d.v. coornhert coornhert in het klein
D.V. Coornhert
Coornhert in het klein Korte teksten over deugd, onwetendheid e...
32 downloads
763 Views
984KB Size
Report
This content was uploaded by our users and we assume good faith they have the permission to share this book. If you own the copyright to this book and it is wrongfully on our website, we offer a simple DMCA procedure to remove your content from our site. Start by pressing the button below!
Report copyright / DMCA form
d.v. coornhert coornhert in het klein
D.V. Coornhert
Coornhert in het klein Korte teksten over deugd, onwetendheid en volmaakbaarheid
Hertaald en ingeleid door Ruben Buys
Amsterdam University Press
In de Bibliotheca Dissidentium Neerlandicorum (bdn) verschijnen publicaties op het gebied van de geschiedenis van het Nederlandse (religieuze, filosofische en artistieke) nonconformisme van circa tot onze tijd. De bdn omvat een reeks tekstedities en een reeks studies over belangrijke non-conformistische auteurs. De publicaties van de bdn verschijnen bij Amsterdam University Press als uitgaven van de Coornhert Stichting, onder redactionele verantwoordelijkheid van het Coornhert Centrum. Voor meer informatie kijkt u op www.coornhertstichting.nl. Dit deel van de bdn wordt gezamenlijk uitgegeven met het Amsterdams Centrum voor de Studie van de Gouden Eeuw, gevestigd aan de Faculteit der Geesteswetenschappen van de UvA. Dit Centrum bevordert sinds de kennis van de geschiedenis en cultuur van de Republiek in de ‘lange’ zeventiende eeuw (ca. –). De publicaties van het Centrum bieden inzicht in de gevarieerdheid, de gelaagdheid en de voortdurende actualiteit van de Nederlandse Gouden Eeuw: de thema’s kunnen uiteenlopen van Rembrandt tot Vondel, van Beeldenstorm tot Ware Vrijheid, en van Batavia tot Nieuw Amsterdam. Politiek, religie, cultuur, economie, expansie en oorlogvoering worden zoveel mogelijk met elkaar in verband gebracht. De redactie over de publicaties van de Amsterdamse Gouden Eeuw wordt gevoerd door internationale specialisten op het gebied van de geschiedenis, de kunst en de literatuur van de zeventiende eeuw. Voor meer informatie kijkt u op www.aup.nl/goudeneeuw of www.uba.uva.nl/goudeneeuw Bibliotheca Dissidentium Neerlandicorum Tekstedities & Studies Gerlof Verwey: hoofdredacteur Jaap Gruppelaar: redacteur e en e eeuw
Afbeelding omslag: D.V. Coornhert (–) Vormgeving omslag: Kok Korpershoek, Amsterdam Lay out binnenwerk: TAT Zetwerk, Utrecht isbn e-isbn nur © R.S. Buys / Amsterdam University Press, Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel B Auteurswet jº het Besluit van juni , Stb. , zoals gewijzigd bij het Besluit van augustus , Stb. en artikel Auteurswet , dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus , KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel Auteurswet ) dient men zich tot de uitgever te wenden.
Inhoudsopgave
Inleiding ·
de teksten De oorzaak van de zonde, volgens Plato · Een korte beschrijving van pijn en verdriet · Onderzoek naar de vraag of de ziel dan wel de wil zondigt · Onwetend blijven is de enige zonde van de mens en de oorzaak van elke dwaling · Of je de waarheid kunt kennen · Is de deugd zelfstandig of ontstaat zij in ons? · Dialoog waarin bewezen wordt dat iedereen die slecht blijft niet goed wil worden · Maakt waarheid vrij? Oftewel: kan ware kennis je werkelijk van het kwaad verlossen en kun je haar hebben zonder haar ook te gebruiken? · Onderzoek naar de goede gemoedsrust · Een korte mededeling over hoe we onze gedachten kunnen waarnemen · Dat het afsterven van het kwaad een makkelijke zaak is · Onderzoek om te weten te komen of je dood bent of leeft · Medicijn voor de ziel · Als je slecht bent, ben je dat dan omdat je dat wilt of tegen je wil in? · Personenregister · Index van namen · Concordantietabel ·
Inleiding
Woord vooraf Zijn hele leven lang was Dirck Volckertszoon Coornhert (–) geboeid door de vraag hoe wij goede mensen kunnen worden. In vele teksten en ongetwijfeld talloze gesprekken, met vriend en vijand, verkondigde hij zijn visie op onze aard en wat dit betekent voor onze morele mogelijkheden. De overkoepelende gedachte: elk (geestelijk gezond) mens kan zich via de rede en door voortdurende oefening toegang verschaffen tot het goede leven, tot volledige gemoedsrust en tot God. Onze Schepper eist volledige naleving van zijn wetten en heeft ons daar ook voldoende middelen voor gegeven. Volgens Coornhert kan, met andere woorden, iedereen een volmaakt goed mens worden. Met het verkondigen van zo’n volmaakbaarheidsleer of ‘perfectisme’ heeft Coornhert zich een hoop ellende op de hals gehaald. Tot zijn dood werd hij op zijn mensbeeld en moraalleer aangevallen. Met name de calvinisten lieten weinig kansen onbenut om de in hun ogen verdorven, arrogante en hoogmoedige mensvisie van Coornhert te kritiseren. In schold, vanuit Genève, zelfs Calvijn hem in hoogsteigen persoon uit voor een beste sauvage en een peste mortelle.1 Coornhert was er de man niet naar om zich in te houden of heilige huisjes te ontzien. Ruimhartig zette hij zijn scherpzinnigheid en schrijftalent in om zijn overtuigingen over het voetlicht te krijgen. Coornhert was een koppig en getalenteerd man; zonder meer een van de uitzonderlijkste mensen van zijn generatie. Zijn biograaf Henk Bonger schrijft:
Zie Johannes Calvijn, Response à un certain hol¯adois lequel sous ombre de faire les chrestiens tout spirituels, leur permet de polluer leur corps en toutes idolatries, Corpus Reformatorum xxxvii, Brunsvigae , Calvini Opera ix C., pp. –. Ontleend aan H. Bonger, Leven en werk van Dirk Volckertsz Coornhert, Amsterdam , p. , incl. nt. .
inleiding Hij kon schermen en zwemmen, bespeelde fluit en clavecimbel, was lyrisch dichter, toneelschrijver en vertaler uit het Latijn en het Frans, hij was etser en graveur, verdiende jaren de kost als notaris, was adviseur van prins Willem [van Oranje], was ethicus, theoloog, bewuste taalvernieuwer en vernieuwer van het penitentiaire systeem.2
Coornhert was leermeester van de bekende graveur Hendrick Goltzius en werkte geruime tijd samen met de Haarlemse schilder Maarten van Heemskerck, voor wie hij maniëristisch aandoende prenten ontwierp en produceerde. Vanaf runde hij met wat vrienden een aantal jaren een drukkerij, waar ook een aantal van zijn vertalingen (o.a. van Seneca, Cicero, Boccaccio) bij verscheen. Niet gek voor een onterfde zoon van een Amsterdamse lakenkoopman, die pas na zijn dertigste Latijn leerde.3 Zedekunst dat is Wellevenskunste uit en de dialogenreeks Opperste ghoeds nasporinghe uit worden gezien als Coornherts belangrijkste moraalfilosofische werken.4 Deze twee late teksten (Coornhert overlijdt in , jaar oud) bevatten inderdaad waarschijnlijk de meest uitgekristalliseerde en meest coherente behandeling van zijn ethiek.5 Maar Coornhert schreef ook vele kortere teksten over moraalfilosofische thema’s: deugd en passies, onwetendheid en het kwaad, wil en vrijheid, rede en kennis, de menselijke volmaakbaarheid enzovoorts. Deze teksten kennen wij nu vooral dankzij het driedelig verzameld werk dat Jacob Aertszoon Colom in , veertig jaar na Coornherts dood, in fraaie gotische letter uitgaf onder de titel Wercken, waer van eenige noyt voor desen ge-
Henk Bonger in D.V. Coornhert, Op zoek naar het hoogste goed, Baarn , p. . Meer over Coornherts leven en oeuvre is allereerst te vinden in H. Bonger, Leven en werk van Dirk Volckertsz Coornhert, Amsterdam . Zie daarnaast H. Bonger e.a., Dirck Volckertszoon Coornhert. Dwars maar recht, Zutphen en Henk Bongers inleiding bij D.V. Coornhert, Op zoek naar het hoogste goed, Baarn . Voor Coornherts artistieke werk en zijn samenwerking met o.a. Goltzius en Van Heemskerck zie I.M. Veldman, De Wereld tussen Goed en Kwaad. Late prenten van Coornhert, Den Haag en I.M. Veldman, ‘Coornhert en de prentkunst’, in H. Bonger, Dwars maar recht, pp. –. D.V. Coornhert, Zedekunst dat is Wellevenskunste vermids waarheyds kennisse vanden Mensche, vande zonden ende vande dueghden. Nu alder eerst beschreven int Neerlandsch, [Gouda] ; D.V. Coornhert, Opperste ghoeds nasporinghe: ghestelt in vyf ghespraken vanden mensche met zyn ghoed, vanderust, vande wellust, vande deughde, ende vande liefde, Gouda . Voor een hertaling van het laatste werk in modern Nederlands zie H. Bonger, a.w. . De Zedekunst wordt momenteel hertaald door Jaap Gruppelaar. Over de originaliteitsproblematiek van de Zedekunst zie verderop.
inleiding
druct zyn. Het belangrijkste doel van Coornhert in het klein is om een aantal van die kortere teksten voor een groter publiek toegankelijk te maken. Ik heb voor dit boek veertien teksten uitgekozen die een breder perspectief bieden op Coornherts moraalfilosofische gedachtengoed en zo een veelzijdige aanvulling op de Zedekunst en Opperste ghoeds nasporinghe vormen. De teksten gaan over vragen als: Wie of wat doet in ons het slechte? Kun je gemoedsrust krijgen en, zo ja, hoe? Kun je de waarheid kennen? Wat is onwetendheid en welke rol speelt zij in ons leven? Hoe kun je geleidelijk aan een beter en uiteindelijk volmaakt mens worden? Is het makkelijk of moeilijk om het kwaad af te zweren? Omdat Coornherts ethiek onlosmakelijk verbonden is met een uitgesproken mensbeeld en daar in feite uit voortvloeit, zijn er in de teksten ook veel antropologische thema’s terug te vinden: de aard en opbouw van onze ziel en onze wil, onze plaats in de schepping, onze relatie tot God, de aard en functie van onze lusten en begeerten en tenslotte de rol en het belang van onze rede, het ‘vonkje goddelijk licht’ in ons. Inhoudelijk overlappen de teksten elkaar geregeld, maar toch heeft elke tekst een eigen invalshoek. Ik heb de teksten naar modern Nederlands hertaald op basis van de genoemde Colom-uitgave van . Ook de datering heb ik gebaseerd op deze uitgave, die echter niet bij alle teksten een datum vermeldt. Een deel van de teksten komt ook (in vrijwel identieke vorm) voor in het Eerste deel der Wercken van , uitgegeven door Jasper Tournay;6 ook daar wordt niet altijd een datum of ontstaansjaar genoemd. Ik hoop dat Coornhert in het klein zal bijdragen aan de bekendheid van het gedachtengoed van een van de meest markante figuren die de Nederlanden hebben voortgebracht – een eigenzinnige auteur die zijn stempel drukte op een periode waarin in veel opzichten de basis werd gelegd voor Nederland zoals wij dat nu kennen.
Eerste deel der Wercken, Dirck Volckaerts Coornhert. Handelende van schriftuerlijcke ende veel leerlijcke saken, seer stichtelijck ende dienstigh voor alle liefhebbers der waarheyt, Gouda . Deze uitgave bevat een groot deel van de teksten die later in deel van de Colom-uitgave zijn opgenomen.
inleiding Coornherts ethiek Verlaat je leven van verleiding en slechte gewoontes, ga weg uit de kamer van je eigenwijsheid en kom uit de spelonk van je onwetende oordeel, dat het slechte goed en het goede slecht laat lijken.7
De ethiek van Coornhert is er één van nuchtere zelfwerkzaamheid. De mens heeft alle noodzakelijke middelen in huis om het goede te doen en kan zoals gezegd zelfs volmaakt worden. Dat heeft sterk te maken met Coornherts visie op de mens – een visie die op twee uitgangspunten steunt.8 Ten eerste een positieve benadering van de menselijke natuur. Uit de Zedekunst blijkt bijvoorbeeld zonneklaar dat de mens volgens Coornhert ‘van nature tot het goede is geneigd’.9 Zo’n optimistische benadering van onze aard is moraalfilosofisch van groot belang, omdat hiermee de weg naar morele verbetering wordt geopend. Een aan Coornhert verwante geest, Hendrick Luycx, factor van rederijkerskamer De Goubloeme uit Vilvoorde, noemde onze natuur daarom eens ‘des duechs wech eerst’ – de eerste weg om tot deugd te komen.10 Het tweede antropologische uitgangspunt is onze aangeboren onwetendheid. De mens mag dan van nature op het goede gericht zijn, hij komt zonder enige kennis ter wereld. Voor Coornhert is onwetendheid de eeuwige spelbreker, een ‘donkere nacht’ die ons naar onze ondergang voert. Uit vele teksten wordt duidelijk dat hij deze ‘verwaande onwetendheid’ opvat als de ‘wortel van alle zonden’.11 Alleen al de titel van de tekst Onwetend blijven is de enige zonde van de mens en de oorzaak van elke dwaling spreekt in dit verband boekdelen en in de korte tekst De oorzaak van de zonde, volgens Plato stelt Coornhert: ‘Het kwaad is dus de onwetendheid of het onbegrip in de volgroeide, met rede begiftigde mens’.12
D.V. Coornhert, Medicijn voor de ziel, p. . Zie voor een uitgebreide uitwerking van deze twee antropologische uitgangspunten R.S. Buys, De kunst van het weldenken. Lekenfilosofie en volkstalig rationalisme in de Nederlanden (–), Amsterdam , vooral p. e.v. Daar wordt ook duidelijk dat Coornhert op dit punt overeenkomsten vertoont met andere volkstalige schrijvers en dichters, alsmede met de belangrijkste morele stelsels uit de Oudheid. Zedekunst (Zd.k.) ii, ii, . Zie het zinnespel van De Goubloeme op het Antwerpse landjuweel van , in Spelen van sinne vol scoone moralisacien vvtleggingen ende bediedenissen op alle loeflijcke consten (…): ghespeelt met octroy der Con. Ma. binnen der stadt van Andtwerpen op dLantjuweel by die veerthien cameren van retorijcken die hen daer ghepresenteert hebben den derden dach Augusti int jaer ons heeren m.d.lxi: op die questie vvat den mensch aldermeest tot conste vervvect, Antwerpen (Willem Silvius) , fol. Qqr, vs. . Zd.k. iii, iv, . D.V. Coornhert, De oorzaak van de zonde, volgens Plato, p. .
inleiding
Deze twee antropologische ankerpunten – goede natuur en kwade onwetendheid – vormen het fundament van een optimistische moraalleer die is gericht op morele groei door kennis en oefening.13 De mens is vanuit zijn aard dus altijd op het goede gericht. Maar wat betekent dat? Het is immers maar al te duidelijk dat mensen vaak dingen doen die helemaal niet goed, maar juist slecht zijn. Op dit punt vloeien, zo zou je kunnen zeggen, Coornherts twee antropologische uitgangspunten samen. Mensen zijn inderdaad van nature op het goede gericht, maar zij doen vaak slechte dingen in de veronderstelling dat die goed zijn. Met andere woorden: ‘niemand dwaalt opzettelijk’.14 Wie het slechte doet, is dus slachtoffer van zijn onwetendheid, want ‘zolang er nog onbegrip, leugen en verkeerde oordelen in de mens bestaan, zal hij elk kwaad liefhebben dat volgens hem goed is’.15 Door een gebrek aan juiste kennis leven wij in de waan dat een bepaald ding goed voor ons is en goede gevolgen voor ons leven heeft, terwijl in werkelijkheid het tegenovergestelde het geval is. Als je de zaken goed bekijkt, zegt Coornhert, zie je namelijk: (…) dat het vergaren van rijkdom arm en behoeftig maakt, want het levert alleen maar meer zorgen op over je bezit en de begeerte wordt er alleen maar groter door – en je bent toch pas echt rijk als je tevreden bent, dat is: vrij van begeerte. Op dezelfde manier maakt macht afhankelijk en onveilig, omdat wie over veel mensen de scepter zwaait ook veel mensen tevreden moet zien te houden en veel mensen moet vrezen. Met wellust, eerzucht en dergelijke dingen gaat het niet anders. Door excessief gedrag slaat wellust, na een korte prikkeling, om in langdurige smart, verdriet en pijn. Precies zoals eerzucht tot schande en verachting leidt door de illusie dat het volk je hoog heeft zitten. Dwaasheid kent namelijk geen maat en dwaas is ieder mens die het materiële boven het geestelijke, het vergankelijke boven het eeuwige en het valse boven het ware goed verkiest. Dat doen deze mensen stuk voor stuk en daarom zijn het dwazen die geen maat kunnen houden. Hun misbruik van de dingen heeft verlies, pijn en ellende tot gevolg.16
Coornherts mensvisie laat op dit punt een sterke overeenkomst zien met het antieke denken en minder (of minder vanzelfsprekend) met het confessioneel-christelijke denken van zijn dagen. Zie Buys, a.w., , pp. –. D.V. Coornhert, Maakt waarheid vrij?, p. . D.V. Coornhert, Dat het afsterven van het kwaad een makkelijke zaak is, p. . D.V. Coornhert, Of je de waarheid kunt kennen, p. .
inleiding
Onwetendheid leidt dus tot waanideeën en illusies, die echter zeer reele gevolgen hebben voor de inrichting van ons leven: zij maken dat wij slechte dingen willen of doen en op die manier slechte mensen worden. Dat gebeurt dan niet omdat onze aard slecht of tot het slechte geneigd zou zijn, zoals bijvoorbeeld Coornherts calvinistische tegenstanders geloofden, maar omdat onze wil door onjuiste informatie het slechte als goed en het goede als slecht opvat en op basis daarvan tot een slechte keuze komt. Hierdoor wordt de mens ongelukkig. De mens kiest dus uit vrije wil voor het slechte, maar heeft nooit de intentie om slecht te doen. En als we zulke keuzes maar vaak genoeg maken, ontstaan er vanzelf patronen van slecht gedrag. Deze slechte gewoonte heeft zó’n grote invloed op ons leven, dat zelfs ‘mensen die het goede willen doen’ nog heel lang worden ‘tegengewerkt en worden gedwongen allerlei zonden te doen die zij haten’.17 Coornhert giet ook de erfzonde, een leerstuk dat hij verafschuwde (en hem tot de bestudering van de kerkvaders in het Latijn had aangezet), in termen van onwetendheid en slechte gewoonte: De erfzonde bestaat in werkelijkheid uit het aanleren van het slechte. Wij hebben het [slechte] van onze voorouders geërfd en het kleeft ons vaak tot in het derde en vierde geslacht aan. Zodra zonden eenmaal gewoonten zijn geworden, vindt men ze, hoe afschuwelijk ze ook zijn, onschuldig of sowieso niet zondig, waarna men ze niet meer verbergt maar een ereplaats geeft. Onze voorouders hebben zich massaal en keer op keer aan hoererij, dronkenschap, hebzucht en andere zonden overgegeven, met als gevolg dat het aanranden van maagden tegenwoordig voor hoffelijk doorgaat, feesten zonder dronkenschap als schandelijk geldt en hebzucht verstandig wordt gevonden. Men loopt achter elkaar aan; zo de ouden zongen, piepen de jongen; het is allemaal ’s lands wijs, ’s lands eer.18 Wat slecht is kan alleen tot iets slechts leiden. Ondeugden als hoererij, dronkenschap en hebzucht hebben altijd ellende tot gevolg. Ten diepste leidt slecht gedrag tot een voortdurende innerlijke onrust, omdat wij afwijken van onze natuur, die immers op het goede gericht is. Dit is ook zo wanneer slecht gedrag prettig en aangenaam lijkt. In de dialoog Dat het
D.V. Coornhert, Dialoog waarin bewezen wordt dat iedereen die slecht blijft niet goed wil worden, p. . D.V. Coornhert, Onwetend blijven is de enige zonde van de mens en de oorzaak van elke dwaling, p. .
