een puur chronologische volgorde ons zegt is dat het ene feit na het andere kwam; een indeling in fasen heeft het voordeel dat er ook andere verbanden gesuggereerd worden, zodat de mogelijkheid ontstaat VOOt een
Lange-termijnproceJJen
207
verklaring. Hierin ligt zowel de kracht als de zwakte van de faseologie; wam de verbanden die door een model van stadia gesuggereerd worden, kunnen veelbelovend klinken, maar bij nader inzien kan blijken dat ze te vaag zijn om te metsen ofdat ze, indien al aanwezig, in feite door heel andere omstandigheden bepaald zijn dan uit het model zou kunnen worden opgemaakt. Een mogelijk voordeel van fasemodellen blijft het niet plaatsgebondene ervan. Terwijl elke hismrische chronologie oorspronkelijk was afgestemd op een bepaald dynastiek ofimperiaaî cemrum, werden de schema's van opeenvolgende stadia zo geformuleerd, dat de plaats ofde tijd cr niet meer toe deed, en hierdoor werden ze - in principe althans - oecumenisch. Ze waren gesteld in termen die bedoeld waren om voor de gehele mensheid te gelden. Maar alweer: juist dat algemene karakter maakte het vaak onmogelijk om ze aan een empirische metsing te onderwerpen. Overigens vormt een precieze chronologische ordening uiteraard nog geen garamie dat het vethaal dat verteld wordt vrij is van normatieve en teleologische elemmten. Juist in de negentiende eeuw had een groot deel van de geschiedschrijving in West-Europa, alleen al door de keuze van de onderwerpen, een nationalistische of lokaal chauvinistische strekking. Het is daarom ook enigszins unfair dat critici als Kar! Popper en Robert Nisbet speciaal van de theoretici over sociale evolutie uit die tijd de ideologische vooringenomenheid sterk hebben benadrukt - alsof de historici uit dezelfde periode daar geheel vrij van geweest zouden zijn. 9 Deze critici hadden er ook onvoldoende oog voor dat de theorieën over sociale evolutie later zelf veranderd zijn, onder meer doordat er nieuw archeologisch en hismrisch materiaal in verwerkt werd. Hierdoor kon het ideologische gehalte af- en het empirische gehalte menemen. Tegelijk is het mogelijk geworden het hele idee van fasen of stadia te nuanceren door het te plaatsen in een perspectief dat voorrang geeft aan processen. Deze laatste wending kan misschien ook helpen om het bezwaar te ondervangen dat stadiatheorieën voorbijgaan aan het probleem hoe de overgang tussen de stadia in feite plaatsvindt, en om de theorieën minder 'eurocentrisch' te maken.
Stadia in processen: elementaire modelletje5 Op het eerste gezicht lijkt er een onoverbrugbare scheiding te bestaan tussen 'processen', die dynamisch, en 'fasen', die stariscll zijn. Bij nader În-
208
SOCIOlogie en gnchiedem5
zien moeten we echter vaststellen dat de trends die een ware transformatie teweegbtengen slechts zelden op een bepaald punt ophouden; de normale gang van zaken is dat een dergelijk proces blijft doorgaan, ook nadat een nieuw 'stadium' is bereikt. Elk 'stadium' maakt deel uit van een voortdun·nde beweging; het bestaat uit kleinere processen en is onderdeel van grotere processen. Zo opgevat is 'proces' een meer omvattend begrip dan 'stadium' of 'fase'. Deze constatering kan leiden tot een omkering van de in de faseologie gebruikelijke prioriteiten: de processen komen op de voorgrond, en de fasen of stadia worden niet langer in statische zin gedefinieerd maar in termen van juist die processen, waarvan ze deel uitmaken en waar ze uit voortkomen. Stadia en fasen zijn aldus opgevat episoden in een voortgaand proces, die vooral gekarakteriseerd worden door het feit dat gedurende een bepaalde fase bepaalde trends domineren. D e stadia worden in de tijd begrensd door specifieke overgangen of keerpunten. In de context van de mensheidgeschiedenis zijn die keerpunten van het meeste belang, die optreden (I) wanneer een bepaald proces zich voor het eetst manifesteert en (2) wanneer (w ooit) dat proces tot in alle dan bestaande menselijke samenlevingen is doorgedrongen. Dit klinkt allemaal nogal abstract. Laat ik daarom enkele voorbeelden geven. Zoals ik al eerder heb betoogd, is een van de belangrijkste trends in de menselijke geschiedenis de toenemende differentiatie in gedrag en macht tussen mensengroepen en alle nauw verwante diersoorten. JO Dit differentiatieproces is al meer dan twee miljoen jaar aan de gang. Het heen geleid tot een toenemende dominantie van mensengroepen over alle andere wogdieren, waardoor de 'inter-specifieke' strijd tussen mensen en andere dieren minder belangrijk is geworden voor het bepalen van de loop van de menselijke geschiedmis (hetgeen natuurlijk niet wil zeggen, dat zulke gevechten überhaupt niet meer plaarsvinden), terwijl 'inua-specifieke' gevechten tussen mensengroepen, vooral groepen georganiseerd in stammen ofstaten, aan belang gewonnen hebben. In deze allesoverheersmde trend kunnen als - evene::ens zeer globalesubtrends onderscheiden worden de drie grote door mensengroepen teweeggebrachte ecologische transformaties: de domesticatie van hC't vuur, de agrarisering en d e industrialisering. Deze verschillende 'subtrends' vormen stuk voor stuk processen die ook nog steeds in volle gang zijn. De:: opkomst van de landbouw heeft geen einde gemaakt aan de vuurbeheer-