inleiding
afsterven van het kwaad een makkelijke zaak is merkt een deftige dame op dat de ervaring leert dat er ook ‘zonden’ bestaan die mensen geen ellende maar kennelijk juist een aangenaam gevoel geven: ‘Hoererij bijvoorbeeld, of vraatzucht en dergelijke’.19 Coornhert houdt echter vol dat dit onmogelijk is, want elke zonde ‘voert weg van het leven en de zaligheid, dat is God’. En daarom brengt al het slechte de mens per definitie ‘schade aan zijn ziel, aan zijn naam, zijn lichaam en zijn bezit’, waardoor ‘wie de zonde en het kwaad liefheeft en praktiseert, een vijand van zijn eigen ziel en geluk’ is.20 Het slechte laat de mens zo, ‘tegen de goddelijke en natuurlijke wet in’, afdwalen van het doel dat bij hem hoort, namelijk ‘goed en zalig worden’.21 Onwetendheid is dus de uiteindelijke bron van het kwaad. Zij brengt onze wil ertoe om alle dingen verkeerd te gebruiken. Volgens Coornhert zijn de meeste dingen goed of slecht voor ons naar gelang wij ze goed of slecht gebruiken – ze zijn, in zijn woorden, ‘middellijk’.22 Dat geldt voor concrete, materiële dingen. Coornhert heeft het in dat kader vaak over geld, vrouwen of drank, want ‘als je matig drinkt, brengt goede wijn vreugde en gezondheid, maar gulzig gezuip veroorzaakt dwaasheid en ziekte’.23 Het geldt echter evenveel voor onze ziel en alle krachten en vermogens die zich daarin bevinden. Onze lusten, bijvoorbeeld, behoren weliswaar tot onze natuurlijke constellatie en hebben een duidelijke functie, en ook het volgen van de lusten en het daaruit voortvloeiende genot acht Coornhert niet inherent slecht. Maar het moet wel binnen de perken blijven, want alles heeft een ‘natuurlijke maat’, wat bijvoorbeeld al blijkt uit de werking van honger, dorst en ‘het vurige verlangen naar Venus’:24 zodra de natuurlijke behoefte vervuld is, verdwijnen deze prikkels namelijk vanzelf. Wie dan toch nog meer wil, verzwakt zijn eigen natuur. De lusten of passies behoren dus tot de ‘middellijke’ zaken: ‘[e]ten, drinken en seks zijn op zichzelf niet zondig en ook niet deugdzaam; zij kunnen op een zondige of deugdzame manier gebruikt worden’.25
Dat het afsterven van het kwaad een makkelijke zaak is, p. . Ibid. Onwetend blijven, p. . Zie voor Coornherts driedeling van alle dingen in goed, slecht en ‘middellijk’, een stoisch onderscheid, bijvoorbeeld Bonger, a.w. , pp. –. Vgl. Zd.k. i, iii, . Marcel Fresco wijst op de mogelijk dubbele betekenis van Coornherts ‘middelbaer’: ‘het midden houdende tussen beide uitersten, en ook: als middel, instrumenteel’, zie M.F.F. Fresco, ‘Coornhert en de Oudheid. Een verkenning’, in Bonger e.a., Dwars maar recht, p. . D.V. Coornhert, Onderzoek naar de vraag of de ziel dan wel de wil zondigt, p. . Dialoog waarin bewezen wordt dat iedereen die slecht blijft niet goed wil worden, p. . Ibid.
inleiding
Er moet daarom iets ánders zijn wat al deze dingen gebruikt en zo ‘morele lading’ geeft: Iedereen leeft (dat is: gebruikt zijn leven) en handelt volgens zijn eigen voornemen, bedoeling en wil, zoals die voortkomen uit zijn waarneming, lust, begeerte of behoefte. Deze wil – de voornemens die de ene mens tot dit en de andere tot dat drijven – zet mensen op verschillende tijden en plaatsen tot verschillende activiteiten aan, afhankelijk van wat hun gedachten hun aanraden. Het is dus duidelijk dat de ziel bij deze handelingen niet oorspronkelijk is, maar als instrument wordt gebruikt door de wil, die de handeling veroorzaakt en daar de ziel met al haar bewegende krachten voor inzet.26 Deze wil, door Coornhert vaak de ‘koning’ of ‘koningin’ van de ziel genoemd,27 kiest er in alle vrijheid voor om bepaalde lusten en begeerten te volgen en andere links te laten liggen. De wil is zo een ‘toegelaten’ begeerte ‘om iets te bemachtigen wat aangenaam is of lijkt, óf om iets te ontlopen wat onaangenaam is of lijkt’.28 De wil maakt, anders gezegd, van onze op zichzelf ongerichte en ‘onproductieve’ zielenroerselen een wilsact, die alle beschikbare krachten in de mens mobiliseert om het gekozene ook daadwerkelijk voor elkaar te krijgen. Daarom is de wil de oorzaak van ons handelen en dus ook de enige instantie in ons die zondigt. Toch ligt de zaak genuanceerder dan men nu zou kunnen denken. Dat komt voornamelijk doordat wij andere beelden hebben bij vrijheid, vrijwilligheid en vrije wil dan Coornhert. Dat de wil in volledige vrijheid kiest en zodoende ook in alle vrijheid zondigt, betekent voor Coornhert namelijk niet dat de wil kan kiezen wat zij maar wil. Vrijheid impliceert geen willekeur. Integendeel, de wil moet altijd volgen wat onze kennis en ons oordeel als goed zien. In ons verstand wordt op basis van onze kennis en overtuigingen een oordeel gevormd over wat in een bepaalde situatie goed en juist is. Dat oordeel is absoluut leidend voor onze wil. Of, zoals de Zedekunst in prachtig e eeuws Nederlands vaststelt: ‘van elcke zake inden mensche wordt zodanighe wille, als van elcke zake des menschen kennisse is’.29 Wat je wilt is dus het resultaat van wat je weet. En omdat
Onderzoek naar de vraag of de ziel dan wel de wil zondigt, p. . Ibid., p. en Zd.k. ii, i, . Of je de waarheid kunt kennen, p. . Zd.k. ii, i, .
inleiding
de wil ons tot handelen aanzet, heeft onze kennis direct invloed op ons concrete leven. Goed leven zonder goede kennis is daarom onmogelijk, want, zegt alweer de Zedekunst: ‘watmen te voren niet recht en verstaat en komt nemmermeer recht inder daad’.30 Deze innige band tussen ware kennis en het goede leven is een van de fundamenten van Coornherts ethiek. Op dit punt hamert Coornhert op de innerlijke overtuigingskracht van de waarheid. Wie de waarheid ook maar het kleinste beetje volgt, ‘ondervindt dat de waarheid altijd betrouwbaar is’ en neemt haar aan, ‘hoe onwaarschijnlijk zij soms ook mag lijken’.31 Wie echter oordelen volgt die (nog) niet op zo’n ‘doorleefde’ manier zeker zijn, doet onherroepelijk het slechte. Daaruit volgt het centrale moraalfilosofische axioma, dat in Coornherts oeuvre in verschillende varianten terug is te vinden (hier in de formulering van De oorzaak van de zonde, volgens Plato): Alleen God heeft de eigenschap alles te weten; maar alles te laten wat men niet begrijpt, dát is de eigenschap van verstandige mensen. Daarom: Weet of rust.32 Volgens Coornhert moet de wil zich van instemming onthouden zolang er geen sprake is van de bedoelde onweerstaanbare innerlijke waarheidservaring.33 Dat betekent dat je niet handelt zolang je niet zeker weet. De wil is bij Coornhert dus inderdaad vrij. Maar dat betekent niet dat zij kan kiezen wat zij maar wil. Gebonden aan het oordeel kan zij er echter wél voor kiezen pas actief te willen wanneer dat oordeel zeker is – alleen dan gedraagt de wil zich als waardige koning. Voor Coornhert is het ware willen gelegen in het willen van het ware. De redelijkheid van de mens speelt bij dit alles een hoofdrol. Door onze onwetendheid is, zoals we zagen, de toegang tot het ware en het goede geblokkeerd. Wij hebben daarom een ‘gids’, een ‘leidende ster’ nodig en dat is, zegt Coornhert, ‘het ongebluste vonkje goddelijke rede in ons, dat haar licht krijgt uit Gods beeld, die helder schijnende zon in ons’.34 De rede is onze connectie met God en onze hemelse oorsprong. En wij moe Zd.k. ii, v, . D.V. Coornhert, Een korte beschrijving van pijn en verdriet, p. . De oorzaak van de zonde, volgens Plato, p. ; vgl. Onderzoek naar de goede gemoedsrust, p. , onder punt . De overeenkomsten met Descartes’ visie op de wil worden besproken in Buys, a.w., , p. e.v. D.V. Coornhert, Is de deugd zelfstandig of ontstaat zij in ons?, p. .
inleiding
ten met deze gave woekeren en winst behalen, dat is: kennis over God, de wereld en onze eigen situatie. Coornhert formuleert dit inderdaad als een plicht, want ‘omdat de mens zich enkel met zijn redelijkheid van het dier onderscheidt, is hij verplicht volgens de rede te leven’.35 Coornherts favoriete bijbelse gelijkenis is in dit verband die uit het evangelie van Lucas over de heer die tien van zijn dienaren elk een ‘pond’ toevertrouwt. De dienaren die met hun ‘pondje’ tien- of vijfvoudig winst weten te behalen, worden rijkelijk beloond, terwijl de risicomijdende dienaar die zijn pondje uit angst voor de heer wegstopt en er geen winst mee behaalt, wordt gestraft. Zo moet ook het ‘voncxken des Godlijcken Lichts’36 worden gebruikt, geoefend en ingezet om steeds meer zicht te krijgen op de waarheid, waarmee we ons kunnen afschermen van onwetendheid, leugen en schijn: Dan werdt de Reden volmaackt, een betemster der hartstochten ende een leydsterre des levens. Ende dan verstreckt zy een licht inde duysternissen ende een wegh des wets inde wildernissen.37 De spiritualistische kleur van Coornherts ideeën over religie en christendom is bekend.38 Helemaal in lijn met zijn spiritualistische inspiratiebronnen vindt Coornhert religieuze ceremonies en gebruiken niet relevant: wie verstandig is richt zich niet op ‘deze of gene ceremonie’, maar ‘op zijn handel en wandel, oftewel op zijn gedachten, lusten, begeerten, wensen en daden’.39 Coornhert lijkt een soort ‘godsdienst van de nuchtere rede’ voor ogen te hebben gehad. Deze ‘ware’ godsdienst heeft niets te maken met ceremonies, formulieren of specifieke gebruiken, maar stijgt daar ver bovenuit. Dat blijkt bijvoorbeeld goed in Medicijn voor de ziel, waar zes ‘dokters’, die elk een religieuze stroming vertegenwoordigen, hun best doen om de zieke Cornelis Krank met hun zalfjes te genezen. Hun geleerde disputaties leiden echter alleen maar tot twist en onenigheid. Uiteindelijk worden zij overtroefd door de eenvoudige, nuchtere
Onwetend blijven, p. . Ibid., p. ; vgl. bijv. ook Is de deugd zelfstandig, p. (over het vonkje rede). Zd.k. ii, ii, . Ook internationaal is Coornherts spiritualisme opgemerkt, bijvoorbeeld door grote geleerden als Ernst Troeltsch (Gesammelte Schriften i, Tübingen , h. iii, par. , pp. –) en Leszek Kolakowski (Chrétiens sans Église: La conscience religieuse et le bien confessionnel au xviie siècle, [Paris ], p. e.v.). Meer recent door Emmet McLaughlin in zijn artikel ‘Spiritualism: Schwenckfeld and Franck and their early modern Resonances’, in J.D. Roth en J.M. Stayer (red.), A Companion to Anabaptism and Spiritualism, –, Leiden , pp. en e.v. Onwetend blijven, p. .
inleiding
D.V. Coornhert naar Adriaan de Weert, De waarheid beschermt de gelovige tegen al het kwaad. Gravure uit de serie De kracht van de waarheid (nr. ), –. De mens wordt belaagd door Zonde, Hypocrisie, Bedrog en Onwetendheid (met blinddoek), maar beschermd door het met een zon getooide schild van de waarheid. © The Trustees of the British Museum
inleiding
waarheid van Kranks broer Eumenes, een ‘ongestudeerd persoon’, die de hooggeleerde heren voorhoudt dat zijn broer niet beter zal worden door spitsvondige redeneringen die hij niet begrijpt. Eumenes beroept zich op gezond verstand: Dan zal het voor mijn broer ook allereerst nodig zijn zich niets aan te trekken van al uw twistzieke discussies, uw onzekere leerstellingen over de ceremonies en uw diepzinnige vragen, zoals ik al heb gezegd. En vervolgens dat hij alleen doet dan wel laat wat volgens hem en volgens u allemaal zonder enige twijfel goed dan wel slecht is. Zo zal hij de plank nooit misslaan.40 Deze waarheid, in feite weer min of meer een herformulering van het ‘weet of rust’-axioma, kan elk mens zelfstandig vinden met behulp van zijn ingeschapen redelijke vermogens. Meer dan in de Zedekunst of Opperste ghoeds nasporinghe wordt in een tekst als Of je de waarheid kunt kennen zichtbaar hoever Coornhert op dit punt ging. Elk mens, zo staat daar, kan ‘voldoende zekere kennis (…) hebben om zalig te worden’41 – en volgens Coornhert geldt dit evengoed voor ‘heidenen’ als voor christenen. Dat hij hiermee niet alleen doelt op ‘vrome’ heidenen als Socrates en Cato (voor wie in de late middeleeuwen en vroege moderniteit vaak een plaats in de hemel werd ingeruimd) lijkt wel zeker: er wordt in dit kader namelijk expliciet gesproken over ‘de ongeschoolde heiden’.42 Elders spreekt Coornhert over het feit dat ‘heidenen, Turken [= moslims], joden, ja alle mensen’ net als christenen ‘de deugd moeten kennen en praktiseren, willen zij zich tenminste mens kunnen noemen’;43 elk mens, zo gaat die tekst verder, beschikt namelijk over de rede, waarmee hij ‘goed en slecht’ kan onderscheiden en vervolgens in staat is ‘het goede als het beste’ te willen en te doen. Het lijkt er sterk op dat hier de contouren opdoemen van een redelijke godsdienst, gebaseerd op de gedachte dat elk mens deel heeft aan de goddelijke gave van de rede. Door dit ‘oog van de ziel’ kunnen wij ‘zelfkennis’ krijgen en ‘de Schepper via het geschapene’ leren kennen.44 En zo, zegt Coornhert onomwonden in Onwetend blijven is de enige zonde van de mens en de oorzaak van elke dwaling uit , kunnen
Medicijn voor de ziel, pp. –. Of je de waarheid kunt kennen, p. . Ibid. Onwetend blijven, p. . Ibid., p. .
inleiding
goedwillende mensen, door begerig op zoek te gaan met de goddelijke rede, het zaadje van het gemoed waaraan wij door goddelijke genade deel hebben, zónder hulp van de letterlijke Wet van de Heer toegang (…) krijgen tot kennis, tot deugd en tot Christus, en door Christus tot God.45 De Bijbel, het ‘uitwendige’ Woord van God, is volgens dezelfde tekst een waardevolle extra bron. Want: ‘Hoeveel makkelijker moet het zijn als daar ook nog eens de betrouwbare handleiding van de Heilige Schrift aan wordt toegevoegd?’46 Kennelijk is de Bijbel volgens Coornhert niet noodzakelijk om zalig te worden – zij is een extra hulpmiddel.47 Met behulp van de rede is elk mens dus in beginsel in staat om, ‘zónder hulp van de letterlijke Wet van de Heer’, het goede te doen en zo een goed mens te worden. Dat moet ook wel, zegt Coornhert, want God eist in de Bijbel volledige gehoorzaamheid en het is ondenkbaar dat Hij van ons dingen vraagt die wij niet kunnen volbrengen. Coornhert is daarom fel gekant tegen de veelgehoorde redenering dat volmaaktheid pas ná dit leven, in de hemel, is te bereiken. Dat is een zwak excuus, waarmee de mens zichzelf, zijn mogelijkheden én zijn plichten verloochent en zich ten onrechte in slaap sust. We zijn verplicht om volmaaktheid na te streven. Ieder geestelijk gezond mens heeft de middelen in huis om zijn eigen onwetendheid in te zien, juiste kennis te vergaren en daarnaar te handelen. Hoe kan iemand die zijn ‘onwetendheid zó kent, die alles laat wat hij niet weet en niets doet waarover hij geen kennis bezit, ergens in dolen of dwalen, laat staan zondigen?’48 Zo iemand wordt daadwerkelijk één met zijn oorsprong, dat is: met God. Hetgeen betekent, zegt Coornhert in Onderzoek naar de goede gemoedsrust, dat zo iemand niet langer zelf handelt, maar ‘met zijn instemming door God bestuurd’ wordt: Hij rust en God werkt. God, die goed is, doet nooit iets slechts en de mens die rust, doet evenmin iets slechts. Wie kan er dan kwaad doen of zondigen? Uit de goede God kan geen kwaad komen. De
Ibid., p. (cursivering toegevoegd). Ibid. Zie hiervoor ook R.S. Buys, ‘Hola alle Heydenen en zijn gheen godtloosen gheweest noch onsaligh. Coornhert en het redelijke alternatief ’, in J. Gruppelaar en G. Verwey (red.), D.V. Coornhert (–): polemist en vredezoeker, Amsterdam , pp. – . Onderzoek naar de goede gemoedsrust, p. (onder punt ).
inleiding rustende mens, die niet handelt, doet niets verkeerd. Hij houdt op met het slechte, maar God houdt niet met op het goede.49
De mens kan dus inderdaad zondeloos en volmaakt worden. Het gaat hier, daar is Coornhert ook duidelijk over, niet om een absolute volmaaktheid: ‘gezien vanuit God kan inderdaad geen enkel gemoed volmaakt worden genoemd, omdat het slechts een klein glansje of straaltje is van de enige volmaakte God en zon’. Maar [e]en gemoed dat zover is ontwikkeld dat het door zijn waarachtige aard vrij is van leugen en leegte en verenigd is met God, móet wel zonder verdriet en voor eeuwig tevreden zijn, omdat het bestaat in God, die alles is (…); zo’n gemoed waaraan niets ontbreekt kan wel volmaakt worden genoemd.50 Alleen God is absoluut volmaakt, want alleen Hij is eeuwig en onveranderlijk. Menselijke volmaaktheid ontstaat via morele groei – ons leven kan volmaakt worden in de zin dat er niets meer aan ontbreekt. Zo kan de mens ‘voor eeuwig’ één worden met ‘zijn oorsprong’.51 En wie dit bereikt kan al tijdens zijn leven boven de ‘verstorende stormen van tijdelijke voor- en tegenspoed’ uitstijgen en volledige gemoedsrust ervaren – ‘vrij van zijn onrust, is het rustig en volmaakt tevreden’.52
De teksten Zoals gezegd vormen de veertien teksten in Coornhert in het klein een aanvulling en uitbreiding op Coornherts bekendere moraalfilosofische werken (Zedekunst, Opperste ghoeds nasporinghe). De teksten kunnen prima op zichzelf gelezen worden. Mijn hoop is juist dat zij door hun kortheid des te meer uitnodigen om kennis te maken met de ideeënwereld van Coornhert. De teksten kunnen daarom uitstekend gelezen worden als een toegankelijke inleiding op diens moraalfilosofische denken. Een pluspunt van deze teksten boven de Zedekunst is bovendien dat zij, zover we kunnen nagaan, volledig van Coornherts hand zijn.53 Een na
Ibid. Een korte beschrijving van pijn en verdriet, p. . Ibid., p. . Onderzoek naar de goede gemoedsrust, p. . De enige tekst waarvan ik niet helemaal zeker ben is het korte De oorzaak van de zonde, volgens Plato. De titel en de eerste paragraaf wekken namelijk de suggestie dat Coornhert hier Plato citeert of parafraseert. Ik heb echter niet kunnen achterhalen uit welke
inleiding
deel van de Zedekunst als bron voor Coornherts visie op mens en moraal is namelijk dat Coornhert er qua opzet en inhoud veel voor aan anderen heeft ontleend. In het verleden is gezegd dat het werk qua opbouw Cicero’s De officiis volgt, waarna ook is aangetoond dat Coornhert delen van het boek direct aan werken van Cornelius Valerius en Sebastian Foxius Morzillus heeft ontleend.54 Dat was in die tijd zeker niet ongebruikelijk en het is ook terecht dat Coornhert-kenner Bruno Becker de tekst toch nog als een ‘oorspronkelijk’ werk van Coornhert bleef beschouwen.55 In de Zedekunst behandelt Coornhert een morele theorie waar hij zich zonder meer mee vereenzelvigde. Maar het feit dat er bij de veertien teksten in Coornhert in het klein geen reden is om te twijfelen aan Coornherts volledige auteurschap maakt deze teksten wel extra interessant en waardevol. Temeer daar zij morele thema’s regelmatig op een andere manier benaderen, bespreken en invullen dan de Zedekunst. De teksten geven vaak een heldere en soms zelfs verrassende uitleg van belangrijke ‘coornhertiaanse’ leerstukken als onze volmaakbaarheid, de aard van onze onwetendheid of de mogelijkheden van onze rede. Sommige teksten laten duidelijk Coornherts affiniteit met de antieke moraalfilosofie zien en bevatten platoonse, stoïsche of aristotelische motieven, zoals het belang van zelfkennis, de band tussen kennis en een moreel leven en de gedachte van berusting door inzicht. Coornhert komt dan naar voren als een eclectisch, humanistisch schrijver met een grote voorliefde en bewondering voor de klassieke denkers: ‘Laten wij ons schamen dat zij met hun sterrenlicht meer hebben bereikt dan wij christenen, godbetert, met ons heldere zonlicht’.56 In een aantal teksten treedt Coornhert meer of minder expliciet in gesprek met interessante tijdgenoten: Johannes Calvijn, Maarten Luther, bekende spiritualisten als Hendrick Niclaes (leider van het Huys der Liefde) en minder bekende sekteleiders als Arend Barentsz.
dialoog Coornhert dan zou hebben geput. Bovendien zijn er sterke inhoudelijke aanwijzingen dat het juist een typisch coornhertiaanse tekst is, waarin zowel motieven van de grote klassieke moraalscholen (platonisme, aristotelisme, de Stoa en zelfs epicurisme) als Coornherts eigen ideeën over volmaakbaarheid terug te vinden zijn. Zie hiervoor mijn analyse van deze tekst in Buys, a.w. , pp. –. Zie S. van der Meer, Bijdrage tot het onderzoek naar klassieke elementen in Coornhert’s Wellevenskunste (diss.), Amsterdam , resp. G. Kuiper, Orbis artium en Renaissance i; Cornelius Valerius en Sebastianus Foxius Morzillus als bronnen van Coornhert (diss.), Harderwijk . Zie Beckers bespreking van Kuipers dissertatie in Museum (maart ), zonder paginering. Zie ook Bonger, a.w. , p. . De oorzaak van de zonde, p. .
inleiding
Ik heb in Coornhert in het klein ook een aantal ‘samenspraken’ opgenomen. Deze gesprekken, meestal dialogen, maar soms, zoals in Medicijn voor de ziel, een gesprek tussen meerdere personages, zijn socratisch van opzet, dat wil zeggen dat het ‘hiërarchische’ leergesprekken zijn, waarin een van de gesprekspartners de ander(en) via vragen en logische redeneringen tot (het begin van) inzicht brengt. Het decor is vaak een zonnige wandeling door de velden en bossen buiten de poorten van een Hollandse stad.57 De gesprekken wekken de indruk ook daadwerkelijk ongeveer in die vorm te hebben plaatsgevonden, maar het is natuurlijk evengoed mogelijk dat zij helemaal door Coornhert zijn bedacht. In ieder geval reflecteren zij ongetwijfeld thema’s waar Coornhert graag en vaak met anderen over sprak. Meer dan andere teksten geven zij zo een indruk van de manier waarop Coornhert zijn boodschap in de praktijk probeerde over te brengen. Wat verder opvalt is dat de gesprekken nooit puur academische gedachtewisselingen zijn. Hoewel ze nergens de abstractie en geniale lichtvoetigheid van Socrates’ gesprekken bereiken, weet Coornhert, misschien wel meer dan de Griekse denker, een sfeer van ‘existentieel belang’ in zijn vraaggesprekken te brengen: de gesprekspartners lijken daadwerkelijk gebukt te gaan onder hun eigen slechtheid en oprecht naar antwoorden te zoeken op de vraag hoe zij ooit betere mensen kunnen worden. Bij de selectie van de veertien teksten heb ik een aantal criteria aangehouden. Uiteraard was ik voor deze moraalfilosofisch georiënteerde bundel geïnteresseerd in teksten over mens en moraal. Deze teksten zijn vooral in het eerste deel van de Colom-uitgave te vinden. Om in aanmerking te komen moesten de teksten bovendien een duidelijk discursief karakter hebben en een ‘filosofische dimensie’ bezitten: wijsgerige en rationele analyse, redenering en conceptualisering moesten een belangrijke rol spelen. Puur theologische teksten vielen hierdoor bijvoorbeeld af. Voorts moest het geheel van de teksten een representatieve dwarsdoorsnede van Coornherts antropologie en moraalleer opleveren. Ik heb ernaar gestreefd de teksten qua inhoud zo min mogelijk te laten overlappen, hoewel dat niet helemaal is gelukt, met name omdat Coornhert zichzelf nogal eens herhaalt. Ook heb ik geprobeerd met de teksten een zo groot mogelijk deel van Coornherts werkzame leven te bestrijken.
Hetgeen Coornherts affiniteit met Plato’s dialogen voelde nog eens extra onderstreept: in Plato’s dialoog Phaedrus treffen we Socrates wandelend in de vrije natuur buiten Athene aan, alwaar hij met zijn gesprekspartner van gedachten wisselt over de Schoonheid.
inleiding
De Colom-uitgave van vermeldt bij acht van de in Coornhert in het klein opgenomen teksten een ontstaansjaar, soms zelfs een exacte datum. Er is geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De vroegste tekst is uit , terwijl de laatste uit stamt – zij beslaan dus een groot deel van Coornherts productieve leven.58 Om ontwikkelingen in Coornherts morele denken door de tijd heen te kunnen volgen, heb ik de teksten zoveel mogelijk in chronologische volgorde opgenomen. Lang niet alle teksten konden echter worden gedateerd; van zes teksten is het ontstaansjaar onbekend. Die heb ik achter de acht gedateerde teksten geplaatst. Behalve dan De oorzaak van de zonde, volgens Plato, want omdat deze korte ongedateerde tekst, die mogelijk rond is ontstaan, Coornherts ethiek zo prachtig samenvat, heb ik ervoor gekozen de verzameling ermee te openen. Het resultaat is de volgende bloemlezing van veertien teksten: Titel
Colom59 r
Jaar v
De oorzaak van de zonde, volgens Plato (Vande oorsaecke vande Zonde, ’tghetuygh Platonis)
–
?
Een korte beschrijving van pijn en verdriet (Een Corte beschrijvinghe van Pijne ende Droefheydt)
r–r
Onderzoek naar de vraag of de ziel dan wel de wil zondigt (Ofde Siele / dan of de Wille zondight / Ondersoeck)
r–v
Onwetend blijven is de enige zonde van de mens en de oorzaak van elke dwaling (Dat Onverstandigh blijven des Menschen eenighe zonde ende oorsake van alle Doolinghen zy)
r–r
Of je de waarheid kunt kennen (Ofmen Waarheyt mach weten)
v–r
Is de deugd zelfstandig of ontstaat zij in ons? (Of de Deughde selfstandigh / dan door een Toeval is)
r–v
Dialoog waarin bewezen wordt dat iedereen die slecht blijft niet goed wil worden (Tsamensprekinghe / waar in bewesen wort dat hy niet goet en wil worden die quaat blijft)
r–r
febr.
Hoewel er geen gelijke spreiding over de jaren is. Zo is er een duidelijke piek rond de jaren – en heb ik geen interessante korte teksten uit de jaren kunnen vinden. Plaats in het eerste deel van de Colom-uitgave.
inleiding
Titel
Colom
Jaar
Maakt waarheid vrij? Oftewel: kan ware kennis je werkelijk van het kwaad verlossen en kun je haar hebben zonder haar ook te gebruiken? Dialoog tussen de heer Gerard van Mortaigne en D.V.C. (Twee-spraeck, Of waerheydt Vry maeckt? Dat is: Of ware wetenschap van ’t quade / waerachtelijck bevrijdt van ’t quade: ende of men die mach hebben sonder te gebruycken? Ghevallen tusschen Mr. Gerardt van Montainge, ende D.V.C.)
r–v
Onderzoek naar de goede gemoedsrust (Proeve van Goede ruste des gemoedts)
r–v
juni
Een korte mededeling over hoe we onze gedachten kunnen waarnemen (Korte Berichtinghe vander ghedachten waarneminghe)
v–v
?
Dat het afsterven van het kwaad een makkelijke zaak is (Dattet afsterven vant quade licht valt)
v–v
?
Onderzoek om te weten te komen of je dood bent of leeft (Ondersoeck om te verstaan of men is doot dan levendigh)
r
?
Medicijn voor de ziel. Een gesprek tussen Cornelis Krank en Eumenes (Aertzenij der zielen. Ghesprake tusschen C. Crancke ende Eumenes)
r–v
?
Als je slecht bent, ben je dat dan omdat je dat wilt of tegen je wil in? Een dialoog tussen Peter en Jan (Tsamensprake of de quade willich quaat zijn of onwilligh: tusschen Peter ende Jan)
r–v
?
Elke tekst wordt voorafgegaan door een korte inleiding, waarin ik de tekst samenvat, opvallende punten noem en editorische opmerkingen plaats. De tekst Dat het afsterven van het kwaad een makkelijke zaak is is in verkorte vorm ook onderdeel van Verscheyden t’samen-spraken, ook wel bekend als het ‘tweede kruidhofje’ (zie Colom i, fol. r–r). Daar is zij opgenomen onder de titel ‘Af-stervinghe van ’t quade’. Ook daar ontbreekt overigens een datering.
Editorische opmerkingen De hertaling is zoals gezegd gebaseerd op de Colom-uitgave van . Deze editie is sinds een aantal jaren digitaal beschikbaar via de website van de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam.60 http://coornhert.dpc.uba.uva.nl/c/coo. Deze digitale versie (haarscherpe foto’s van Coornherts teksten en een groot aantal transcripties) is tot stand gekomen door ini-
inleiding
Coornherts taalgebruik kent allerlei eigenaardigheden. Ik heb geprobeerd zo min mogelijk in de originele opbouw en structuur in te grijpen. Zo heb ik de vele (soms redundante) opsommingen in drietallen zoveel mogelijk gehandhaafd. Waar lange zinnen of complexe constructies het leesgemak teveel in de weg stonden, heb ik echter de vrijheid genomen eenvoudigere alternatieven te zoeken. Voor het begrip van de tekst was het vaak gewenst en soms onvermijdelijk om woorden weg te laten. In andere gevallen moest er juist een woord of zinsdeel bij. Alle correcties, toevoegingen en aanvullingen heb ik tussen [vierkante haken] geplaatst. De teksten staan vaak vol glossen en marginalia – grotendeels Bijbelverwijzingen. Coornherts Bijbelverwijzingen hebben me soms tot wanhoop gedreven. Ze zijn vaak bijzonder slordig. Het is onduidelijk of Coornhert daar zelf voor verantwoordelijk is of Jacob Colom, de uitgever van de Wercken (hoe blij we ook mogen zijn met de Colom-uitgave, die veel van Coornherts teksten voor vergetelheid heeft behoed, een schoolvoorbeeld van secuur uitgeven is het niet). Daar komt nog bij dat de indeling en nummering van Bijbelboeken door de tijd heen soms behoorlijk veranderd is. Voor de hertaling van de Bijbelteksten heb ik in beginsel altijd de recente nbg-editie gebruikt, hoewel die soms behoorlijk van Coornherts citering afwijkt.61 Niet onbegrijpelijk bleek soms de Statenvertaling veel dichter bij Coornherts woorden te staan en daar heb ik in sommige gevallen gebruik van gemaakt. Bovendien bleek de Statenvertaling ook heel handig om corrupte of onduidelijke verwijzingen op te lossen. Dat deze Bijbelvertalingen tegenwoordig online beschikbaar (en: doorzoekbaar!) zijn, is hierbij een enorme hulp geweest. De Bijbelverwijzingen zijn, waar mogelijk, naar de huidige Bijbelindeling omgezet. Ik heb alle marginale verwijzingen en opmerkingen laten staan op de plaats waar ze ook in de Colom-uitgave te vinden zijn: in de marge. Ook hier gebruik ik [vierkante haken] om toevoegingen en correcties aan te geven. Onduidelijke of onvindbare verwijzingen plaats ik tussen {accolades}. Aantekeningen bij de marginalia worden aangegeven met symbolen (*, † etc.). De voetnoten gebruik ik voor eigen opmerkingen, verhelderende aantekeningen en uitweidingen. De folium-aanduidingen in de marge (foliumnummer, recto / verso, kolom a / b) verwijzen naar de Colom-uitgave
tiatieven van de Coornhert Stichting, de Universiteit van Amsterdam en de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (dbnl). In veel gevallen heb ik daar in een voetnoot ook een opmerking over gemaakt. Soms valt aan Coornherts citering af te lezen dat hij daar uit zijn hoofd citeert en kleine foutjes maakt of dingen door elkaar haalt.
inleiding
van . Achterin dit boek is een concordantietabel opgenomen, aan de hand waarvan de betreffende pagina op de website kan worden opgezocht. Het register geeft verdere uitleg over in de tekst voorkomende (niet-bijbelse) personen. Vertaaltechnisch was de grootste uitdaging Coornherts gebruik van de term ‘verstaen’ en aanverwante begrippen: ‘verstant’, ‘verstandigheyt’, ‘onverstant’, ‘onverstandigheyt’ etc. Voor een goed begrip van Coornherts ethiek (een goed ‘verstaen’, zou Coornhert zeggen) is deze woordgroep van groot belang. De kern van zijn ethiek is er immers in vervat: juist handelen veronderstelt juist inzicht. In de Zedekunst: ‘watmen te voren niet recht en verstaat en komt nemmermeer recht inder daad’.62 Goed handelen komt voort uit ‘verstant’ (begrip of inzicht) en het slechte uit ‘onverstant’ (onbegrip of onwetendheid). In ons huidige Nederlands is het niet meer goed mogelijk alle betekenissen van Coornherts ‘verstaen’ in één woordgroep te vangen. Erg jammer, omdat Coornherts veelvuldige gebruik van deze woordgroep goed zichtbaar maakt waar het hem om te doen is: de antropologische, kentheoretische én morele tegenstelling tussen ware kennis enerzijds en onwetendheid en ‘holle leugen’ anderzijds. Ongeveer zoals hij ook het woordpaar ‘weten’–‘waenen’ gebruikt, dat trouwens meestal probleemloos naar het moderne ‘weten’ en ‘wanen’ kon worden overgezet. Mijn pogingen om de woordgroep ‘verstaen’ zo uniform mogelijk te vertalen leverden echter altijd een nogal gekunsteld resultaat op. Ik heb er uiteindelijk voor gekozen om voor elk geval apart te bepalen wat het beste hedendaagse equivalent is. Zo is ‘verstaen’ soms gewoon met ‘verstaan’ vertaald, maar veel vaker met ‘begrijpen’, ‘beseffen’, ‘kennen’ of iets dergelijks. ‘Verstant’ kon in enkele gevallen gewoon ‘verstand’ blijven, maar veel vaker bedoelt Coornhert eerder ‘begrip’, ‘inzicht’ of ‘kennis’ – betekenissen die ons moderne woord ‘verstand’ niet meer zo eenduidig heeft. Voor de termen ‘onverstant’, ‘onverstandigh’ en ‘onverstandigheyt’ ben ik vaak teruggevallen op ‘onwetend(heid)’, ‘onbegrip’, ‘onkunde’ en ‘gebrek aan kennis’. In bijna alle teksten komt het woord ‘gemoet’ voor. De betekenis van deze term is niet altijd duidelijk en bovendien niet overal in Coornherts oeuvre hetzelfde. Volgens de Zedekunst, bijvoorbeeld, valt het ‘ghemoed’ samen met het hogere deel van de ziel, ‘de verstandelycke kracht der zielen’.63 In de tekst Is de deugd zelfstandig of ontstaat zij in ons? lijkt het Zd.k. ii, v, . Zd.k. i, iv, .
inleiding
‘gemoet’ echter gelijk te worden gesteld aan de ziel als zodanig. En de tekst Een korte beschrijving van pijn en verdriet, een vroege tekst uit , definieert de term weer als ‘een kracht van de ziel, die ontstaat uit een geheel van kennis, overtuigingen en vermoedens’;64 daar is het de ‘neiging die naar de dingen trekt die men als goed ziet en zich afkeert van wat men slecht acht’. Om deze betekenisrijkdom intact te laten en de lezer de mogelijkheid te geven zelf te bepalen wat Coornhert waar op welke manier bedoelt, heb ik ervoor gekozen ‘gemoet’ (en alle spellingsvarianten) consequent te vertalen met ‘gemoed’, hoewel dat woord, behalve in versteende vorm (‘met een zwaar gemoed’, ‘op het gemoed inwerken’), tegenwoordig niet meer echt in omloop is. Coornhert gebruikt vaak (maar niet altijd even consequent) hoofdletters bij belangrijke termen als ‘waarheid’, ‘ziel’ en ‘wil’. Meestal kon ik deze hoofdletters probleemloos vervangen door kleine letters. Maar bij sommige woorden (‘waarheid’ is er één van) was dat niet zo eenduidig. Ik heb de hoofdletters laten staan als de betreffende term duidelijk in een religieuze of spirituele betekenis wordt gebruikt (bijvoorbeeld waar termen als ‘Waarheid’ en ‘Licht’ verwijzen naar Jezus).