LfllJgr-termijnprocessen
209
sing, noch heeft de induscriële revolmie de landbouw beëindigd. Toen sommige groepen gingen leven van oogstgewassen en vee, ging de mensheid een nieuw stadium in. Maar intussen bleef men doorgaan de vuurbeheersing uit te breiden, onder andere door het bouwen van ovens voor het pottenbakken en de metaalbewerking. De induscrialisering gaf nieuwe impulsen aan de vuurbeheersing, en leidde bovendien tot de opkomst van een 'bio-industrie' waarin agrarische en industriële activiteiten samengaan. Een conventionele indeling van samenlevingen in typen gemarkeerd door fasen van bijvoorbeeld 'agrarische' en 'industriële' samenlevingen, gaat te makkelijk voorbij aan het feit dar de processen die kenmerkend waren voor een vorige fase in de volgende fase blijven doorwerken. Ze zijn minder dominant geworden, maar ze zijn beslist niet afgelopen. De drie ecologische transformaties "Lijn dermate ingrijpend geweesr dat"Le kunnen dienen ter markering van de belangrijkste stadia in de sociaal-culturele ontwikkeling - en daarmee in de infrastructuur van de geschiedenis - van de mensheid. Aan de hand van deze markeringen laten zich schemarisch vier stadia onderscheiden, namelijk een stadium waarin er geen samenlevingen waren met vuurbeheersing, landbouw, mechanische industtie ofx; 2 een stadium waarin er ten minste enkele samenlevingen waren met vuurbeheersing, maar geen met landbouw, mechanische industrie ofx; 3 een stadium, waarin er ten minste enkele samenlevingen waren met vuurbeheersing en landbouw, maar geen met mechanische industrie ofx; 4 een stadium waarin er ten minste enkele samenlevingen waren met vuurbeheersing, landbouw en mechanische industrie, maar geen met x. Dit eenvoudige vier-stadiamodelletje kan in de eerste plaats dienen om een verbinding te leggen tussen chronologie en faseologie. Elk van de keerpunten die de overgang van het ene stadium naar het andere markeren, kan in principe chronologisch bepaald worden. Zelfs als de huidige stand van archeologische en historische kennis nog geen precieze datering mogelijk maakt, kan er wel al een hypothese worden opgesteld die zich alweer, in principe -leent voor empirische toetsing. Een tweede mogelijkheid die het modelletje biedt is de ontwikkeling van bepaalde samenlevingen te plaatsen in de context van de ontwikke210
Sociologie en geschiedenis
ling van de mensheid als geheel. Het classificeten van een bepaalde samenleving als behorend tot het type 'jagers en verzamelaars' of 'landbouwsamenlevingen' is niet voldoende; voor een goed begrip van welke jagers- en verzamelaarssamenleving ook is het nodig te weten of die samenleving zich bevond in stadium een, twee, of drie, - dat wil zeggen of ze verkeerde in een stadium waarin er wel ofgeen agrarische en industriële samenlevingen voorkwamen. Ten slotre kan het modelletje ons eraan herinneren dat we steeds van doen hebben met voortgaande processen. Daarom heb ik het stadium x erin opgenomen, om te bten uirkomen dat de opkomst van mechanische industrie niet de laatste door mensen teweeggebrachte ecologische transformatie hoeft te zijn. Er is alle reden om te veronderstelIen dat de mensheid nog een vijfde stadium zal ingaan; misschien is dat zelfs al begonnen, zonder dat we dit al duidelijk genoeg beseffen. De constatering van de drie ecologische transformaties kan ook aanleiding geven tot het formuleren van een ander stel algemene proposities, namelijk: Er moet een tijd geweest zijn waarin uitsluitend groepen mensen of mensachtigen zonder vuurbeheersing vootkwamen; 2 vervolgens moet er een tijd geweest zijn waarin zowel groepen mét vuurbeheersing als groepen zonder vuurbeheersing voorkwamen; 3 er is nu een tijd aangebroken waarin nog uitsluitend menselijke samenlevingen mét vuurbeheersing voorkomen. Deze trits uitspraken, samen ook weet een heel eenvoudig voorbeeld van een procesmodeHetje vormend, roept fascinerende problemen op. Hoe is het tussenliggende stadium bereikt? Wanneer en waar is dat gebeurd? Hoe lang heeft de tussenliggende fase geduurd? Waardoor is daar een eind aan gekomen, en werd de derde fase bereikt, de climaxfase? Wat de vuurbeheersing betreft, beschikken we niet over voldoende empirische gegevens omtrent fase een en twee om deze vtagen met zekerheid te kunnen beantwoorden; we moeren ons tot hypothesen beperken. Wat betreft de landbouw en de mechanische industrie bevinden we ons op vastere bodem, en kunnen we aan dezelfde trits uirspraken een srevige empirische basis geven: eerst was er een fase waarin geen enkele mensengroep beschikte over landbouw; toen kwam er een fase waarin sommige groepen wel landbouw bedreven en andere niet; en nu zijn we in een fase Langt-terrnrjnprocessen