Dankwoord In de zomer van attendeerde mijn promotor Wiep van Bunge mij op de nieuwe bronnenreeks die de Coornhert Stichting wilde opzetten.65 Ik ben van meet af aan enthousiast geweest over dit initiatief. In het kader van mijn promotie-onderzoek naar volkstalige filosofie in de late middeleeuwen en de vroege moderniteit had ik me al intensief met Coornherts ethiek beziggehouden. Het viel me op dat de moraalfilosofische kant van deze Nederlandstalige sleutelauteur onderbelicht was en vooral dat de voorhanden literatuur belangrijke onderdelen van diens moraalleer en antropologie nauwelijks had gethematiseerd. Ik realiseerde me dat zich hier een mooie kans voordeed om aandacht te vragen voor een aantal onbekende korte teksten over mens en moraal die ik zelf met plezier had bestudeerd. Teksten die een verscheidenheid aan moraalfilosofische thema’s behandelen en een nieuw licht werpen op Coornherts ethische
Een korte beschrijving van pijn en verdriet, punt , p. . Over de doelstellingen van de Stichting zie D.V. Coornhert, Synode over gewetensvrijheid. Een nauwgezet onderzoek in de vergadering gehouden in het jaar te Vrijburgh, J. Gruppelaar, J.C. Bedaux en G. Verwey (red.), Amsterdam , p. .
inleiding
denkbeelden. Ik ben de Coornhert Stichting enorm dankbaar dat zij mijn voorstel om een aantal van deze korte teksten in haar reeks op te nemen meteen enthousiast heeft ondersteund. Ik ben ervan overtuigd dat het moraalfilosofische perspectief van Coornhert in het klein een waardevolle aanvulling vormt op de voornamelijk politiek-maatschappelijk en theologisch georiënteerde geschriften die de Stichting tot nu toe in de bronnenreeks Bibliotheca Dissidentium Neerlandicorum heeft uitgebracht.66 De Stichting heeft me steeds grote vrijheid gegeven in de selectie van de teksten en ik hoop van harte dat het resultaat aan haar verwachtingen voldoet. Dit boek had er niet, tenminste niet in deze vorm, kunnen komen als niet een aantal mensen zich in het bijzonder met de hertalings- en drukwerkzaamheden had bemoeid. Mijn grootste struikelblok – maar meteen ook mijn grootste uitdaging – was de taal van de bronteksten. Op zichzelf is het Nederlands van Coornhert redelijk goed te volgen voor iedereen met een beetje taalgevoel. Maar hertalen gaat verder dan begrijpen alleen; het doel van een goede hertaling is een geloofwaardige tekst, waarin elk woord en elke zin zoveel mogelijk van de oorspronkelijke betekenis weergeeft. Dit veronderstelt een expertise die ik als filosoof simpelweg onvoldoende in huis had. Ik ben dr. Arie Gelderblom (uu) daarom bijzonder veel dank verschuldigd voor zijn hulp en advies bij vele vertaaltechnische twijfels en problemen en bij de interpretatie van een aantal sleutelbegrippen. Niet alleen is hij expert op het gebied van e eeuws Nederlands, maar bovendien weet hij goed de weg in Coornherts denkwereld en vaak typische taalgebruik. Ik heb van deze zeldzame combinatie graag gebruik gemaakt. Naarmate de eindstreep nadert wordt het voor een vertaler / hertaler steeds makkelijker de brontekst los te laten. Die groeiende afstand is ook nodig om de vertaling tot een leesbaar geheel te kunnen smeden. Toch is mijn ervaring dat je op vele punten en puntjes niet meer helemaal kunt loskomen van de bronnen waarmee je je zoveel uren intensief hebt beziggehouden. Vooral als die bronnen zijn geschreven in een taal die sterk aan de doeltaal verwant is; wat gevoelsmatig duidelijk is, ontsnapt makkelijk aan je aandacht wanneer je al op zoveel zinnen, woorden en (zware gotische) letters moet letten. Ik ben daarom erg blij met Laurens de Vrijer De hertaling van de Zedekunst, waaraan momenteel door Jaap Gruppelaar wordt gewerkt, zal de moraalfilosofische poot van de reeks nog eens extra versterken. Deze uitgave zal onder de titel Zedenkunst dat is wellevenskunst eind verschijnen.
inleiding
en Johannes Zwart, die mijn hertalingen enthousiast en met interesse op taal en consistentie hebben doorgelopen. Dat zij er achteraf ook nog iets van opgestoken zeggen te hebben, is een aanwijzing dat Coornherts gedachtengoed ook nu nog zeggingskracht heeft. Nadat Ivo Geradts en Johannes Rustenburg van TAT Zetwerk in mijn proefschrift De kunst van het weldenken prachtig hadden opgemaakt, was ik al diep onder de indruk van hun kunnen. Nu zij ook Coornhert in het klein hebben gezet, een klus die door de aard van een bronnenuitgave (folium- en regelnummers, glossen, voetnoten en editorische noten) veel complexer was, is mijn vertrouwen in hun vakkundigheid niet meer stuk te krijgen. Ik ben erg blij dat prof. dr. Lia van Gemert van het Amsterdams Centrum voor de Studie van de Gouden Eeuw dit deel van Bibliotheca Dissidentium Neerlandicorum heeft willen opnemen in de Amsterdamse Gouden Eeuw Reeks. Ook dank ik de M.A.O.C. Gravin van Bylandt Stichting en de Kitty van Vloten Stichting voor de financiële ondersteuning van deze boekuitgave. Tenslotte nog een apart woord van dank voor mr. dr. Jaap Gruppelaar, redacteur e en e eeuw van de Bibliotheca Dissidentium Neerlandicorum. De afgelopen jaren heeft hij mij bij de voorbereiding van dit boek steeds met raad en daad bijgestaan. De laatste maanden heeft hij bovendien vele uren vrijgemaakt om mijn hertalingen minutieus na te lopen, waarmee hij me voor allerlei kleine en grotere blunders heeft behoed – iets waarvoor ik hem heel erg dankbaar ben! Ik hoop dat wij ook in de toekomst mogelijkheden blijven vinden om samen te werken aan de verspreiding van Coornherts gedachtengoed. dr. Ruben Buys Dordrecht, december
DE TEKSTEN
De oorzaak van de zonde, volgens Plato Jaar onbekend Deze korte tekst bevat waarschijnlijk de meest bondige samenvatting van Coornherts visie op de ethiek. Een uitstekende tekst om mee te beginnen dus. De redenering is simpel. Wie het slechte doet, doet dat niet door een verkeerde begeerte, maar uit onwetendheid. Gebrek aan kennis levert namelijk een vertekend beeld op van goed en kwaad. Daardoor gaat de mens verkeerd om met zijn begeerten, die op zichzelf nooit slecht kunnen zijn, aangezien God ze in ons geschapen heeft. God heeft echter voldoende middelen gegeven om juiste kennis over goed en kwaad te krijgen: het geestelijke ‘pondje’ oftewel, zoals uit andere teksten blijkt, de rede. Als wij uitsluitend handelen wanneer dit ‘pondje’ ons volledige zekerheid biedt over wat in een bepaalde situatie goed is en in alle andere gevallen niet handelen, zullen we nooit iets doen wat slecht is en dus een zondeloos leven bereiken. Samengevat: ‘Weet of rust’. De tekst sluit af met een korte herleiding van zonde tot het Niets of het kwaad. De conclusie is dat het kwaad in de mens wordt gevormd door zijn onwetendheid. Deze tekst volgt in de Colom-uitgave direct op Onwetend blijven is de enige zonde van de mens en de oorzaak van elke dwaling (in deze bundel p. e.v.), als een soort aanhangsel. Dit kan een aanwijzing zijn dat de tekst in dezelfde periode, rond , is ontstaan. De titel en de inleiding wekken de suggestie dat Coornhert Plato citeert of parafraseert. Uit welke dialoog dat dan moet zijn, is echter onduidelijk. Bovendien zijn er sterke inhoudelijke argumenten om Coornhert voor de oorspronkelijke auteur te houden.* Zie ook de inleiding. Colom i, r–v
* Voor een inhoudelijke analyse van deze tekst zie R.S. Buys, De kunst van het weldenken, pp. –.
de teksten
Het is waar, ik baseer me hier op een heiden. Maar wie verbiedt ons om de waardevolle dingen van de heidenen over te nemen, net zoals de Israëlieten vroeger het goud en zilver van de Egyptenaren met zich meenamen? Laten wij dus horen, lenen, ja stelen wat God uit algemene liefde ook aan de vrome heidenen heeft gegeven. Laten wij ons schamen dat zij met hun sterrenlicht meer hebben bereikt dan wij christenen, godbetert, met ons heldere zonlicht, zodat wij door hun ijver gestimuleerd worden om onze grotere gaven met des te meer ijver te gebruiken om het goede te doen. Lust of vreugde trekken ons tot de zonde; pijn of droefheid schrikken ons van de deugd af. Men noemt dat ‘overwonnen worden’ en het overkomt | je als het je ertoe aanzet om het slechte te doen of het goede te laten. Wie overwonnen is, staat lager dan wie overwint en heeft minder macht. Op het moment dat een waanbeeld in iemand de overhand krijgt, oefent een onjuist idee over lust, vreugde, pijn of droefheid een grotere kracht uit dan de ware kennis over die zaak. Zulk overwonnen worden is slecht. Niet omdat je op dat moment van de lust of vreugde geniet (dat is namelijk goed), maar omdat dit uiteindelijk resulteert in pijn en droefheid en de mens dus van de goede lust en vreugde berooft. Omgekeerd is pijn en droefheid in sommige gevallen goed. En dan niet omdat | je op dat moment pijn en droefheid ervaart (want dat is slecht), maar omdat dat uiteindelijk resulteert in lust en vreugde en de mens zodoende lust en vreugde bezorgt. Iedereen vindt pijn en droefheid slecht en probeert die te vermijden, precies zoals iedereen lust en vreugde voor goed houdt en probeert te bereiken. Daarom moeten lust en vreugde voor slecht en vermijdenswaardig worden gehouden zodra zij de mens van méér lust en vreugde beroven of een grotere pijn en droefheid veroorzaken. Op dezelfde manier moeten pijn en droefheid voor goed en begerenswaardig worden gehouden als zij de mens van een grotere pijn en droefheid verlossen of een grotere lust of vreugde veroorzaken. Het is dus onjuist om te zeggen dat wie weet wat slecht is en het toch doet, wordt verleid en overwonnen door een lust die hij ook had kunnen negeren. En ook is het niet zo dat wie het goede kent maar weigert te doen, overwonnen is door een lust van dat moment. Wie het slechte kent en toch doet, wordt namelijk
Vgl. A.P. Bos, Geboeid door Plato. Het christelijk geloof bekneld door het glinsterend pantser van de Griekse filosofie, Kampen , pp. –.
ra
rb
va
de oorzaak van de zonde, volgens plato
vb
niet overwonnen door lust, maar door zijn onwetendheid; hij weigert een kortdurende pijn of droefheid, die een langdurige pijn of droefheid voorkomt of meer lust en vreugde oplevert. En hij kiest blindelings voor een klein beetje lust of vreugde, dat uiteindelijk meer pijn en droefheid veroorzaakt. Dit komt omdat de onwetendheid op dat punt groter is dan de kennis, waardoor die ook overwint, enzovoorts. Als het nu zo was dat de mens niet iets anders of iets méér had kunnen weten dan hij weet, dan zou niemand hem met recht iets kwalijk kunnen nemen. Maar zo liggen de zaken niet. Wij volwassenen zouden | meer kennis en minder onwetendheid hebben gehad als we met ons kleine pondje ijverig hadden gewoekerd om meer kennis te krijgen over wat het beste is. Daarnaast is het voor iedereen mogelijk om te begrijpen dat een onmiddellijke lust of vreugde klein en van korte duur is, maar de daaruit voortvloeiende pijn of droefheid groot en langdurig. Of dat het genieten van een kleine en kortdurende lust of vreugde een grotere en langdurigere lust of vreugde in de weg staat. En daarom heeft iedereen de mogelijkheid om het beste en het grootste goed te kiezen. Je mag toch op zijn minst verwachten dat elk mens zijn kennis raadpleegt voordat hij een keuze maakt. En dat hij zich, zodra hij merkt dat zijn kennis tekortschiet, van keuze onthoudt. Op deze manier kan hij het zondigen laten. Als wij dit godvrezend nastreven, kunnen we dat voor elkaar krijgen. Alleen God heeft de eigenschap alles te weten; maar alles te laten wat men niet begrijpt, dát is de eigenschap van verstandige mensen. Daarom: Weet of rust.
Zonde ontstaat door iets te volgen wat God verbiedt. Dat komt voort uit een overmoedige keuze. Die wordt geboren uit de aantrekkingskracht van het onbekende. Begeerlijke illusie is daar de moeder van. De oorsprong dáárvan ligt in holle fantasie. De wortel hiervan is een wezenloos Niets. Zonde komt dus voort uit het Niets. Dit Niets, dat [toch op een of andere manier] iets moet zijn, is het kwaad. Het kwaad is dus de onwetendheid of het onbegrip in de volgroeide, met rede begiftigde mens. Die had immers meer kennis kunnen hebben. In dit gebrek [aan kennis] schuilt zijn zonde en zijn slechtheid.
Uit andere teksten, waarvan een aantal in deze bundel is opgenomen, blijkt dat Coornhert met de metafoor van het pondje (onleend aan Lucas ) doelt op de rede, het ‘voncxken des Godlijcken lichts’, waarmee elk mens ‘gheëdelt’ is. Zie de inleiding.
de teksten
Bij jonge kinderen en zeker bij de onredelijke dieren ligt dat overigens anders; die kunnen er namelijk niets aan doen dat het Niets (het gebrek aan kennis) in hen is. Einde
Een korte beschrijving van pijn en verdriet maart
In deze tekst komt Coornhert via een uiteenzetting over pijn en verdriet tot een theorie over het menselijk gemoed en hoe dat kan groeien en één kan worden met God. Pijn is een lichamelijke reactie die van nature bij het leven hoort en optreedt als het lichaam op een of andere manier wordt beschadigd. Verdriet is daarentegen iets geestelijks. Anders dan pijn is het een onnatuurlijke reactie. Het ontstaat als het gemoed zich als gevolg van een verkeerde overtuiging aan irrelevante dingen hecht, bijvoorbeeld aan rijkdom of gezondheid. Verdriet is volgens Coornhert dus op niets anders gebaseerd dan op een onjuist denkbeeld. Een pijnloos leven is onmogelijk. Maar een leven zonder verdriet is wel degelijk mogelijk. Een gezond gemoed beseft namelijk dat alles wat er gebeurt goed is en accepteert alles wat op zijn pad komt gelijkmoedig en met vreugde. In de praktijk is het menselijk gemoed echter meestal niet gezond: het laat zijn ‘geestelijke oog’ (het verstand) links liggen, zodat wij het zicht verliezen op wat Coornhert het ‘welleven’ noemt: het morele leven, dat tegelijk een gelukkig leven is. Zo’n gemoed is van God en zijn eigen natuur afgesneden. Het krijgt een hoge eigendunk, maakt zichzelf afhankelijk van dingen die er niet toe doen en wordt ontevreden omdat het daar niets of onvoldoende van bemachtigt. Maar elk mens heeft een natuurlijke honger naar kennis. Zodra de mens beseft dat hij is geschapen om gelukkig te worden, terwijl onjuiste kennis hem ongelukkig maakt, begint hij de leugen te herkennen en te haten. Hij merkt dan al snel dat de waarheid wél echt en blijvend geluk geeft en begint er daarom vanzelf naar te zoeken. Coornhert beschrijft zo een proces van geestelijke groei, waarin de mens steeds meer leert en ondervindt dat de waarheid goed en betrouwbaar is. Zo begint de mens één te worden met God en geeft hij Hem de leiding over zijn leven. Een dergelijke eenwording is mogelijk omdat Gods beeld in ons aanwezig is; wij hebben, aldus Coornhert, een ‘vonkje’ van goddelijk licht ingeplant gekregen. Op die manier kan ons gemoed volledig goed worden, zodat het weer één wordt met de natuur en eeuwige rust vindt. Dan is ons gemoed volmaakt te noemen: er ontbreekt niets meer aan. Het ‘gemoed’ is een term die Coornhert vaak gebruikt. De precieze betekenis ervan blijft vaak onduidelijk (zie de inleiding). Deze tekst geeft echter een definitie: onder punt blijkt dat het gemoed een zielskracht is die
de teksten
voortkomt uit het geheel van je meningen en kennis. Het staat daarmee aan de bron van wil en handelingen. Wij zouden het tegenwoordig misschien aanduiden als onze grondhouding of attitude; de manier waarop wij naar de werkelijkheid kijken, op basis van onze overtuigingen, meningen, ervaring en kennis. Het gemoed valt volgens deze tekst niet samen met de ziel, die eeuwig en onveranderlijk is. Colom i, r–r
. [Wat pijn is en waardoor het wordt veroorzaakt]
ra
Pijn is een aandoening of lijden van het lichaam. Het is werkzaam in alle stoffelijke onderdelen van het lichaam waar gevoel of beweging in zit. Pijn werkt inwendig of uitwendig en ontstaat door inwendige of uitwendige verwonding, verwijdering of samenpersing van vlees en zenuwen of door teveel hitte, droogte, kou of vochtigheid. Elk levend lichaam waarop een van deze pijngevende oorzaken inwerkt, kan pijn ervaren. . Wat verdriet is en waardoor het wordt veroorzaakt Verdriet is het lijden van het gemoed, het missen van iets dierbaars en het hebben van leed. Anders dan pijn komt het niet uit iets natuurlijks voort. Het ontstaat in het gemoed als gevolg van een onjuist oordeel, door een verkeerd idee en door dwaze veronderstellingen, waardoor dingen die in zichzelf niet slecht zijn, slecht gaan lijken, bijvoorbeeld armoede, gevangenschap, verworpenheid, ellende, ziekte, dood enzovoorts. Zo lijkt het alsof deze dingen per se ellendig zijn, maar dat is bedrog. Want als de genoemde zaken het menselijk gemoed vanuit hun aard noodzakelijk net zo treurig zouden moeten maken als wonden, zweren en ziekten het menselijke lichaam pijn geven, dan zou daar noodzakelijk uit moeten volgen dat arme en verachte mensen, ballingen enzovoorts, voortdurend in verdriet zouden moeten leven zolang zij in armoede, verachting en ellende verkeren. Niet alleen is dit niet het geval, je ziet dergelijke mensen elke dag juist veel zorgelozer en vrolijker door het leven gaan dan rijke en gerespecteerde mensen. Waaruit onmiddellijk blijkt dat verdriet geen noodzakelijk gevolg van uiterlijke zaken is, zoals pijn wordt veroorzaakt door wonden, ziekten en zo meer. Het ontstaat daarentegen uit een verkeerde waan of veronderstelling van het gemoed. Bijvoorbeeld: stel dat iemand tienduizend gulden heeft en bij zichzelf denkt: ‘als ik eens
een korte beschrijving van pijn en verdriet
honderdduizend gulden had, dán was ik pas rijk’. Zo iemand vindt zichzelf arm terwijl hij rijk is. En omdat hij de gedroomde rijkdom mist, wordt hij verdrietig door armoede, ook al zouden deze armoede en dit verdriet in de ogen van een ander (van een matiger iemand) de grootste rijkdom en vreugde betekenen. Hetzelfde kan ook over macht, eer, welvaart en een lang leven worden gezegd. Verdriet berust dus op een onjuist en bedrieglijk waanbeeld. Het heeft rb geen wezen en kan daarom niets dat een wezen bezit | verdrietig maken (maar het gemoed wel). Als dit wel zou kunnen, dan zou God bedroefd kunnen worden, aangezien Hij het wezen van alle wezens uitmaakt. . Het verschil tussen pijn en verdriet
Pijn kun je voelen en ervaren, verdriet is ingebeeld. Pijn is namelijk een aandoening van het lichaam, terwijl verdriet een aandoening van het gemoed is. Geen enkel lichaam kan pijnloos door het leven gaan, maar een eenmaal gezond gemoed zal nooit meer bedroefd worden. De reden? Ook al probeert een verstandig mens letsel te voorkomen door rustig te leven, valpartijen en verwondingen te ontlopen door voorzichtig te zijn en ziekte te vermijden door matig te leven, toch is het niet altijd mogelijk om te ontsnappen aan moordenaars, misdadigers en de gevolgen van tirannie. En als dat al lukt, dan moet hij nog altijd bedacht zijn op een pijnlijke of dodelijke ziekte. Deze dingen liggen niet in zijn macht, zij vallen onder Gods voorzienigheid. Maar een gezond gemoed, dat eenmaal door de waarheid van alle schijn en waanideeën is verlost, kan door geen enkele schijn of illusie meer ziek worden of bedroefd raken. Zo’n gemoed is verstandig, begrijpt en onderkent dat God, de maker van alles wat bestaat, goed is, waardoor het ziet, begrijpt en zeker weet dat alles – ook ziekte, gevangenschap en dood – goed is. Zo’n gemoed weet zeker dat hem niets overkomt buiten Gods wil en weet dat die de allerbeste is. Wat zou dan nog verdriet kunnen veroorzaken? Bovendien is het zich er terdege van bewust dat dingen niet veranderen door er bedroefd over te zijn. Waarom zou zo’n verstandig gemoed dan nog vrijwillig onder zulk nutteloos getreur gebukt gaan? Want ook hierin verschilt pijn van verdriet, dat pijn ons lichaam tegen onze wil in kan teisteren, terwijl verdriet alleen maar tot ons doordringen kan als we daarvoor kiezen. Een rustig en gezond Kennelijk heeft het gemoed volgens Coornhert geen wezen. In het vervolg blijkt dat het gemoed het geheel is van je overtuigingen en meningen – je levenshouding, zouden we tegenwoordig zeggen.
de teksten
gemoed dat geen verdriet kent, kan dus in alle rust en gezondheid in een door pijn geplaagd lichaam verblijven, terwijl andersom een gezond lichaam niet altijd bij machte is een ziek en treurig gemoed te verdragen en gezond te blijven. . Het menselijk gemoed; wat het is en waaruit het voortkomt Het gemoed is een kracht van de ziel, die ontstaat uit een geheel van kennis, overtuigingen en vermoedens. Het is een neiging die naar de dingen trekt die men als goed ziet en zich afkeert van wat men slecht acht. Als we nu willen weten hoe het [gemoed] ontstaat, is het eerst goed om op te merken dat de mens (als hij niet gek is geboren) van nature in zijn ziel een vermogen tot zien heeft, een soort oog, door de heidenen het verstand genoemd. Niemand wordt echter verstandig, wetend of met enige kennis geboren; kennis verkrijgt de mens pas geleidelijk, en wel door oefening. Het is namelijk zo dat men alleen maar kennis krijgt van dingen die men doet en oefent, zoals een landbouwer kennis krijgt door te zaaien, een monnik door te bidden, een keizer door te regeren en een filosoof door wijsheid, en wel zodanig dat iedereen verstandig kan worden genoemd in zaken die hij begrijpt en onwetend in zaken die hij door gebrek aan ervaring niet kent. Het is daarom goed mogelijk dat een ervaren keizer geen verstand heeft van bidden of vroomheid, een toegewijde monnik niet van het boerenbedrijf en een hardwerkende boer niet van regeren, terwijl meestal geen van hen verstand heeft van ware wijsheid en het wezen der dingen. Aangezien de meeste mensen uit nalatigheid en roekeloze onervarenheid zó dwaas zijn dat zij het goede nalaten, niet doen en niet oefenen, kunnen zij ook geen goed begrip of goede kennis hebben van datgene wat voor elk mens het belangrijkst is, namelijk: het ‘welleven’. Uit dwaasheid houden zij vast aan de schimmen waar zij van jongs af aan door de onjuiste meningen en veronderstellingen van hun ouders mee worden geconfronteerd en naartoe worden geleid. Het resultaat is een verkeerd gemoed en een bedrieglijk waanbeeld, dat afwijkt van het écht goede dat zij zouden kunnen hebben en houden. Zij jagen schaduwen na die wel Lees: de denkers uit de Oudheid. ‘Welleven’ wordt door Coornhert beschouwd als een kunst, die je door oefening kunt leren. Zie over deze ‘wellevenskunste’ bijvoorbeeld R.S. Buys, a.w., , pp. –, nt. . Gerrit Kalff verwijst in dit verband naar Seneca en diens omschrijving van de filosofie: ‘Philosophia, inquit, nihil aliud est, quam recta vivendi ratio: vel, honeste vivendi scientia: vel, ars recte vitae agendae’ (mijn accentuering), zie G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, Groningen –, dl. , p. .
va
een korte beschrijving van pijn en verdriet
licht niet te bemachtigen, slechts met zorgen te bezitten en onmogelijk te houden zijn. Daardoor hebben deze mensen, hoe slim ze in het dagelijkse leven ook mogen zijn, meestal een dwaas, verkeerd en onwetend gemoed of beeld, waardoor zij aan het geluk vastzitten als modder aan een wiel. Op die manier geven zij hun zaligheid, die ze in eigen hand hadden, prijs aan vreemde dingen buiten henzelf. Het gevolg is dat zij dagelijks veranderen; zij ervaren afwisselend vreugde en droefheid en zijn blij of verdrietig al naar gelang het lief en leed dat zij met hun dwaze keuzes veroorzaken.
vb
. Het slechte waan-gemoed en zijn oorsprong Een slecht gemoed, of waan-vermoeden, komt voort uit onbegrip, leugens en | onjuiste vermoedens. Het maakt zichzelf slaaf van onbegrepen, holle en waar-lijkende schaduwen. Het kenmerk [van zo’n gemoed] is dat het van de natuur is afgesneden, waardoor het in wisselvalligheid, onrust, onbehagen en verdriet leeft – je zou dat beter sterven kunnen noemen. Dat komt omdat zo’n waan-gemoed in vreemde en tegennatuurlijke opvattingen is gevangen en afwijkt van God, de grote gebieder. Zo kan een dergelijk gemoed het bijvoorbeeld niet aan God overlaten te beschikken over rijkdom en reputatie, vrouw en kinderen, lijf en leven, ja zelfs over hemel (weer en wind) en aarde (oorlog, hoge prijzen, sterfte enzovoorts). Het [gemoed] denkt zelf iets voor te stellen, ergens recht op te hebben of deze zaken te moeten verzorgen en bewerkstelligen. Zo’n gemoed kan nooit vrolijk zijn, want er is als gevolg van de leugen iets onrechtvaardigs in ontstaan, waardoor het niemand het zijne geeft. Het eigent zich niet alleen alle uitwendige dingen toe, maar ook zijn verstand, wil en vermogens, ja zijn hele ziel, alsof dat allemaal zijn eigendom is. Zo’n gemoed ontkent God als eigenaar; alles wat het heeft, is en begrijpt, eigent het zichzelf toe. Is het vreemd dat zo’n gemoed bedroefd wordt als God, aan wie dit alles toebehoort, hem alles of een deel wil afnemen? Het begeert al die dingen en is ervan afhankelijk, maar leeft ondertussen zonder God, die alles is. Is het dan vreemd dat het gebrek lijdt? In zo’n gemoed woont de duivel oftewel het Niets – ja, zo’n gemoed is de duivel en het Niets. Het
‘Dierte’ wordt in het Middelnederlandsch woordenboek (Verwijs / Verdam), dat ook bij de vertaling van latere teksten soms uitkomst biedt, met ‘duurte der levensmiddelen’ vertaald. Een welwillende lezing kan ook een spelfout veronderstellen en ‘dierte’ opvatten als ‘siecte’; het is in de Colom-editie niet goed uit te maken of er sprake is van een ‘r’ of een ‘c’.
de teksten
is een verschrikkelijk kwaad en een onuitsprekelijke lasterlijke schande dat de mens, door God zo hoog geëerd dat hij naar diens beeld is geschapen, van zichzelf, tot zijn eeuwige schande, een duivel en een Niets maakt. Veracht Dit is een verachtelijk, verworpen en nietig gemoed, omdat het veel waarde hecht aan waardeloze en nietige schaduwen van dingen, en wel door onwetendheid, omdat hij de grote God mist. Dwaas Dit is een dwaas gemoed, dat geen belangstelling heeft voor de wezenlijke aard der dingen, zich afhankelijk maakt van schaduw en schijn en bij alle dingen de slechtste keuze maakt. Slecht Een slecht gemoed, omdat het kennis mist over het hoogste en enige goede. Het kan het goede daarom niet begrijpen, herkennen of willen en leidt alle dingen en ook zichzelf tot verderf. Veranderlijk Een wispelturig gemoed dat nooit eenduidig gericht is, omdat het op waan, leugen en onrecht berust en zich dus door allerlei bijkomstigheden laat meevoeren. Mateloos Een ongeremd gemoed, dat blij en verdrietig wordt door bezit en gebrek, bij voorspoed verwaand en opgeblazen is, bij tegenspoed wanhopig en klein. Zwak Een zwak gemoed, dat als gevolg van leugens en waanideeën de waarheid niet kent en door holle schijn en lege schaduwen overspoeld wordt. Onwetend Een onwetend gemoed, dat als gevolg van onoplettendheid niets echt kent, maar alles vanuit onjuiste overtuigingen en illusies totaal anders op- vat dan het eigenlijk is. Slaafs ra Een slaafs gemoed, dat God ongehoorzaam is; een ellendige, volgzame slaaf van geschapen dingen die slecht voor hem zijn en zijn slechtheid vergroten omdat hij slecht is.
een korte beschrijving van pijn en verdriet
Arm Een arm en behoeftig ‘bedelaarsgemoed’ dat, ook al had het de hele wereld, toch niets bezit en het wezen en de kern van alle dingen (dat is God) mist. Onzalig Een onzalig en vervloekt gemoed, zonder goedheid en altijd vol verdriet, omdat het de essentie van het goede ontbeert en daardoor zichzelf en anderen het leven zuur maakt en tot nadeel is. Kortom, het is géén gemoed, het is ‘on-moed’, een ‘niet-moed’ of ‘zonder-moed’, dat nooit vreugde en alleen maar verdriet kent en daarom ook altijd in droefheid en treurnis leeft.
. Het onvolmaakte, worstelende of middelmatige gemoed
Om dit onderwerp goed te beschrijven heb je eigenlijk een heel boek nodig. Hoewel de tijd niet toestaat er uitgebreid over te schrijven, kon ik het echter niet laten om er, zij het kort en voor verbetering vatbaar, toch iets verhelderends over te zeggen, vanuit de gedachte dat ik er te zijner tijd nog eens over zal kunnen schrijven. Iedereen is van nature op kennis gericht. Als we nog jong, onervaren en onwetend zijn, worden we, onoplettend als we dan zijn, door onjuiste ideeën en overtuigingen verleid en bedrogen. Daardoor wordt ons leven onrustig en bedroefd. We beseffen dat echter niet, want door een betovering denken we dat het normaal is. Wijze en ervaren mensen waarschuwen ons en wijzen erop dat ons leven ellendig, verdrietig en doods is, en dat wij daartoe niet zijn geschapen. Wie dit ter harte neemt, begint in te zien dat zijn lust eigenlijk pijn is en zijn vreugde eigenlijk bittere droefheid. Als hij deze treurnis voelt en ervaart, begint hij de leugens en waanbeelden te haten en wordt hij tot oprecht verdriet gebracht. De waarheid toont en demonstreert zo’n bedroefde de (hem nog onbekende) rust en eeuwige vreugde van een goed gemoed. En omdat hij de oorzaak van zijn verdriet, namelijk de leugen, nu al een beetje haat, volgt hij die onbekende waarheid, die hij dag aan dag als oprecht en betrouwbaar ervaart. [De waarheid] is namelijk altijd met zichzelf in overeenstemming, dat wil zeggen: zij geeft altijd wat zij belooft. Op die manier begint zo iemand dagelijks de last en leegte van het kwaad te zien, maar ook de wezenlijke rust van het goede. Daardoor gaat hij het kwaad en de leegte steeds meer haten, het goede steeds meer liefhebben en de waarheid steeds meer begeren. [De waarheid] belooft
de teksten
verlossing van het kwaad voor wie zijn gedachten, zijn doen en zijn laten scherp en met volharding in het oog houdt. Hij ondervindt dat de waarheid altijd betrouwbaar is, waardoor hij haar aanneemt, hoe onwaarschijnlijk zij soms ook mag lijken. Als zulke mensen op die manier verlangen naar een oprecht gemoed | (het enige middel om een vredig leven te krijgen), dan geeft het geloof hun de kracht om de last die zij moeten dragen om er te komen, manmoedig en geduldig te dragen. De hoop om dit te verkrijgen (het verlangen naar de beloften van de waarheid) prikkelt en stimuleert de begeerten om vol lust en troost en vrij van verdriet de strijd aan te binden met leugen, waanbeelden en schijn. Hoe meer men de waarheid leert kennen, hoe meer kracht zij geeft. Als deze mensen, vol verlangen om dit te bemachtigen, elke dag met meer vuur en oplettendheid hun neigingen, gedachten en gevoelens bekijken en hun hele doen en laten bestuderen, zullen zij ook steeds meer waarheid ervaren en leren kennen. Er ontstaat dan ook steeds meer haat en weerstand tegen het leugenachtige, onwetende en dwaze idee dat hen zo lang voor de gek heeft gehouden. Bovendien ervaren zij meer dan ooit een verlangen tot waarheid en tot betrouwbare kennis van het goede en ondervinden zij hoeveel kracht de waarheid heeft om de leegte te laten verdwijnen. Op die manier verdrijven zij de leegte steeds meer; zij bemachtigen steeds meer wezenlijke zaken, waardoor zij de leegte steeds beter kunnen bestrijden en verdrijven en nóg meer kennis van en verlangen naar het wezenlijke krijgen, enzovoorts. Op dat moment is er sprake van een gemoed dat begonnen is te vechten. Het is nog onvolmaakt, maar zal zichzelf op deze manier uiteindelijk van alle verdeeldheid, strijd en onrust bevrijden en in een staat van eenvoud, rust en vrede terechtkomen.
rb
. Het oprechte, verstandige en volmaakt goede gemoed Een goed gemoed is op waarheid, vaste oordelen en zekere kennis gebaseerd en geeft toegang tot dingen die wezenlijk goed zijn en die naar waarheid worden gekend. Zo’n gemoed wordt gekenmerkt door een blijvende vereniging met de natuur, waardoor het ook eeuwige en blijvende stilte, rust en vreugde kent. Eenmaal van alle vreemde, onnatuurlijke neigingen bevrijd, laat het de grote Gebieder, waarmee het nu samenvalt, doen wat Hem belieft met zijn geld en reputatie, vrouw en kinderen, lijf en leden, hemel en aarde, ja met alles wat er bestaat. [Zo’n gemoed] weet namelijk dat alles wat bestaat Hem toebehoort. Waardoor zou zo’n met God ééngeworden gemoed nog bedroefd kunnen worden? De waarheid
een korte beschrijving van pijn en verdriet
va
maakt zo’n gemoed rechtvaardig, waardoor het ieder het zijne gunt en God niet alleen alle uitwendige dingen geeft, maar ook zijn verstand, wil en krachten, ja zijn hele ziel en alles wat daarbij hoort, zonder iets eigens te behouden. Het weet dat dit allemaal van God. Wat kan zo’n gemoed dan nog worden afgenomen? Het begeert niets, wat kan het dan nog worden geweigerd? Het is één met God, die alles is, waaraan kan het hem dan nog ontbreken? God woont immers in zo’n gemoed, is daarin aanwezig, ja God is dat gemoed. O, wonderbaarlijk en onbegrijpelijk mysterie. O, eeuwige en onuitsprekelijke goddelijke majesteit, U zij eeuwig lof, U die het heeft behaagd de mens zó te vereren met het vonkje des gemoeds (als een kleine reflectie van uw goddelijke licht), dat hij daarmee – met waarheid en in gerechtigheid – voor eeuwig één wordt met zijn oorsprong en daar (enigszins) aan gelijk wordt. Zo’n gemoed is grootmoedig; omdat het de grote God kent, liefheeft en gebruikt, kan het zonder enige moeite onverschillig zijn over alle dingen die groot lijken. | Het is een wijs gemoed, dat de schaduwen laat voor wat zij zijn, zich hecht aan het wezenlijke en op die manier in elke situatie het beste kiest. Het is een goed gemoed, want omdat het weet wat het enige, allerbeste en allerhoogste goed is, zal het alleen maar het goede begrijpen, denken en willen – hetgeen tot Gods eer en in ieders voordeel is. Een onveranderlijk en standvastig gemoed, dat altijd op hetzelfde is gericht, omdat het op God, op waarheid en op rechtvaardigheid is gebaseerd. Een matig en evenwichtig gemoed, omdat bezit en gebrek hem om het even zijn, waardoor het ook niets geeft om voor- of tegenspoed. Een sterk gemoed, dat nooit door schijn of illusie zal worden overvallen, maar met behulp van de waarheid alle holle waanbeelden in een oogwenk vertrapt en vernietigt. Een verstandig gemoed, dat de dingen naar hun ware aard begrijpt en kent; niet zoals ze overkomen, maar zoals ze werkelijk zijn. Een heerlijk gemoed, dat het goede vrijwillig gehoorzaamt, volgt en als heerser over al het geschapene erkent, waardoor alles wat geschapen is alleen maar goed voor hem zal zijn, aangezien dat allemaal ten dienste van zo’n gemoed geschapen is.
Uit andere teksten volgt dat Coornhert hier de rede bedoelt. Zie de inleiding.
de teksten
Een rijk gemoed, dat alle dingen met vreugde heeft en gebruikt, zonder ook maar iets te bezitten – zelfs zijn eigen ziel niet. Een heilig gemoed, dat nooit treurt maar voortdurend blij is; niemand reden tot verdriet geeft, maar juist het goede brengt en iedereen welgevallig is. Kortom: het is een volmaakt gemoed, dat niets mist, niet achterom of vooruit kijkt, maar zonder voorkeur en verlangen volledig tevreden in het hier en nu leeft. Nu kan iemand zeggen: als kennis en inzicht na verloop van tijd en door oefening ontstaan, zoals u eerder heeft gezegd, dan kan het menselijk gemoed dus door levenservaring in inzicht groeien en beter worden. Dat betekent dat zo’n gemoed niet volmaakt is; het kan immers groter en beter worden en iets wat kan groeien of toenemen, kan niet volmaakt worden genoemd. [Mijn] antwoord: gezien vanuit God kan inderdaad geen enkel gemoed volmaakt worden genoemd, omdat het slechts een klein glansje of straaltje is van de enige volmaakte God en zon, maar bij mensen wel. Menselijkerwijs gesproken kan het: wij mensen noemen iets in de regel volmaakt als er niets meer aan ontbreekt. Een gemoed dat zover is ontwikkeld dat het door zijn waarachtige aard vrij is van leugen en leegte en verenigd is met God, móet wel zonder verdriet en voor eeuwig tevreden zijn, omdat het bestaat in God, die alles is. Daarom kan een dergelijk gemoed niets missen en niets begeren; zo’n gemoed waaraan niets ontbreekt kan wel volmaakt worden genoemd, al kan het nog in helderheid groeien. | Het is als een ambachtsman of rijke koopman, die zijn vak uitoefent zonder ooit verlies te lijden en alleen maar winst maakt. Zo iemand leert zijn vak hoe langer hoe beter kennen, waardoor er steeds maar meer winst komt. Als zo’n rijk persoon zichzelf ook rijk voelt, als hij merkt dat het hem aan niets ontbreekt en dat hij meer heeft dan hij nodig heeft, kan hij als hij verstandig handelt heel goed een volmaakt genot van zijn rijkdom bereiken, zonder dat zijn gemoed méér wil. Maar hij heeft plezier in zijn werk en wil er steeds intensiever mee bezig zijn, waardoor hij zolang hij leeft steeds rijker wordt. Deze groei van zijn rijkdom maakt de eerdere rijkdom waarmee hij al tevreden was niet gebrekkig of minder volmaakt. Op dezelfde manier doet het hoogste inzicht dat het menselijk gemoed kan bereiken niets af aan de volmaaktheid van een beginnend inzicht dat in tevredenheid wordt gekoesterd. Gelukkig het gemoed dat zijn ultieme doel en volmaaktheid bereikt!
vb
een korte beschrijving van pijn en verdriet
Wanneer je eenmaal een begin hebt gemaakt met het verwerven van inzicht en tevreden leeft, is er dan ook geen sprake meer van onvolmaaktheid of ongeluk, maar heerst er volmaakt geluk, omdat er geen gebrek meer is waarover je verdrietig zou kunnen worden.