211
gekomen waarin elke mensengroep, waar ook ter wereld, op zijn minst kan beschikken over produkcen van landbouw. Dezelfde formuleringen lenen zich voor tal van andere zaken, wals schrift, geld, steden, of metalen. Telkens kunnen we dezelfde volgorde waarnemen, en dezelfde vragen stellen aangaande het wanneer, het waar en het hoe van zowel het begin als het einde van de tussenliggende fase. Bovendien kan het modelletje attenderen op negatieve gevaHen, waat het tussenliggende stadium niet heeft- geleid tot een climax waarin de zaak in kwestie universeel werd; het instÎtum van de slavernij is daarvan een voorbeeld met vele complicaties; een veel simpeler voorbeeld is de stoommachineY Hoofdzaak is in ieder geval te letten op de al dan niet optredende opeenvolging van een stadium 'uitsluitend wnder' via een stadium 'zonder en met' naar een stadium 'uitsluitend met'. Het probleem is steeds hoe deze zo eenvoudig te formuleren ontwikkelingsreeksen in feite zijn verlopen, en hoe dit te verklaren is. Wat het procesmodelletje doet is in weinig woorden op dit probleem te attenderen.
De verwevenheid IJdn
beh~ersing
en verafhankelijkmg
Door de drie ecologische ttansformaties naar voren te halen als de belangrijkste markeringen in de sociaal-culturd.:: ontwikkeling van de mensheid, beklemtoon ik het grote belang van deze transformaties. Dit betekent echter ni.::t dat ik ze beschouw als de 'oorraken' van de ontwikkeling. De ecologisch.:: transformaties hebben ongetwijfeld in allerlei opzicht gewerkt als katalysatoren, waardoor andere ontwikkelingen op gang gebracht of versneld zijn; maar die andere ontwikkelingen (demografische, politieke, technische, enzovoort) hebben vervolgens het verloop van de ecologische ontwikkelingen weer beïnvloed. Werken met procesmo~ dellen betekent afstand doen van het idee dat het onderwek zijn voltooiing moet vinden in de ontdekking van monocausale determinanten. De bewering dat sociaal-culrurele ontwikkelingen zich slecht lenen voor een monocausale analyse houdt niet in dat ze 'onbepaald' zouden zijn. Integendeel; maar de relaties waardoor ze bepaald worden zijn steeds ten minste 'bicausaal' en in de meeste gevallen 'mulricausaal'. Als we ontdekken dat een omwikkeling (a) van invloed is geweest op ontwikkeling (b), mogen we er vrijwel zeker op rekenen dat (b) eveneens van invloed is geweest op (a). Deze wederzijdse beïnvloeding of 'wisselwerking' is heel 212
,I,'oc101ogie en geschiedenIS
duîdelijkop te merken bij de d rie door mensen tewct:ggebrachte cr:ologische transfo rmaties. Deze ecologische transfo rmaties l:nen zich aUe in gelijke termen omschrijven, namelijk als proas.s
1. 3. 45.
6. 7. 8_
Notmbijpp.II -24
223
9. Evan,-Pritchard 1940: 100-1. 10, VgL Avcni 1990: 74-80. 11. M~~r ov~r het tijdbepalen door prj~st~rs ~n de macht die zij daaraan ontleenden in het hoofd,ruk en Stephcn MenneH (red.), Human Hijtory and Sodal Procm (Exeter: University ofExeter Pre» 1989) m Goudsblom, Jones en Mennell (red.), Th,. COUrg of Human Hiuory (New York: Sharpe 1996). z. Linton 1955: 661-63. 3· Lcnski 1966: 2)6. Uit talrijke andere voorbeelden noem ik hier, vrij willekeurig, Conrad en Demarest 1984: 44; Elias 198]: 241 ;Johnson en Earle 19&7: 318; Scane '988: 103. 4· Duby 1985' 22-24. 5. Duby 1985' 24· 6. Lloyd 1984: 44. (Vraagtekens wegevoegd. }.G.) 7. I Samuclz: 12-17. 8. Boserllp 1989. 9· Elias 1971: 176.
Noten bij pp. 45-74
225
10. Eli;c; 1985: 2Q, Elias heeft op vtTschillende plaatsen theuretische beschouwingen gewijd aan de relaties tussen priesters en krijgers. Zie bijvoorbeeld 1976: 42-4,; 1981, 2: 191-94; 1987: 229-38. 11. Elias 1982, I: 178. In her Nederland, is het moeilijk verraalbare onderscheid tussen FremdZWI1 ng en Sdbitzwang minder pregnanr a;lOgegeven mer 'dwang door anderen' en 'zelfdwang'. 11. Deze gedachte is uitvoerig uirgewerkt door De Swaan 1989: 23-60. 13· Linmln 1981: 4414· Lincoln 1981: 65; 155"6_ 15· Harris 1974: 6-50; 1977: 19,-232; 1985= 47-87.
De opkomt! /ian mjfjtair-agrarijch~ I.
2. 3· 4. 5. 6. 7_ 8_ 9. 10.
11. Il. 13. 14.
r~gim(J
Een eerdere versie is samen met het vorige hoofdstuk versçhenen onder de tirel 'Pries,ers en krijgers' in mijn boek Taaf m ,oáa!e wtrkefijlrhtid (Amsrerdam: Meulenhoff 1988), De hier afgedrukte ,e!cst is gebaseerd op het artikel The Formalion ofMilitary-Agrarian Regimes' in Goudsblom, Jones en MennelI (red.), Human Hij/ory and Sodaf Preem (E"erer: University ofE"eter Ptess 1989) en Goudsblom, Jones en Mennell (red.), Tht CountofHuman Hûtory{New York: Shatpe 1996). Zie de Nederlandse vemJing van dr. W. Kassies (1989). Weber 1922. Vgl. Jan Romein (r964: 6,-84 en 1981' X[[[-XIX) ovcr hcr Algcmeen Menselijk Pa{[oon. het AMP, Zie ook hierboven, p. 98. Homerus, Odys>ei(l, Boek IX, vers 39-43· Zie Finley 1977. Azu 1929' 6"10. Zie ook Huber 1963. Azu 1929: 9. Mcerhierovetoppp. 1I 7- 18 . Zie ook McNei111963: 18-22 en 33-40. Voor Mesopotamië zie ook Wenke 1984: 24967; voor China Wenke 1984: 325-27; Stover en Stover 1976: 25. ,8; voot MiddenAmerika COllf4d en DemareSl1984: 19 en (mer enig voorbehoud) 88; voor Pcru Spier 1994: 31-98. De bewijzen voor de historische priorilei, van een 'theocratie' (zoals de ptiesrerheers.chappij - de 'hiërocratie' - meestal enigszins theologiserend wordt genoemd) zijn misschien ie,s minder sterk d;lO auteur.1 al> Adams Ü966} en WoIf(1959) gemeend hebben; de argumenten die Glassman (1986: 25-36) geeft voor deze priorireit lijken me echrer nog steeds plausibel. Zie ook Goudsblom 1991: 84-88. Wichers 1965: 53. McNeiH 1996: 18-19: zie ook Gdlner 1988: 145-171. NierlSche 1980: 18.
Hu raadu! van dt mannenmacht I.
Voordracht gehouden op het congrt' 'Vrouwen/Mannen, ver~nderingen in maalschappelijke verhoudingen' in het kader van de Vlaam5-Nednlandse Sociaal-Weten-
226
Noun bij pp.
76~97
2. ;.
4j.
6.
schs voor hun cnmmentaar op e",n eerdere versie. Zie Bouwe.... l99!. Voor een onderbouwing \'s als purificatie"riweel.' Volkskundig Bu!!äin Ij (1989), pp. 266-80. Bruggen, Carry van, H~dmdaagsch fttisrhisme (1925). u dmk. Amsterdam: Querido 194 8. Elias, Norberr, Hu civifisati~praas. S(!eiogm~tlJrheI'n psychogmnlJrhe onduzotkingm. 2 delen. Vertaald uit het Duits (939). Utrecht: He[ Spectrum 1982. Flugd, j.C , Man, Mom/' and Sacict}'." A Psycho-analytic Study. Londen: Duckwonh 194\· Frijda, Nico H., D~ emotiti. Em OIJuzicht IJtlJl onderzoek m th~ori~. Vertaald uil her Engels (1986). Amsterd;lm: Ben Bakket [988. Malinowski, Bronislaw, Crim~ and CUUrm in Savage Society. Londen: Roudedge & Kcgan Paul1926. Rooijakkers, Gerard, Rit"d~ r~putoirrs. Volkscuituur in ooste/ijlt Noord-Brabant 15591853. Nijmegen: SUN 1994. Rushdie, SaJman, Sham~. Londen: Jonalhan C ape 198). Nederlandse vnraling: Schaamu. Amsterdam: Conract 199,. Schelf, Thomas J., Bloody R~lJmg~. EmotiollJ, Nationalism, and War. Boulder, Col: Westview Press 1994. Schelf, Thom~s J., en Suzanne M. Reninger, EmrJtiom and Violma. Shaml' and Rag~ in De<trucrilJ~ Conflietl. Lexingwn, Mas>.: Lexingwn Books 1991. Sw~an. Abr~m de, ' $çh~nd~"L' Trouw '7 december '994, pp. 15-16. Terwijn, Heleen J., 'Een ~motietheoretischcbenadering v:w sch""mte.' Doctoraalwerkstuk Psychologie, Vnivcrsitei[ van Ams[erdam 199.'\'
De worm rn de !dok Adam, Barhar", Time {md Sodal Theory. Cambridgc: Polity Press 1990. Augustinus, Aurdiu.\, BrlijdmiS5t11. Verraald uit hel Larijn. Baarn: Ambo 1988. A"eni, Anthony, EmpirelllfTime, Cal~ndarJ, Cfm'kJ, and Cultures, Londen: 1.8. T;l,uris 199°·