. Het onderscheid tussen een slecht gemoed dat de strijd niet echt aangaat en een volmaakt, onoverwinnelijk en door strijd gelouterd gemoed
Een slecht gemoed wil altijd iets wat tegen de natuur indruist en boven zijn macht ligt. Het mist daarom per definitie het aangename en krijgt daarvoor in de plaats iets onaangenaams, zodat het ook altijd verdrietig zal zijn. Een slecht gemoed is dus altijd bedroefd. Een onvolmaakt gemoed is nog aan het worstelen. Het zou graag van het kwaad afkomen en het goede bemachtigen, maar door nalatigheid of mateloze en ongepaste verlangens loopt het soms mis wat het graag wil en ontvangt het iets onaangenaams. Een [gemoed] dat af en toe, door oplettendheid, ijver en inzicht, krijgt wat het verlangt en wordt verlost van iets onaangenaams, zal nog steeds niet evenwichtig zijn bij verdriet en blijdschap; het wordt nog elke dag heen en weer geslingerd, al naar gelang het lief of leed ervaart. Een volmaakt gemoed kan nooit iets tegennatuurlijks willen of iets begeren wat zijn krachten te boven gaat. Het is één met de natuur. Het kent daarom geen pijn, is nooit onwillig en neemt altijd alles voor lief, vanuit een eeuwige lust en blijdschap. Een goed gemoed is dus altijd vrolijk.
ra
Voor een slecht gemoed kan geen enkel ding goed zijn, hoe goed dat ding op zichzelf ook is. Een dergelijk gemoed is namelijk zonder meer slecht, zodat het alle dingen tot zijn eigen nadeel gebruikt. Een middelmatig onvolmaakt gemoed is precies wat het zegt: in sommige gevallen goed en in sommige slecht, al naar gelang het de dingen goed of slecht gebruikt – slecht als het zich zorgeloos, onwetend en nalatig opstelt, goed als het oplettend, verstandig en deskundig is en zich op het goede richt. Voor een goed gemoed kan niets slecht zijn, hoe slecht het ook lijkt, want [een dergelijk gemoed] is goed voor alles wat bestaat. Het is zonder meer goed en is in staat om alle dingen – ook alles wat slecht lijkt – verstandig en deskundig te benaderen en op een goede manier te gebruiken. Het origineel geeft: ‘Een middel onvolcomen ghemoedt’.
de teksten
Daarom kan een slecht gemoed, dat niet begrijpt of gelooft dat zo’n [goed] gemoed mogelijk is, ook niet verlangen naar deze innerlijke vreugde en rijkdom of daarvoor vechten en werken. Het is gevangen, gekluisterd en volledig lamgeslagen door onnadenkendheid en onbegrip. Een onvolmaakt of middelmatig gemoed, dat het kwaad onderkent en haat, dat het goede al een beetje onderkent en begeert en dat gelooft en hoopt het begeerde (namelijk het goede) te bemachtigen, strijdt, vecht en werkt dag en nacht om van zijn ellende af te komen en het begeerde te bemachtigen. | Zo’n gemoed verliest de ene dag en wint de andere, afhankelijk van hoe serieus zijn verlangens en hoe gericht zijn gedachten zijn. Een gemoed dat zijn strijd volkomen gestreden heeft en het wezen van alle dingen, namelijk God, heeft weten te bemachtigen, zal niet meer naar oppervlakkige schaduwen verlangen, omdat het de dingen naar hun aard kent, gebruikt en bezit. [Zo’n gemoed] woont in de hemel, zó hoog boven alle schepselen verheven dat niets het kan raken, laat staan overwinnen. Het baadt in een licht dat alle duisternis verjaagt. Het bevindt zich in de eeuwigheid, waardoor verleden en toekomst in het hier en nu kunnen worden gekend en gebruikt. Het bevindt zich in de wijsheid, waardoor kan het nog bedrogen worden? Het bevindt zich in de kracht der krachten, waardoor kan het dan aangevallen worden? Het bevindt zich in de deugd, waardoor kan het nog slecht worden? Het bevindt zich in de rechtvaardigheid, hoe kan het dan nog onrecht worden aangedaan? Het bevindt zich in eeuwige vreugde, hoe kan het nog bedroefd worden? Kortom: wat zou zo’n gemoed nog onenigheid, vijandschap of strijd kunnen brengen? Het is één met datgene waarin alles wat bestaat verenigd is en waarbuiten niets bestaat. Wat kan het dan nog tegenwerken of vijandig gezind zijn? O, heerlijke rust! O, heilige vrede! Gelukkige, vredige, eeuwige vreugde, u bent de beloning en het doel van hen die met de wet aan hun zijde strijden en binnenkort zullen zegevieren. Gelukkig wie u ervaart. Einde maart Door D.V. Coornhert
Er wordt hier dus gedoeld op een gemoed dat het midden houdt tussen goed en slecht; soms al goed is, maar vaak nog in het slechte terugvalt.
rb
Onderzoek naar de vraag of de ziel dan wel de wil zondigt Coornhert geeft in deze tekst een heldere omschrijving van wat de ziel is: zij is in de mens het leven zonder meer – zijn levenskracht. Om de ziel verder te definieren legt hij uit dat er drie soorten dingen bestaan: goede dingen, slechte dingen en dingen die goed of slecht zijn naar gelang wij ze goed of slecht gebruiken: de middellijke (‘middelbaere’) dingen. De ziel (ons leven, dus) valt in de laatste categorie: zij kan goed of slecht worden gebruikt en is afhankelijk daarvan goed of slecht. Dit impliceert dat het niet de ziel zelf is die in ons handelt – er is kennelijk iets anders dat de ziel ‘gebruikt’. Coornhert laat vervolgens zien dat de wil die instantie is: de wil is ‘de meesteres en gebiedster van mijn ziel’. Hij bewijst dat ook met Bijbelteksten. Nu is het wezenlijke kenmerk van de mens zijn redelijkheid, de eigenschap waarmee hij zich van de dieren onderscheidt. Maar net als de ziel wordt ook de rede gebruikt door de wil. De wil heeft de keuze om de rede als leidraad te nemen (en zo tot waarheid te komen) óf haar weg te stoppen. Dit lijkt overigens te impliceren dat de rede géén middellijke zaak is, zoals de ziel: zij kan slechts óf goed óf niet gebruikt worden. Coornhert maakt daarmee meteen ook duidelijk dat wij niet door de rede worden bestuurd, ook al is die ons onderscheidende en belangrijkste eigenschap. De rede moet weliswaar onze leidraad zijn, maar het is de wil die de ziel feitelijk bestuurt.* De conclusie is dat de wil, die als enige in ons handelt en onze krachten gebruikt, ook als enige zondigt. Colom i, r–v
* Uit andere teksten blijkt dat de wil hierin niet vrij is in de betekenis die wij daar tegenwoordig geneigd zijn aan te geven. De Zedekunst is er bijvoorbeeld duidelijk over dat de wil altijd volgt wat het oordeelsvermogen haar als goed voorhoudt. Zie hierover en over de manier waarop de wil tóch volledig vrij is de inleiding en R.S. Buys, De kunst van het weldenken, p. e.v.
De ziel is een geest, die vanuit de zalige natuur in deze woonplaats is gestuurd om onze soort en onze wording tot nut te zijn; {Philo, De mundi opificio, fol. .} Gen. : ; Wijsh. : .
Over dit punt twijfel ik nog.
Alles wat geschapen is, is goed. Gen. : .
Luc. : [–]. Mat. : –.
Tit. : .
de teksten
Om over schuld of onschuld van de ziel te kunnen spreken, lijkt het me eerst nodig om helder te krijgen wat en hoe de ziel is. Ik geef meteen toe dat het mijn krachten te boven gaat om te zeggen wat de ziel is – dat is, meen ik, even mensonmogelijk als zeggen wat God is. Maar over de vraag of de ziel geschapen dan wel ongeschapen is, kan ik mijn mening wel geven. Ik sta op dit punt open voor andere inzichten. De menselijke ziel is volgens mij ongeschapen. Ik baseer me hierbij op de Bijbelboeken Genesis en Wijsheid, waar duidelijk wordt gezegd dat God in de mens een ziel heeft gegoten en hem de levensadem ingeblazen heeft. Als God de mens de levensadem heeft ingeblazen, dan kwam die levensadem uit God, het eeuwige leven zelf. Nu kun je onmogelijk geloven dat er uit de mond van de eeuwige God iets tijdelijks zou voortkomen. De ziel zou namelijk tijdelijk moeten zijn als zij een begin had. Daarbij komt dat de ziel, als zij geschapen zou zijn, sterfelijk zou moeten zijn; zij zou immers een begin hebben en wat een begin heeft moet ook een einde hebben. Anders zou het eeuwige leven, oftewel God, niet volmaakt zijn, omdat het dan nog zou kunnen toenemen en groeien. Het is namelijk zo dat er door het scheppen van levende zielen (of als God alle zielen in één keer geschapen zou hebben, zoals sommigen denken) dagelijks nieuw en eeuwigdurend leven zou ontstaan dat eerder niet bestond. Hoe dit ook zij, mijn argumentatie is zo opgebouwd dat het onderwerp van deze tekst meer dan voldoende behandeld kan worden zonder de twee genoemde zaken zeker te weten. Dat zal hierna ook blijken. Alles wat er is, is goed in zijn eigen aard. Alles is namelijk gemaakt door of voortgekomen uit God, die goed is en die, toen Hij zijn werk bezag, zag dat het goed was. Toch kunnen bepaalde goede dingen soms slecht zijn voor mensen, zoals dat bijvoorbeeld wordt gezegd over het leven van mensen die anderen tot kwaad aanzetten. Daaruit volgt noodzakelijk dat dát leven voor mensen goed is, dat als een stad op een berg is en als een licht op de kandelaar, en dat is gericht op het stichten van de naaste en het eren van de hemelse Vader. Hier blijkt dus dat een en hetzelfde ding, ook al is het op zichzelf altijd goed, voor de één goed en voor de ander slecht kan zijn. Dit blijkt telkens weer. Als iets goeds voor iemand slecht kan zijn, komt dat ongetwijfeld niet door de (goede) aard van dat ding, maar door de aard van degene die het gebruikt. Dat zegt ook de Heilige Schrift: ‘Voor wie rein zijn, is alles | rein; maar voor wie bezoedeld en ongelovig zijn, is niets rein’. Dingen die op zichzelf zonder meer goed zijn, maar toch voor de één goed en voor de ander slecht kunnen zijn, worden door de mens niet onterecht ‘middel-
ra
rb
of de ziel dan wel de wil zondigt
lijk’ genoemd. Kijk bijvoorbeeld naar [de bijbelse gelijkenis waarin] de koning zijn dienaren talenten gaf: de eerste twee gebruikten die tot eigen zaligheid, terwijl de derde ze misbruikte, wat tot zijn ondergang leidde. Uit dit alles blijkt overduidelijk dat de goede dingen die ik net middellijk noemde, voor ons goed of slecht zijn al naar gelang zij goed of slecht worden gebruikt. Goed gebruik je de dingen als je ze kent. Misbruik ontstaat als je ze niet kent. Zo kunnen artsen een gif als medicijn gebruiken, bijvoorbeeld door er pillen van te maken, terwijl dwaze mensen geneesmiddelen vaak op een manier gebruiken waardoor ze giftig worden. Hetzelfde zie je ook goed bij drank: als je matig drinkt, brengt goede wijn gezondheid en vreugde, maar gulzig gezuip veroorzaakt ziekte en dwaasheid. Nu weet iedereen dat kennis, inzicht, deskundigheid en dat soort deugden bij wijsheid horen, zoals kinderen bij hun moeder. Wijsheid is zó goed voor de mens, dat zij nooit verkeerd kan worden gebruikt en dus ook nooit slecht of schadelijk voor iemand kan zijn, zoals de middellijke dingen. Want wijsheid is niets anders dan steeds bij alles het beste kiezen en ook weten wat het beste is. De ziel waarin de wijsheid aanwezig is, krijgt altijd het allerbeste, doordat zij alle dingen op een goede manier gebruikt. Daarom is wijsheid niet zomaar goed, maar zó goed dat zij voor niemand ooit slecht kan zijn. Het tegenovergestelde ervan is onkunde, onbegrip, ondeskundigheid en dat soort ondeugden. Dwaasheid is daar de moeder van. Dwaasheid is, precies omgekeerd aan wijsheid, zó slecht voor de mens dat niemand haar op een goede manier kan gebruiken. Zij kan dus ook voor niemand nuttig zijn, wat bij middellijke dingen nog wel mogelijk was. Dwaasheid is namelijk niets anders dan alle dingen verkeerd gebruiken door steeds het slechtste te kiezen, omdat het ontbreekt aan kennis; kennis over het goede en over zelfs maar het kleinste kwaad. Daarom zegt de Bijbel dat dwazen altijd vasthouden aan zaken die schadelijk voor hen zijn, waaruit blijkt dat het kwaad voor niemand ooit goed kan zijn. Er zijn dus drie soorten dingen. Goede dingen die, geschapen of ongeschapen, zowel goed als slecht voor de mens kunnen zijn, bijvoorbeeld het leven, wijn, rijkdom, gezondheid enzovoorts. [Voorts] goede dingen
Coornhert verwijst hier naar de gelijkenis uit Matteüs of de daar vrijwel mee samenvallende gelijkenis uit Lucas . * In de tekst gaat het echter over wijsheid, de moeder van alle deugden. Natuurlijk vallen deze twee voor Coornhert in wezen samen.
Elk ding is zoals men het gebruikt.
Kennis of onkunde over de dingen bepaalt of ze goed dan wel verkeerd worden gebruikt.
De deugd* is voor iedereen goed.
Spr. : ; {Ps. : }.
Middellijke dingen.
Goede dingen.
Slechte dingen.
Wat men onder ‘ziel’ verstaat: a) Gen. : *; Hand. : ; b) {Ex. : }; c) Sir. : ; {Spr. : }†; d) Deut. : ; e) {Rom. : }; f) {Richt. : }; Job : etc.; g) Ps. []: ; Spr. : ; h) Ex. : ; Job : ; Mat. : .
de teksten
die nooit slecht voor de mens kunnen zijn, zoals wijsheid, matigheid, verstandigheid en andere deugden. En [tenslotte] slechte dingen, die nooit goed voor ons kunnen zijn, namelijk dwaasheid en alles wat daarmee samenhangt. Laten we nu bekijken tot welk van de genoemde twee soorten goede dingen de ziel behoort. Met andere woorden: is de ziel goed in de zin dat zij slecht voor ons kan worden als wij haar verkeerd gebruiken, of kan zij niet verkeerd worden gebruikt en is zij altijd goed voor ons? Geschapen of ongeschapen, zij moet noodzakelijk in een van deze twee categorieën vallen, want of zij nu door de goede God geschapen of uit Hem voortgevloeid is, zij moet goed zijn. Omdat de Bijbel ons [in mensentaal] benadert en onder de term ‘ziel’ verschillende dingen verstaat, is het om verwarring te vermijden echter eerst nodig een korte uitleg te geven. Met het woordje ‘ziel’ bedoelt de Heilige Bijbel a) de gehele mens, b) het lichaam, c) de lichamelijke begeerte, d) de geestelijke verlangens, e) de wil, f) het gemoed, g) goed leven en h) het leven zonder meer. De mens als geheel kan de ziel niet zijn, dat zie je aan het lichaam, dat zich niet kan verroeren zodra de ziel eruit verdwenen is. Ook het lichaam kan de ziel niet zijn, want omdat de ziel eeuwig en zelfstandig is, moet zij altijd leven en bewegen en is zij wezenlijk onveranderlijk. Als zij de lichamelijke begeerte zou zijn, zou dat betekenen dat het kwaad door de goede God geschapen zou zijn of uit Hem zou zijn voortgekomen, aangezien deze [begeerte] in de hele Bijbel slecht wordt genoemd. God is de bron en schepper van de ziel en als de ziel met [de lichamelijke begeerte] samenviel, zou zij onmogelijk uit de goede God kunnen zijn voortgekomen. Als de ziel daarentegen juist de geestelijke en godlievende krachten van de ziel zou zijn, dan zouden alle zielen God altijd liefhebben, omdat dat dan immers evenzeer tot hun aard zou behoren als leven en bewegen. Maar dat is niet zo. Dat de ziel ook niet hetzelfde is als de wil, blijkt hieruit dat er veel goedwillende mensen zijn, die vroeger van kwade wil waren. In die mensen bestaan er met betrekking tot één zaak dus twee verschillende willen: * in de nbg-vertaling ‘personen’. † Misschien vers , waar in de Statenvertaling over ‘de ziel zonder wetenschap’ gesproken wordt?
va
of de ziel dan wel de wil zondigt
vb
vroeger een slechte en nu een goede. Voordat er een goede wil kan ontstaan, moet de slechte wil verworden, vergaan en sterven. Dat zou impliceren dat de ziel sterfelijk is. En bovendien is het mogelijk dat één mens op hetzelfde moment welwillend staat tegenover iets wat naar zijn mening goed voor hem is en afwijzend of onwillig tegenover iets waarvan hij al dan niet terecht denkt dat het slecht voor hem is. Wij hebben echter niet twee zielen, een goede en een slechte, en dus zou dan een en dezelfde ziel op hetzelfde moment goed én slecht moeten zijn. Dat is onmogelijk en daarom valt de ziel dus ook niet samen met de wil. Zo is het ook met het menselijke gemoed. Ook dat wijst de ene dag iets als schadelijk af wat het de volgende dag, als het er anders tegenover staat, welwillend benadert. Als het gemoed hetzelfde was als de ziel, dan moest het op beide momenten hetzelfde zijn, want dan zou de droevige ziel eerst moeten sterven, waarna er een vreugdevolle geboren zou worden. En dat is niet het geval. [De ziel] kan ook niet het goede leven van de heiligen zijn, want als zij dát was, dan moest elk mens zo’n leven hebben, omdat iedereen immers een ziel heeft. Het tegendeel blijkt helaas maar al te vaak het geval. Uit dit alles volgt daarom noodzakelijk dat de ziel gewoon het pure leven | in de mens is en dus zoals gezegd een middellijk goed, dat goed of slecht kan worden gebruikt en afhankelijk daarvan goed of slecht is voor de mens. Aangezien dat wat wordt gebruikt niet een en hetzelfde is als de gebruiker, moet er iets zijn wat de ziel (als middellijk ding) goed dan wel slecht gebruikt. De wezenlijke en natuurlijke taak van de ziel is leven en ademen (de borstkas bewegen enzovoorts), wat zij altijd en overal onophoudelijk doet zolang zij in de mens aanwezig is, ongeacht of die nu slaapt of wakker is; het gebeurt namelijk zonder nadenken, keuze of wil. De ziel brengt ook andere bewegingen in de mens tot stand: lopen, staan, werken, gaan, slaan, trekken enzovoorts. Deze bewegingen vinden echter níet voortdurend plaats en ook niet bij iedereen op dezelfde manier. Want ook al hebben alle mensen hetzelfde leven in zich, zij hebben niet dezelfde bedoelingen. Iedereen leeft (dat is: gebruikt zijn leven) en handelt volgens zijn eigen voornemen, bedoeling en wil, zoals die voortkomen uit zijn waarneming, lust, begeerte of behoefte. Deze wil – de voornemens die de ene mens tot dit en de andere tot dat drijven – zet mensen op verschillende tijden en plaatsen tot verschillende activiteiten aan, afhankelijk van wat hun gedachten hun aanraden. Het is dus duidelijk dat de ziel bij deze handelingen niet oorspronkelijk is, maar als instrument wordt gebruikt door de wil, die de handeling veroorzaakt en daar de ziel
De ziel is gewoon het leven in de mens.