Literatuur
235
fU rrow, John D .• TJmJ';"n ow, If/ln. fH UJt'ftu>chl nanTd~ Ilfl(J OJ1/lIQtlNUj, u"1I11h~id V~rf221dui t hel Engds (199 1). Anmen:hm: Coma...t ' 991. Bloch. MaK. Lil wáiliJkM/~. t . Lil fo rmaruJT/. da IUlIs-bdiptmJmu. PMÎJJO: Albi n Michel 1939 . Booruin, OUlid 1., Ik onrtÛltltm. Dt ZMlrrochl van tir mlnS n
Hd ril/ld,rll/,m d, mannenm(/cht &dimt l, Eli!ahclh, Ot un is d, anarr. Ot ""uit" tUJJT1I mltnnm TrI vr()uwtn. Vertaald Uil hel Frans (1986). Jt: d luk. Amsterdam; I".I ndora 1994· Bcauvoir, Simoncck. Ot twtrat u irJ,. VuC",u1d uit het Frans (1949). 9tdruk. Um:dH: Bijlcvcld 1956. Bosem p, &lc Zivilisicrullg de r U lern .' 111: Lilld.l. Burckhard l (red.). 'Und wit wuhmrd..?'lkr!ijn: W 2 [ 9 80. El i;ls, Norbcrr. 'Wandlungen der M achtbala nce zwisch en den Gesch lcch[crn. Einc pro2Csss oziol(}gi.~ch e Unrer)uchullg am Beispid d",~ anriken Röm cr.\[aa ts.' Köhur Zeil" srhrift ft r Soziologi' ulld Soûa!pJJclml~gi, 38 (98 6), pro 425-449 · Frie2C, [""ne H .. Jacqudynnc E. P-JrWns. Pau l ~ B. johnwn, Di ~nl.' N . Rublr en Ga il L Zd· !nnn, Womm and Sn: R~~. A Stlcia! PtJrhological Pmp~,·tiVt'. New Vork NOfmn [)l7S . G~nm ~n-va n W;mninge, W" ' M~f1s en milieu in hismrisdl perspecti ef. ' Diesred e Univcniu:il vall AmSlerd ~m ' 990. H an"Îs, M,lrvi n. CoU'I. Pigs, Wan, Ilnd Witchn_ Th~ RiddJn ojC..h ..rt. N.. w Yo ric: R:m d nmHou5C1971 · Huns, f\brvÎ n. Onu S0011. VCH:.Jo, Marvm en Eric B. Rtm, Dtam. Sn, ilnd Fmi/i? Popll14tion Rtg.. 14tion in In· l/rJwtri4/ "nJ Dcwlnpin: SocictiN. ~ York: Columbi.a Uni\'Cniry PrUl 1987. Hilleniu., . D ., SprcJmt4t"t1l JUT. Amsl",rdam: ArbcUkrspton r974. Joh.o nson, Donaid c.. :>k V"-n d~r GS (98). Jezus Siraeh, 'Wij,hdd van J("ZUS Siraeh.' Het Oude 7hlt/ment. Dr Dmurocllrloniek,. of Apocriefe Boeken. Willibrord.venaling. Boxtel: Ka{holiekc Bijbdstichring 19H1. Knox, Dilwyn, .Disciptina. The MonJstic and C1eric~1 Origins ofEuro(Xan Civility.' In: John Monhs~ni en Ronaid G. Mu,to (red.), RmaisStlm'l' Society and Cu!run. EJsays 111 HonorofEugrne F. Ria, fr. New Vork: Italic~ Press 1991, PI" 107-13S. Lucretius, De nafuurm haar oormen. Boek 1en v. Vena~ld uit hel brijn. Arnhem: V~n Loghum SIOlt~rus 1946. Spier, Fred, 'Religie in de mensheidsgeschiedeni,. Naar een model VOln de ontwikkeling van rdigieuu regimes in een lang~"rermijnper,pcetief: Amsterdam, Sorio!ogisrh Tijdschrift 16 (1990): 88-12,. Weber, Alfred, Kulrurges'-/Iichtr ah Kufrursoziologir. Leiden: Sijthoff 193\. Wef,~r, Max, 'Die protest~ntische Ethik und der Geist de5 K~piralismus: (1904) In: Die prot~'tt1ntiSfht Erhjk (Johann WinckdmOlnn, red.). Münçhen: T..schenbuch 1969.
Arn~wn, Johann P, The Future thai Faited. Ongim /lnd Desti"Îef of{he Soviet Model.
Londm: Routledge 1993. Bauman, Zygmunr, Modallity and rhe Ho!oftlUst. Cambridge: Poli!}' Press 1989. Blok, Anron, 'Primitid'en geciviliseerd.' Sociologische Git/, 29 (1982): 197-2°9. Bourdieu, Picrre, Opstt!!m olla ,maak. htJbiru$ en her w/dbtgrip. Vertaald uit hct Frans. Affi.'t~rdall1: Van (;"nnep 1989. Duerr, Hans P~t~r, Der Myt/"" /)om Zivi/ist/tiomprozt5J. 1 Naekrheit Imd Sc!mm. Frankrun: Suhrkamp 19HH. 2. !nrimirär.ld. 199°. 1 Obszöniläl und Gewa!r. Id. 1993. EIiJs, Norbert, Hu clviliftltieprorn So,;ogrllrrischt m f$]choy,,.netischl' lI"drrzoekingtll.
LiUratuur
245
2 delen. Vert~ald uit het Duit5 Ü939}. Utrecht: Het Spectrum 1982. Elias, Norberr, en Eric Dunning, Qrwt ftr Exciummt. Sport Ilnd Lásurt in the Civi/;· zing Procw. Oxford: BasiJ BJackwelll986. Eli~5, Norbert, Srudim üba dit Deutschm. Machtltdmpft und Habitusentwicklung im 19- und 20. Jahrhundrrr. Frankfurt: Suhrkamp 1989. Garlaod, David, Punishment Ilnd Modern Socirty_ A Study in Social ThrorJ. (hford: C1arcndon Press 1990. GoudsbJom, J.. Dr sociologir van Norbrrt Efim. Amsterdam: Meulenhoff '987. Guudsblom, J. en Stephen Mennell, 'Civili~ing Processes_ Myth Ot Reality?' Te verschijnen in Camparalivt Studirs in Soci"'y and HistaT] XLI: (1997). Heerma v:w VO$~, A.J. CO A. van Srolk, De geschiedmis van Norbrrt Eliar. Amsretdam: Meulenhoff 1987. Jkegami, Eiko, Thr Taming aJthr Samurai. Honarific IndilJidualiim and the Making of Modern Japan. Cambridge, Mass.: Harv:lrd University Press '995. Kadt, J. de, Hafiucisme Ol dr niruwe IIrijheid(1939J. 3e druk Amsrerdam: Van Oorschot 1980. Kempers, Bram, Kunst. macht en mrcmaat. Het btTOq van schildrr in sociale lIerhoudingm 1250-1600. Amsterdam: Arbeiderspers 1987. Knox, Dilwyn, 'Dheiplina. The Monasric and CleriaJ Origins ofEurope~n Civility.' In: Juhn Monfasani en RonaId G. Musto (red.}, Rmaissanu Socitty and Cuftu~. EJSap in Honor IJfEugent F Rier, Jr. New York haHa Press 1991, 107-135. KoopmaflS, Ruud, en Sophie de Schaepdrijver, 'Mech~nism~ ofState Formarion and ColJeetive Anion: An Interview with Ch~r1es TïHy.' AmsurdamJ SlJciologigh Tijd,ehrift 20,1 (okrober 1993): 43-73· Kütsat-Ahlers, EJçin, Zur frührn Staaunbildung von Suppmvöfkern. Uebrr die Soziound Psychagmeu drr eurmiJchen Nomadenráehr Ilm Beispiel der Hliung-Nu und Göktürkrn mit ánrm ExkuT> über die Slrythm. Berlijn: Dunker & HumbJot 1994· u:vi, Primo, "dir een mem?VcrraaJd uit her ItaJia~ns (1958). le druk. Amsrerdam: Meulenhoff 1987. Levi, Primo, Dt verdronkenen (11 dr geredden. Vert~~ld uit hel Jtaliaans (1986). Amster-
dam: Meuknhoffl99'Mennell, Srcphen, NIJrbat Bim. Civilization and the Human Stl/Imagr. Oxfor& Basil BlackweH 1989. Mesltovic, Sljepan G., The Barbarilln Ti:mpaamenr. TOWllrd a Posrmodern Cririca!