De wil is koning over de ziel.
Alleen de wil zondigt.
De geboorte van de wil.
Het kwaad komt voort uit de wil, die niet door God is geschapen.
de teksten
met al haar bewegende krachten voor inzet; [de wil is] een heer, meester en gebiedende koning. Zo is mijn wil er de oorzaak van dat mijn vingers, in beweging gezet door de levenskracht die de opdrachten van de wil moet opvolgen, deze letters op het papier zetten om mijn gedachten uit te drukken. Was mijn ziel daarvan de oorzaak, dan zou het niet alleen zo moeten zijn dat alle mensen op deze manier en in deze taal konden schrijven, maar zouden zij bovendien ook constant moeten schrijven, zoals zij ook zonder onderbreking leven. Het is dus zoals gezegd mijn wil en niet mijn ziel waardoor ik, zodra ik dat besloten heb, met schrijven begin, blijf schrijven en met schrijven ophoudt. De genoemde beweging van mijn ziel is van nature zonder enige rede of doel; maar mijn wil wordt er door uw twijfel toe aangezet om dit te schrijven en zo uw twijfel te verjagen met zekere kennis. Als deze handelingen goed zijn, dan wordt mijn leven goed gebruikt door mijn wil, de meesteres en gebiedster van mijn ziel. Zijn ze slecht, dan gebruikt mijn wil mijn leven slecht. De wil is dus niet hetzelfde als de ziel en is de enige die in de mens zondigt of goed handelt. Bovendien, de ziel is voortgekomen uit de goede God en is daarom zelf ook goed en redelijk. Zou zo’n goede boom ooit slechte vruchten kunnen voortbrengen? Er groeien geen druiven aan een doornstruik en geen doornen aan een vijgenboom. Er moet dus iets anders zijn wat deze goede vruchten misbruikt: de slechte en onwetende ‘eigenwil’, die als een giftige spin zelfs uit bloemen gif zuigt, ja opslokt, en wel door het zoet [van de bloem] in haar giftige keel te veranderen in bitter gif.
Als je denkt dat de mogelijkheid van de ziel om slecht te worden voort- ra vloeit uit haar vrijheid, heb je geen ongelijk. Als je onderzoekt waarin deze mogelijkheid precies gelegen is, zul je zien dat de menselijke ziel redelijk is. Dat komt door het licht en het oog waarmee zij is uitgerust – al gebruiken jonge mensen dat nog niet. Als dat oog iets aangenaams ziet, ontstaat er eerst lust, dan begeerte en vervolgens, na overleg en keuze, een wil. Een wil die uit jeugdige lusten wordt geboren, is onwetend en misbruikt de ziel. Het leven is voor de mens (op dat moment) een kwaad. Het kwaad komt dus niet voort uit de geschapen ziel (als u het zo wilt noemen); die is immers goed en kan daarom niets slechts voortbrengen. Het komt daarentegen voort uit de ongeschapen wil, die niets is, niets doet en alleen maar voortbrengt wat voor elk mens duivels, ellendig en onaangenaam is. De zieke wil gezondheid, de arme rijkdom, de verschoppeling respect en de machteloze invloed, maar zij krijgen het niet en zo
of de ziel dan wel de wil zondigt
heeft ieder zijn eigen verdriet. Denk hier [zelf] verder over na, mijn pen heeft er nu geen tijd voor. Als het de ziel was die zondigde, dan zou het kwaad uit de goede God komen. Dat is absoluut niet het geval, al proberen alle goddelozen dit ten onrechte te bewijzen teneinde zichzelf en al hun dwaze, goddeloze overtuigingen vrij te pleiten en God van onrechtvaardigheid te beschuldigen. Wie echter een vroom hart heeft en verstandig is, begrijpt dat het kwaad en onze ellende volledig uit onszelf komen, namelijk uit onze eigen blinde wil; die keert zich van God af, alleen de wil zondigt en alleen de wil ver derft en sterft. Wat anders kan de bron van het kwaad zijn? Of wil je net als de manicheïsten twee fundamentele beginselen aannemen?
Alle verstandige mensen zijn het erover eens dat de mens zich alleen door zijn redelijkheid van het dier onderscheidt. Ik acht dit het ‘pondje’ dat ons dienaren is gegeven; we kunnen er winst mee behalen of niet. Wie winst maakt en zo zijn stukje redelijkheid vergroot, zij geprezen. Maar wie zijn pondje in de aardse zorgen begraaft (verliezen kan je het namelijk niet, omdat [de rede] in [ons] leeft en dus gebruikt moet worden om meer kennis te krijgen), zonder er hemelse winst mee te behalen, wordt hard gestraft en verdoemd. Dit zijn de in hemelse zaken ‘honderdjarige kinderen’, die vervloekt zijn en zullen sterven. Als nu de ziel de wil zou aansturen, dan zouden mensen dit pondje [redelijkheid] allemaal óf goed óf slecht gebruiken, aangezien zij allemaal dezelfde soort ziel hebben. Ook al heeft de één een verlichte ziel en meer ponden [redelijkheid] ontvangen dan de ander, toch moet degene die maar één pondje heeft gekregen, daarmee net zo goed een pond winst maken als iemand met twee ponden er twee en iemand met vijf ponden er vijf moet bijverdienen. Daarom mag niemand zijn pond zonder opbrengst begraven. Klinkt dat niet eerlijk? Er moet dus iets anders zijn dat de ziel gebiedt en wat kan dit anders zijn dan de wil? Zoals vuur normaliter altijd en overal heet, licht en droog is en nooit koud, donker en nat kan worden zonder te verdwijnen, zo kan de in de Coornhert verwijst hier opnieuw naar de gelijkenis uit Lucas over de heer die zijn dienaren elk een ‘pond’ (in de andere variant van de gelijkenis, in Matteüs , ‘talent’ genoemd) geeft om daarmee handel te drijven, zolang hij zelf in het buitenland verblijft. De rede is dus een gave waarmee we moeten woekeren; we mogen haar niet verstoppen en ongebruikt laten tot de Heer terugkomt. In andere teksten komt deze gelijkenis, inclusief de gelijkstelling van het pondje met de rede, terug. Zie ook de inleiding. Coornhert wil hier dus duidelijk maken dat de mens niet door de rede wordt bestuurd, al is die ons onderscheidende kenmerk. De rede moet weliswaar als leidraad worden genomen, maar het is de wil die de ziel feitelijk bestuurt.
Ik kan hier niet ieders verdriet noemen.
Het komt uit ons. {Hos. : }; Nah. : .
Jes. : . Als de ziel leidend zou zijn, zou iedereen het ontvangen pondje op dezelfde manier gebruiken. Dit is niet zo. Ergo:
De wil stuurt de ziel aan.
Als de ziel de leiding zou hebben, zou zij niets onredelijks kunnen doen, aangezien zij redelijk is. Dit is niet zo. Ergo:
Als de ziel de leiding zou hebben, zou zij niets slechts kunnen doen, aangezien zij goed is. Dat is niet zo. Ergo:
Waarin goed- en slechtheid van de ziel gelegen zijn.
Zie resp. Sir. : []; Sir. : *; Spr. : ; { Kon. : }; Jes. : ; {Spr. : }. Zie resp. Wijsh. : ; Wijsh. : ; Ps. [: –]; {Pred. : }; Ps. : ; {Pro : }; Ps. : ; Tob. : []; Jer. []: ; Petr. : ; Wijsh. : .
de teksten
ziel ingeplante redelijkheid niet worden verlaten zonder dat de ziel sterft – hetgeen onmogelijk is. | Dat zie je zelfs bij de grootste goddelozen, wier handelingen getuigen van een slimheid die, zoals men zegt, de slimheid van Gods kinderen ver te boven gaat. Ja, zelfs een kind begrijpt moeiteloos dat de redelijk geschapen ziel niets onredelijks zou kunnen doen als zij heer en meester was over zichzelf, de wil en al haar krachten. Het tegendeel is echter het geval. Daarom is er ongetwijfeld iets anders dat de ziel verkeerd gebruikt; je tapt immers geen zoet en zuur uit een en dezelfde kraan? Bovendien moet het noodzakelijk zo zijn dat alles wat op zichzelf wezenlijk goed is, ook altijd goed blijft. Als dingen die wezenlijk goed zijn, slechter zouden kunnen worden, dan zou ook God kunnen verminderen en uiteindelijk zelfs teniet kunnen gaan. Maar dat is niet zo. De ziel is eeuwig en goed. Als zij slecht zou worden, dan zou haar eeuwige wezen minder goed worden. Als de ziel [daarentegen] van nature slecht en op het slechte gericht zou zijn (wat onmogelijk is), dan zou zij net zomin goed kunnen worden als vuur koud kan worden. Nu bestaan er mensen die vroeger op het slechte gericht waren en zich vervolgens op het goede hebben gericht. Daaruit blijkt dat de ziel, hoewel van nature goed, voor ons goed of slecht kan worden; er komt dan iets in de ziel dat maakt dat zij goed of slecht voor ons is. Dit is ongetwijfeld niets anders dan wijsheid of dwaasheid, die in onze ziel komen door de feitelijke genade van God en onze ijverige wil. Als het licht en de waarheid (dat is Jezus Christus) in je ziel komen wonen, zul je alle dingen goed en juist gebruiken. Maar als zij als gevolg van luiheid en onoplettendheid uit je ziel verdwijnen, zullen alle dingen slecht en op ongepaste wijze tot stand worden gebracht. Want uit kennis van de waarheid wordt een goede wil geboren en uit onwetendheid en nalatigheid een slechte. Welnu, die wil bestuurt de ziel en naar aanleiding daarvan wordt de ziel goed of slecht genoemd.
rb
Omdat er door deze twee soorten wil vele verschillende dingen in en met de ziel ontstaan, heeft de ziel in de Bijbel bijna evenveel namen als zij werkingen heeft. Zo lees je dat de ziel te koop, heet, verzadigd, bitter, leeg en bedrieglijk is. Ook lees je over ongeleerde, zieke, vernederde en hongerige zielen en bovendien over zielen die bevreesd, goed, smachtend, zonder schande, bemind, rechtvaardig en vroom zijn. Wanneer de wil in een levende ziel vroomheid, rechtvaardigheid, liefde enzovoort doet
* in de Statenvertaling : ; de nbg-vertaling geeft ‘brandende begeerte’.
of de ziel dan wel de wil zondigt
va
ontstaan, dan wordt de ziel daarnaar vernoemd. Over deze werkingen van de ziel zal ik hier ook iets zeggen. Maar om daar een goed begrip van te krijgen, moet eerst iets worden gezegd over de twee belangrijkste krachten van de ziel: de begerende en de afstotende. Allebei worden zij door kennis of schijnkennis opgewekt in de ziel: de een door kennis of schijnkennis over aangename dingen, de ander door kennis of schijnkennis over onaangename dingen. Beide vormen kennis en waankennis ontstaan in het redelijke ‘oog’ van de ziel, dat oordeelt en onderscheid maakt. Is dat oog zuiver, helder en betrouwbaar, dan is het oordeel dat ook. Zo niet, dan is het oordeel blind en verkeerd. Al je begeerte, hoop, afkeer en vrees correspondeert met de visie van dit oog; | als dat niet zo was dan zouden alle zielen dezelfde dingen begeren en mijden. Omdat de ene mens hoopt op wat de andere juist probeert te vermijden (sterker nog: dat soms een en dezelfde mens vandaag hoopt op wat hij gisteren vreesde) kan het onmogelijk de ziel zijn die hoopt of vreest. Het moet het gemoed zijn dat denkt dat het ene goed is om te verwerven en het andere slecht. Maar omdat deze krachten of vermogens nu eenmaal in de ziel werken, worden hun werkingen ook aan haar toegeschreven. Men bedoelt dat echter overdrachtelijk, zoals je ook kunt zeggen ‘dat laatste glas had ik niet moeten nemen’, terwijl je dan de wijn in het glas bedoelt en niet dat glas zelf. Op die manier zegt ook de Bijbel dat de ziel kent, huilt, dorstig is, liefheeft, hoopt, spreekt, luistert, eet en looft. Dat dit allemaal overdrachtelijk over de ziel wordt gezegd, blijkt voldoende als ik er één voorbeeld uitlicht. Ik hoef u en mijzelf dus niet te vermoeien met alle andere. Alleen een dankbare ziel kan God echt loven; een ziel kan niet dankbaar zijn zonder dat zij levende kennis heeft over haar eigen overtredingen of over de goddelijke weldaden die zij heeft mogen ervaren, en grondig beseft dat zij Gods genade niet verdient. Niemand kan dat besef hebben zonder dat daar een actieve en aandachtige observatie van de eigen gedachten, lusten, begeerten, wensen en handelingen aan is voorafgegaan. Daar word je niet toe gedwongen en het vindt ook niet van nature in de ziel plaats, anders zouden alle mensen God loven, ook de goddelozen, terwijl die de Heer lasteren. God loven is dus een vrijwillige handeling oftewel een wilsact, die de ziel gebiedt, en komt niet uit de ziel zelf, die de wil moet gehoorzamen. Dat het met de andere activiteiten van de ziel precies zo gaat, zul je begrijpen als je erover nadenkt. Van alle activiteiten die aan de ziel worden toegeschreven, is er echter Verbeterd van ‘verderven’.
Begerende en afstotende krachten in de ziel.
Waaruit het oordeel van de ziel voortkomt.
{Ps. : }; Jer. : ; Ps. : ; Gen. : ; {Ps. : ; : }; {Jer. : }; Ex. : en Deut. : ; Ps. : en : enz.
De wil is de oorsprong van alle activiteiten van de ziel.
Ezr. : .*
Spr. : .†
Spr. : . Sir. : .
Luc. : . Ezech. : .‡ Spr. : .
Jer. : [].
Ezech. : . Resp. Petr. : ; Sir. : ; {Sir. : .}** Ezech. : ; : .
de teksten
geen enkele wezenlijker dan ‘leven’, zoals de profeet tegen zijn eigen ziel zei: ‘u is niet meer tijds gegeven, dan alleen dit leven’. Als je nog meer bewijs wilt hebben dat niet de ziel, maar de wil zondigt, dan moet je onderzoeken wat deze en talloze andere en vergelijkbare uitspraken betekenen en kijken naar wat er in de Bijbel staat. Bijvoorbeeld: ‘hij behoedt zijn ziel, die zijn weg bewaart’. Het is dus kennelijk niet zo dat de ziel zichzelf bewaart of bewaren kan. Als dat zo was, zou zij nooit dwalen of verkeerd worden gebruikt. Er is een andere ‘hoeder’, namelijk de wijsheid, die de ziel met verstand en bedachtzaamheid hoedt. Of: ‘Mijn kind, als je de Heer wilt dienen, bereid je [ziel] dan voor op beproevingen’. Bedenk dat zo’n voorbereiding ervan uitgaat dat je beproevingen ziet aankomen, waarvoor standvastigheid als instrument en werktuig nodig is (oftewel datgene waardoor ‘de gelovigen hun ziel bezitten’). Wat doet de ziel hier anders dan puur ondergáán? Ergens anders staat: ‘gij hebt uw ziel bevrijd’. Voorwaar, niemand | anders ‘verlost de ziel’ dan de ‘betrouwbare getuige’, dat is de heilige waarheid, onze verlosser Jezus Christus. Kan iemand ooit de illusie hebben dat de ziel zichzelf verlost? Er staat bijvoorbeeld geschreven dat de mens ‘zijn ziel bedriegt’ met leugenachtige gedachten. Wie zich afkeert van het kwaad, brengt zijn ziel tot leven, dat is: tot een leven van onschuld en blijdschap. Op deze manier loutert, rechtvaardigt en verzorgt de mens zijn eigen ziel. Nu kan iemand zeggen dat ik het over een deel van de werkingen heb die aan de ziel worden toegeschreven, maar met geen woord rep over de werking waarover nu onduidelijkheid bestaat, namelijk dat ‘de ziel die zondigt sterven zal’, zoals Ezechiël zegt. Dit wordt ons daar vaak gezegd en lijkt zonder twijfel te impliceren dat de ziel zondigt. Wie dit denkt moet zonder vooroordeel luisteren naar mijn antwoord. Ik kan in de hele Bijbel geen enkele tekst vinden die duidelijker uitdrukt dat niet de ziel zondigt, maar de wil. Want als je de ziel het ene (namelijk: zondigen) toeschrijft, dan moet je haar óók het andere (namelijk: sterven) toeschrijven; en welke ketterij is er goddelozer en meer met de hele Bijbel in strijd dan [de gedachte] dat de ziel sterfelijk is? Toch moet dat waar zijn als de ziel zou zondigen. Beide dingen zijn immers door één brein en één mond in één vers tot één volk gesproken? En als er iets ánders sterft, dan moet er
* Statenvertaling. † Statenvertaling; de nbg-vertaling heeft het over ‘weg’ in plaats van ‘ziel’. ‡ Statenvertaling. ** Waarschijnlijk wordt met de laatste tekst Sir. : bedoeld.
vb
of de ziel dan wel de wil zondigt
noodzakelijk ook iets ánders zijn dat zondigt, omdat beide dingen duidelijk over dezelfde zaak worden gezegd. Maar waarom wordt er in de Bijbel dan zo vaak gesproken over het sterven van de ziel? Staat dat er dan voor niets? Wie begrijpt wat ik hierboven geschreven heb, zal het niet moeilijk vinden om in te zien wat er met dit sterven wordt bedoeld. Het goede leven in God – verkregen via het licht, het oog en kennis – is zoet en aangenaam. Als de wil zondigt, dan keert [de ziel] zich van God af en trekt zij een muur op tussen zichzelf en het goddelijke licht. Zij kan het goede dan niet meer zien, ervaren of kennen, waardoor zij het zoete, aangename en goede leven misloopt, verliest en sterft. Deze dood stierven onze eerste voorouders in het paradijs op de dag en het moment dat zij [Gods] gebod overtraden, zoals de Heer had gezegd. Als gevolg van de zondige wil sterft dan het heilige leven, omdat de zon van de gerechtigheid er niet langer over schijnt. Elke ziel is vanuit haar aangeboren natuur geneigd tot éénwording met de goddelijke rustige lust, dat is: tot haar oorsprong. Een blinde, dwaze en slechte wil kan dit nooit voor elkaar krijgen en daarom zal geen van zijn pogingen hem brengen wat hij zich had voorgesteld; als gevolg van zijn doen en laten sterft dit zoete, aangename en vredige leven vanzelf af. Ik hoop dat dit voldoende is om uw twijfels weg te nemen. Nu draagt mijn wil het leven in mij op om mijn hand van het papier te halen en de pen neer te leggen. Anno
Einde
Het is niet helemaal duidelijk of Coornhert hier nu de ziel – het ‘goede leven’ uit de vorige zin – bedoelt of teruggrijpt op de wil. De voorgaande alinea, over de betekenis van het ‘sterven’ van de ziel, wijst er echter op dat het hier over de ziel zal gaan. * Judith?