Theury. Ncw York: Rourledge '993MiJgram, Slan!ey, Grenzeloze gehoorzaamheid: ren rxpaimental onderwrk. Vertaald uit het Engels (1969). U[recht: Bruna 1974· Rasing, Wim, 'Too Man) Propie. 'Orda and Nanwnfirmity in 19futingmlur Sociaf hocm. Diss. Nijmegen 1994 Schriirct, Michad, 'Wozwti zU5ammenJwmmen in rechTer l:-he.. 'Sozio- undpsychageneliJchr Studim üba EhesehlimungJvorgiingr vom Il. bis IS fl1hrhundrrr. Fr~nkfurc Suhrhmp 198j. Spicrcnburg, Pierer, Thr Spatacfr ofSuffiring. Eueutio'" and the EvolutilJn ofRqrmion. Cambridge: Cambridge University Pres5 1984. Swaan, Abram de, Zorg en de staat. WeLzijn, ollderwlj, en gezondheidlwrg in Europa en
246
Literatuur
dt Vutmgde Staren ill de nituwe tijd. Vena..ld uit ht't Engels (1988). Amstndam: Bw Bakkn 1989. Thaden van Vdz~n, H. U.E., 'D~ Aukaanse (Djoeka) beschaving.' Sociologische Gids 29 (1982): 243- 278 . Tibi, Bassam, h/ilm and The Cultumi AccomodaTion ofSocia! Change. Vn taald uit het Duits (198j). Boulde r: Wesrview Press 1990. Tibi, B..sI..m, Thc Crisi< ofModtrn Mam: A Prtindustria! Culture in thl' Scimtific- Techn%gien! Ag". VenaaId uit het Duils (981). Salt Like City: Universiry ofUmh Pres., 19 88. Tilly, Charles (ted.), Tht Formnrion ofNtltiol/a! Starts in Wtsrern Europt. Prince ron: PrincelOn Universiry Press 197j. TiUy, Charb , Coercion, CapiTtJi, and Europetln Sraus, AD 991)-[990. Oxford: Basil Blackweil 1990. Veblen, Thorstein, The hurinet ofWorkmamhlp and rhe State ofthe !nd",triaIArts. New York: M..çrnill.. n 1914Wcb er, Eugen, PtastlnfS inro Frenchmtn. Th" Modaniultton ofRural Fmncr 1870-19'4. Sunfon:l: Stanford Univtr.\ity Prc'-\ 1976. Wijterdink, Nico, 'De civilis..ti erheorie in discussie. Opmerkinge n bij een congres.' Amsterdams Sociologisch Tijd on Globtll nnd Comptlrtlrivr HistorJ (Michad Ad..s, red.). Washington, De: American Historical Association 1996. Black, Cyril E., The Dyndmia ofModerniullion. A Study in Compar:J D[tht &li!its1l DfLibrraud 11md 12JC-10Ja fiLE. MaryKnOU, N.V.: Orbis Bcob '979. Heilbron, Johan, Hu 01frttólilll 114 " ik UnîvefSi' y f'tns 199}. Hopki ns. Keilh. Conqun'ON Ani SM,"s. Sorio/ogioz/5ru'",s in R(}man Hislory. Ca mbrid ge: C3mbridge Umvnsiry Prcss 1978. Hurd , Gcoffrry (rtd.). Hun"ln Sot"initl. .An Inlrotiurlio l1 tOSotiololJ. ze druk. londen; Roud t dgc & Ktgan f>au I 1986. Ltn.~kj , Gtrhard, J':l. rrick Nolan en Jean Lcfl5ki, Hum4n 5orittit/, An lnlruducrion til Maao-Sociofogy. 7e dluk. Ncw Vork: MeGrJ.w"HiJl1995. Levy, Marion J. Jr., Modr'niza li()n and Ilu 5trueturr ofSocirtitl. A Sl'uing ftr fn/l'rnalional Affiin Prinec!,)n: PrineelOn Univn~ity Press 1966. Mann, Michad, Tht SDUr(/'f (lfSo(i(l1 PrJwn. Cunbridgc: C~mb ridge Unj\ftr.~ jry p=~. McNcill, Wi!lu.m H . TIJr Risr Dflhr \l'Im. .A HiiUJryofthr H'mf/UI Co mmumry. ('}dugo: ChicJg.: Addison-WesJcy 1996, W:allersrein. ImmOlin ud. ThI' Modun U:'orld 5ysltl1'l. N~'W Yorlc Aadcmlc Pr~'SS 1974·
Wilterdink, Nico, en Ban v~n Hectikhuiun, Samen/rvingrn. Em verlunning van hn rarán van dr mciv!ogir. 3e druk. Groningen: Woltcrs-Noordhoff 1993.
Rmiom:lr m and(rr kruu, Aya. Rod, Rrthinking Rrvo/utiom and Collrccive Violmer. Studie, on Cvnerpt, Thevry, and Method. Amsterdam: Het Spinhuis 1990. Bourdieu, riem, Op,tdlen ova ,maak, habitus en hn ve!dbrgrip. Venaaid uit het Frans. Amsterdam: Van Gennep 1989. Braak, Menno ter, 'Poliricus zonder partij.' In: Vazameld Werk 3. Amsterdam: C.A. van Oorschot 1949. Coleman, James S. , lndividuallnrarst> and Col/nrive Act/on. Sr/rcted EJ>Il]J. Cambridge: Camhtidge University Press 1986. Collins, fulndall, Four Socio!ogieal Tradit/om. New York: Oxford Univetsity Press r994. Elias, Norbcn, Dir hijfische Crulhehaft. Untrrsurhungen zur Soziv!ogi" dr, KönigtumJ und drr höfischen Aristokratir. Neuwied: Luchterhand 1969. Elias, Norben, Dir Crsdbehaft da lndividurn. Frólnkfutt: Suhtkó!mp 1987. Goudsblom, Johan, Balam van de mci%g/e. 3e druk. Nijmegcn: SDN 1990. Heilbron, Johan, Ha ontstaan van dr sociologie. Amstcrdam: Prometheus 1990. Ho!mes, Stephen, 'Thc Sener H;story of Sdf-Imetest.' In: J~n e ]. Manshridge (red.), Bryond Srlflnterrst. Chicago: Univnsity of Chicago Pccss 1990, pp. 267-286. Morrill, John, 'The Sruam (1603-1688).' In: Kennerh O. MOtgóln (red.), Thr ll!umared Oxford HilfOry ofBrilain. Oxford: Oxford Univcrsiry Pre", 1984, pp. F7-398. Nieusche, Friedrich, Qua ha nut m het nadul van ge,chirdrn is Of/Or het !eum. Vcnaald uit het Duits (t874). Groningen: Historische Uitgevetij 1983. Parsons, Tabm, Thr Structurr ofSocial Aaioll. New York: McGr.lw-HiIl1937. Swa~n, Abram de. 'Rationele keuze als proces. Nut en onnut van formele rheorie in de historische sociologie.' Ammrdam, Sodo!ogiJCh Tijdsehriftn (1996), 593-6°9. Swaan, Abr~m de, 'Nawoord.' Am,rmiaml Sodologiseh Tijdschriftn (1996), 631-635. Weber, Max, Wirtsehaft ulld C~lrl!,chaft(1922). Keulen: Kiepenheuer und Witsch 1964. Wrong, Dennis H., 'The ovn"sociólliu:d Conception of Man in Modern Sociology.' Amrrieall Svda/ogica! Rrvitw 16 (1961): 183-93.
Lange-urmijllPrrJcWtn in dr m~mheidg(jchiedmiJ Butterfidd. Herben, The Origins ofHisrvry. Londen: Eyre Mcrhuen 1981. Eçkhardt. WiJliam, Civilizatiom. Empirn and Wars. A Qualltitatiue History of War. Jcfferson, Ne: McFariand & Company 1992. Elias, Norbcrr, 'The Retccar ofSocioiogists inw thc Pr~Se nt.' Thtory, Culture & Soàrty 4 (987): l23-248. Elias, Notben, Her ávi/iltltirproces. Sofiogrnäüche en p,ychogml'tischr ondrrwrkingcn. 2 delen. VCrtaólld uit hcr Duits (19.~9). Urreche Het Spectrum 1982. Elias, Norberr, Th~ Symbol Thecry. Londen: Sage 1991. Fagan, Bri,m M., ThrJournq hom Edm. TIJ~ Prop/ing cfOur Wor/d. Londen: Thamc,' and Hudson 1990.
Literatuur
249
Cambk, CJive, TÎm~wa!kcn Thr PrrhiJroryofGIobal Colonization. Londen, Alan Surron 1993, Goudshiom, Johan, Balalls vall dr sociologir (197-+). 3~ dr. Nijmegen: 5UN '990. Gouci,blom, J., Vtm!" rn bm-hoving. Am~tcrdam: M~ ule!1holf 1992. Halbwaçhs, Mauriç~, L rf ra:drcf wcia:ux de la: mimoÎre. Parij~: Fdix AJcan 1921. Herrin,Judith, Thc Formation ofC'hrimndom. Oxford: Basil Blaçkwdl 1987. Ken, C1ark c.a., lndu,trialism and InduifrÎa/ Man. Cambridge, Mass.: Harvard University Press '960. Lorcm, Ch., 'Andere ge~chiedeni5. De EJiasschool en de geschj~dbco~fcning.' Tluouti· fchr geschieden iJ '9 (1992), 292-}12. Mann, Michad, Thr Sourus ofSodal Power. Deell. A hiJrory ofpower fom rhr beginning rIJ A,D. q6o. Cambridge: Cambridge Univmiry Pn:55 1986. McEvedy, Col;n, en Richard Jones, At/m ofWor!d Population HiJtory. H:nmondsworth: Penguin Books 1978. MçNeiJJ, WiJIiam H., De exantricitát flan hl!f wid Uit het Engch vcrta;lJd. Amst~rdam; Ben Bakker 1996. Müll~r-Ly~[, E, Phasm der Kult/a. München: Alben Lang~n 191). Nisbet, Robert A., Socia/ Changl: and Hutory. A,prctf oftht Whtrrn Thtory ofD~N!op. mrrlt. Ncw York: 0>:ford Univcrsiry Press 1969. Popper, K.R., The Opm Soárryand i(J EntmÎrs. Londen; Rourledgc & Sons 1945. Popp~r, K.R., Dr armordr van het histlJrichme. Verraald uit her Engels (1957)· le druk. Urrccht: Het Specrrum 1974. SJnder50n, Stephen K., Soda! Tramformations. A Grneml {heo'] ofHistorical D,.v,.lop" ment, Cambridge, Mass.: Bladcwell1995. Spencer, Herbert, First Principirs. New York: Appleton 1861. Spier, Fred, Tht Structure of Big History. Prom tht Big Bang unti! Today. Amsterdam: Amsterdam Uniyersiry Press 1996. 1à;lgeper,,-, Rein, 'Size md Duration of Empires: Sy~temarics of$ize.' Sociai Sámu Reuarch7 (1978): 108-127. Wes[, M.L, Hrsiod: Worhand Days, Oxford: Clarendon P'~5S 1978. Wittfogd, Kar! A., Orimtal DtspotiJm. A Compantti1!/' Study ofTotal POW/'1: New H~v~n: Yak Universiry Press 1957.
250
Literatuur
Rl'g isfl'r
Aam, Wil mi, 12\ Achill es, loR Achnaton, il O
Adam, B.ubiri , )6. 113 Ad1fm, Robc:n McC" l.1.6 Aganxmnon, 10 8'9 Alben I , 110 Akll2nd~r