Over het sterven van de ziel. {Judi. : };* Num. : ; Joz. : etc.
Jes. : .
Gen. : .
Onwetend blijven is de enige zonde van de mens en de oorzaak van elke dwaling Deze tekst, de langste in dit boek, gaat over onwetendheid, slechte gewoonte, zonde, erfzonde en het welleven. De rode draad is dat we er niets aan kunnen doen dat we onwetend worden geboren, maar dat het ons wél aan te rekenen is als we onwetend blijven. Een belangrijke kwestie, want volgens Coornhert is onwetendheid de bron van de zonde. Onwetendheid is het ontbreken van de kennis die nodig is om goed en deugdzaam te worden; onwetendheid blokkeert dus het welleven. De rede leert ons echter dat wij zijn geschapen om goed en gelukkig te zijn. Om goed en gelukkig te worden moeten wij dus streven naar kennis en inzicht – en die zijn pas betrouwbaar als zij op persoonlijke ervaring berusten. Moraal is dus niet primair een kwestie van goed handelen, maar van goed denken. We moeten juiste kennis hebben over de dingen en vooral over onszelf. Coornhert onderscheidt vier belangrijke middelen die ons tot de bedoelde (zelf)kennis kunnen brengen: de eeuwigheid van de ziel, onze rede, de Bijbel en Gods beeld in ons. Opvallend is de positie van de rede: dit ‘zaadje van het gemoed’, ons ‘pondje redelijkheid’, kan ons toegang geven ‘tot kennis, tot deugd en tot Christus’ en daardoor tot God. En dit geldt niet alleen voor christenen, maar evengoed voor joden, moslims en heidenen. Want omdat de mens een redelijk wezen is, is hij verplicht ook volgens de rede te leven – en wie volgens de rede leeft, volgt het goede. Wie de deugd niet in praktijk brengt, gebruikt zijn rede niet en staat op hetzelfde niveau als een dier. De Bijbel (de ‘letterlijke Wet van de Heer’) is hierbij dus niet noodzakelijk en wordt in de tekst eerder omschreven als een extra bron van voorbeelden, verhalen en beschrijvingen, die het nóg makkelijker maken om de eigen slechtheid en Gods goedheid in te zien. We hebben dus voldoende middelen gekregen om te kunnen weten hoe wij er voorstaan, wie God is en wat wij moeten doen om goed te worden. Zolang wij die middelen echter niet gebruiken, blijven wij hangen in ons onverstand en doen wij het slechte – onwetendheid is dus de bron van onze zonde. Ook de erfzonde, een leerstuk waar Coornhert grote moeite mee had, wordt door hem in termen van onwetendheid uitgelegd: je ‘erft’ simpelweg de verkeerde overtuigingen van je ouders, waardoor je slechte gewoonten ontwikkelt. Als wij de middelen die ons ter beschikking staan ook daadwerkelijk gebruiken om kennis over de deugd te vergaren, zullen we geleidelijk wijs en goed worden. Wij
de teksten
zullen dan een morele groei doormaken van ‘kind’ naar ‘wijze ouderdom’. Wie niet groeit, zal echter een ‘honderdjarig kind’ worden en dat is een verachtelijk leven. Daarom sluit de tekst af met een indringende oproep om hard aan de slag te gaan om God te leren kennen en goede mensen te worden. Dit is een van de teksten waarin Coornhert speelt met het woord ‘verstant’ en verwante termen (‘onverstant’, ‘vertstaen’, ‘verstandigh’, ‘onverstandicheyt’ etc.). De hedendaagse lezer zou door een consequente vertaling met ‘verstand(ig)’, ‘onverstand(ig)’ en verwante termen vaak op het verkeerde been worden gezet. Ik heb per geval bekeken welke vertaling het dichtst bij Coornherts bedoeling staat, namelijk dat kennis tot deugd leidt en onwetendheid (‘onverstant’) de diepste oorzaak van de zonde is. Zie voor meer uitleg de inleiding. Colom i, r–r
Psalm : : Wees niet redeloos als paarden of ezels. Psalm : : Een mens zonder inzicht, hoe rijk ook, is als een dier dat wordt afgemaakt.
Zie over de ‘kinderlijke ouderdom’ Seneca, In sapientem non cadere injuriam, bk. , h. .
r
Onwetendheid definieer ik hier niet als een blindheid of verduistering, ra maar als een volledig gebrek aan kennis om te onderscheiden wat de mens voor het welleven nodig heeft. In onze jonge jaren is de redelijke ziel namelijk absoluut niet blind en mist zij het vonkje goddelijk licht niet. Wel mist zij elke kennis over de dingen in de wereld. Het is als een jonge leerling die een vak wil leren en voor het eerst in een werkplaats komt, waar hij allerlei gereedschappen vindt die voor dat vak nodig zijn: hij ziet elk instrument duidelijk, maar begrijpt niet wat elk ding is en waartoe het dient. Onwetend zijn is één ding, onwetend blijven is iets anders. Iedereen wordt namelijk buiten zijn schuld en toedoen onwetend geboren, maar niemand kan buiten zijn schuld en toedoen onwetend blijven. In onze jonge jaren is onze onwetendheid pril en nog niet ingesleten. Als we echter volwassen zijn kan zij nooit in ons zijn zonder dat wij er tijd en energie in hebben gestoken. De natuurlijke loop der dingen laat niet toe dat een
Aangepast van ‘.’. Aangepast van ‘Psalm . Vers.’. ‘Welleven’ wordt door Coornhert beschouwd als een kunst die je door oefening kunt leren. Zie over deze ‘wellevenskunste’ bijvoorbeeld R.S. Buys, a.w., , pp. –, nt. .
onwetend blijven is de enige zonde van de mens
rb
pasgeboren persoon anders dan onwetend is; er bestaan echter wel degelijk volwassen mensen met kennis en inzicht. Geen enkele moeder zal haar pasgeboren kind straffen als het niet eet, praat of loopt. Geen enkele schoolmeester zal een vijfjarige berispen als die geen goede Latijnse verzen kan maken. Beiden beseffen namelijk dat niemand met kennis en vaardigheden geboren wordt en dat niemand de genoemde dingen kan doen zonder tijd, onderwijs, oefening en een goed verstand. Daarom wordt het ook onredelijk gevonden om kinderen te straffen voor dingen die zij buiten hun schuld om niet kunnen. En als wij al zo denken, hoe zal het dan zijn voor God, bij wiens rechtvaardigheid ons rechtvaardigheidsgevoel verbleekt en eerder onrechtvaardig lijkt? ‘Een kind is geneigd tot dwaasheid’ – als dat zo is, dan zal God van een kind toch niet het inzicht verlangen dat het onmogelijk kan hebben? Het heeft nog niets meegemaakt en ‘wie geen ervaring heeft weet weinig’? Onwetendheid is kinderen dus niet aan te rekenen en dat betekent dat onwetendheid geen zonde is. Als je bij een pasgeboren baby begrip zou aantreffen zou dat immers even wonderlijk en onnatuurlijk zijn als wanneer je rond januari in onze contreien druiven zou zien groeien. Daarom waren de schriftgeleerden ook hogelijk verbaasd over de jeugdige en toch goddelijke en bovennatuurlijke wijsheid van Jezus, die toen nauwelijks twaalf jaar oud was. Er staat ook geschreven dat Jezus in wijsheid en leeftijd groeide. Over deze tekst uit Lucas : (‘Het kind groeide op, werd sterk en was begiftigd met wijsheid’) zegt Calvijn in zijn Harmonia: | ‘Het lijdt geen twijfel dat hij daarmee ook bedoelt dat zijn ziel eveneens aan onwetendheid onderworpen was’. Als dat zondig zou zijn, dan was Christus zelf zondig! Maar dat is niet zo: Christus is ons in alles gelijk geworden en daarom is onwetendheid geen zonde. Calvijn schrijft bovendien: ‘Onwetendheid is geen straf op de zonde, want voor zijn val wist Adam vele dingen niet en ook de engelen weten niet alles’. We zien hier weer de opvallende connectie tussen kennis en ervaring. De tekst geeft ‘Ende dat kindt wies ende werdt sterck inden Geest / vol alder wijsheydt’. De bedoelde groei in wijsheid is in de nbg-vertaling weggevallen. Zie Calvijn, Verklaring van de Bijbel: Harmonie der evangeliën Mattheüs, Markus en Lukas, dl. , e afdeling, (ed. De Groot-Goudriaan (), p. ). Omdat ook de genoemde editie geen modern Nederlands geeft, heb ik Coornherts origineel zelf hertaald. Zie Calvijn, Verklaring van de Bijbel: Harmonie, dl. , e afd., (ed. De Groot-Goudriaan, p. ). * De verwijzing zal bedoeld zijn als bewijs voor de verbazing over de wijsheid van de jonge Jezus. In werkelijkheid gaat het in deze tekst echter over de verbazing die de woorden van de herders wekten, toen zij in Bethlehem vertelden wat zij in de velden van een engel over Jezus gehoord hadden. Waarschijnlijk bedoelt Coornhert te verwijzen naar Luc. : – en dan met name vers .
Spr. : .
Sir. : [].
Onwetend zijn is geen zonde.
Luc. : .*
Spr. : []. Onwetendheid over wat men had kunnen weten, is zondig.
De mens kan begrip krijgen.
Elk mens begrijpt die dingen het best, waarmee hij het meest omgaat.
de teksten
Het bovenstaande blijkt ook uit het volgende. Waar onwetendheid is, ontbreekt de kennis die nodig is om onderscheid te kunnen maken. Waar geen onderscheid is, wordt geen gebruik gemaakt van de rede, die tot taak heeft te onderzoeken wat het beste is, door het één tegen het ander af te wegen. Als dit niet gebeurt, kan er ook geen begeerte, keuze of wil zijn. Nu wordt elke zonde vrijwillig gedaan, zodat er geen zonde kan bestaan zonder een weerwil jegens God, dat wil zeggen: zonder iets anders te willen dan wat God wil. Aangezien jonge kinderen [nog] geen wil hebben (die dus noodzakelijk is om te kunnen zondigen), kan er ook geen zonde in hen zijn. En als de natuurlijke onwetendheid die hun aangeboren is geen zonde is, dan is onwetendheid geen zonde. Of andersom: het is onrechtvaardig om iemand te straffen voor iets wat hij niet kan, maar je bent wél verantwoordelijk als je niet bent geworden wat goed voor je is, wat je had kúnnen en wat je had móeten zijn. Zo is een jongen die spijbelt en buiten speelt als andere kinderen hard studeren, niet vrij te pleiten wanneer hij na een jaar les nog geen A van een B kan onderscheiden terwijl hij slim genoeg is om te leren. Daarom staat bij de eerder genoemde Bijbeltekst over de aangeboren dwaasheid van het kind ook nog: ‘de stok wijst het [kind] terecht en weerhoudt het ervan’. Het betreffende kind had immers kunnen weten wat het door moedwillig verzuim niet weet. Niemand gaat dus vrijuit als hij niet weet wat hij kon, moest en hoorde te weten. Dan bekijken we nu wat elk mens kan weten en wat hij moet weten. Ten eerste wat hij kan weten. Dat de mens een lerende, begrijpende en verstandelijke aard heeft, blijkt uit zijn onderwerping van en heerschappij over alle dieren en ook uit de intelligentie waarmee hij vele kunsten, ambachten en vaardigheden beheerst. De één leert dit, de ander dat en er zijn vele mensen die meerdere vaardigheden leren die zij eerder nog niet beheersten. De mens heeft weliswaar de mogelijkheid om inzicht te krijgen, maar je kunt alleen maar kennis krijgen over iets wat je zelf bij de hand hebt gehad. Pas als je daadwerkelijk hebt geploegd, kun je meepraten over ossen. Een beeldhouwer heeft kennis van beelden, een smid van steenkool en ijzer en een pottenbakker van potten. Maar verstand van wat juist is hebben ze niet: ze kunnen niet zeggen wat billijk en rechtvaardig is | en verborgen wijze argumentaties kunnen ze niet vinden. Dat kan alleen de Het is niet helemaal duidelijk wat Coornhert hier precies bedoelt. Waarschijnlijk wil hij hier zeggen dat kennis van wat goed is een dieper inzicht (en meer inspanning) vereist dan het aanleren van een vak.
va
onwetend blijven is de enige zonde van de mens
gene die zijn gemoed richt op het begrijpen van Gods wet. Wie dat doet, ervaart namelijk door zijn inspanningen de wijsheid van de Ouden en bekwaamt zich in de lessen van de profeten. Hij neemt de woorden van deze mensen ter harte, dringt door tot de betekenis van hun scherpzinnige redeneringen, voert ze na verloop van tijd uit en bekwaamt zich er onophoudelijk in. Nu is het zo dat de genoemde en alle andere ambachten, kunsten en lichamelijke oefeningen nuttig en noodzakelijk zijn om het lichaam te onderhouden. Voor de ziel hebben zij echter niet zoveel nut, omdat die haar eigen behoefte heeft. De ziel verschilt van het lichaam en daarom is ook haar verlangen op iets anders gericht dan op uiterlijke en lichamelijke zaken, namelijk op het goede: het voedsel en het leven van de ziel. Dat krijg je niet zonder liefde voor het goede, die je op haar beurt niet krijgt zonder de kennis en uitoefening van het goede, oftewel deugd. Het eeuwige is duurzamer dan het tijdelijke en de ziel waardevoller dan het lichaam. Daarom moeten wij ook meer ons best doen om de behoefte van de ziel te begrijpen, te koesteren en te bevredigen dan die van het lichaam. Het is zondig om het lichaam te dienen, maar het verbeteren van de ziel is waardevol. Zalig wie ‘waardige woorden spreekt, niets onwaardigs’; voor God is zo iemand even welgevallig als zijn heilige ‘mond’, dat is Jezus Christus, die het ware vermogen bezit om onderscheid te maken tussen wat waardevol is en wat waardeloos. Deze ‘mond’ heeft gezegd dat de ziel hoger staat dan de spijs waarmee het lichaam zich voedt, en ook hoger dan de genoemde uiterlijke vaardigheden, die iedereen zo noodzakelijk vindt en met uitsluiting van al het andere bevordert, najaagt en stimuleert, waarbij ze de ziel vergeten. Als we het christendom even buiten beschouwing laten, blijkt dat ook heidenen, Turken, joden, ja alle mensen de deugd moeten kennen en praktiseren, willen zij zich tenminste mens kunnen noemen. Want omdat de mens zich enkel met zijn redelijkheid van het dier onderscheidt, is hij verplicht volgens de rede te leven. Redelijk leven is alleen mogelijk als je de rede in je handelen gebruikt. Wie de rede gebruikt, onderscheidt goed en slecht; bovendien wordt dan het goede als het beste herkend, gekozen, gewild en gedaan. En dat is wat we onder het naleven van de deugd verstaan. Wie de deugd dus niet daadwerkelijk in praktijk brengt, gebruikt Letterlijk: de ‘Ouders’. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat Coornhert hier doelt op ouders, omdat juist díe een belangrijke rol spelen in het overdragen van de ‘erfzonde’ (slechte gewoonte). Hier zullen de klassieke denkers bedoeld worden. In combinatie met de verderop genoemde profeten, bestrijkt Coornhert zo het hele gebied van wijsheid: die van de klassieke filosofen en die van de bijbelse openbaring. Met deze term worden natuurlijk de moslims bedoeld.
Over welke dingen de mens kennis hoort te hebben.
Jer. : .
Mat. : .
Ps. []: .
de teksten
de rede niet en is daarom geen mens maar een dier. Over zo iemand wordt gezegd: ‘Wees niet redeloos als paarden of ezels’. Zelfs als iemand alle ambachten, vaardigheden en kunsten beheerst die er vanaf het begin der tijden zijn geweest, zolang hij de deugd niet kent, zal hem vanwege die onwetendheid evenveel te verwijten zijn als wanneer hij al die dingen niet had geweten. Hij mist dan namelijk de kennis die hij eerst en vooral had moet hebben en die hem ook als hoogst noodzakelijk wordt opgedragen. Er valt hem dan juist des te meer te verwijten |, aangezien hij het verstand waarmee hij alles zo goed onder de knie kon krijgen, zo schandelijk voor zijn eigen voordeel heeft misbruikt om dingen te krijgen die weinig waarde hebben, terwijl hij ondertussen de allerwaardevolste dingen heeft verzuimd. Een goede bakker die geen kennis heeft van het brouwproces kun je niets kwalijk nemen, je kunt niets zeggen van een goede brouwer die niets van bakken weet of van een goede timmerman die niet kan bakken of brouwen. Die dingen worden namelijk niet van een mens verwacht. Maar als de bakker niets van bakken weet, de brouwer niets van brouwen en de timmerman niets van timmeren, dan mogen zij zonder meer berispt en ter verantwoording geroepen worden. Iedereen is namelijk verplicht kennis te hebben van de zaken waarmee hij zich bezighoudt en die bij zijn functie passen. Hetzelfde geldt voor een koning die zijn onderdanen beschermt, vrede brengt en rechtvaardig behandelt: er valt hem niets te verwijten als hij niet meesterlijk kan zingen. Maar als hij goed zou kunnen zingen, zou hem wel eerder iets te verwijten zijn. Dat begreep de heidense koning die zijn zoon Alexander vroeg, toen hij die mooi hoorde zingen, of hij zich niet schaamde voor zijn zangkunst. Want de tijd en energie die hij had gebruikt om goed te leren zingen, had hij gestolen van de tijd om te leren wat goed bestuur is, hetgeen hij als toekomstige koning vóór alles had moeten leren. Daarom antwoordde Agesilaüs, de koning der Spartanen, op de vraag wat je in je jeugd zou moeten leren: ‘Wat je als volwassene zal doen’. Nu zie je in stad en land dat de één zus doet en de ander zo, en dat iedereen vooral doet wat bij zijn functie past en daarvoor zorgdraagt. Maar wat elk mens zonder uitzondering aangaat en betaamt is welleven. Welleven is, zoals eerder opgemerkt, deugdelijk leven. Bij alle ambachten en kunsten kent men meesterproeven. Vele mensen krijgen de meestertitel door met goed gevolg zo’n proef af te leggen. Er zijn er ook die meer doen dan voor de meesterproef vereist is: met hun handigheid en slim Dit komt waarschijnlijk bij Xenophon vandaan, die het levensverhaal van deze koning schreef.
vb
onwetend blijven is de enige zonde van de mens
ra
heid vinden zij iets nieuws uit en verbeteren zij hun kunst of ambacht. Helaas, hoe zeldzaam is het dat iemand door de ‘proef der deugd’ (dat is oprechte liefde) het meesterschap van een onschuldig leven bereikt en de naam ‘christen’ waardig is? En dat terwijl vaststaat dat alle mensen ook dáárin verstandig en de naam ‘christen’ waardig zouden kunnen worden, als zij hun rede maar zouden gebruiken. Dat wil zeggen: als zij deze door God geschonken genadegave maar even ijverig zouden gebruiken voor de kunst van het welleven als zij haar misbruiken voor het najagen van wat (volgens de waarheid zelf) veel minder waarde heeft dan welleven: zij jagen gewiekster naar dát voedsel dan Gods kinderen naar het hunne. ‘Naamchristenen’ kunnen op dit punt niet worden vrijgepleit met het excuus van de menselijke zwakheid, aangezien wij door Gods genade voldoende middelen bezitten om tot begrip te komen. De vier belangrijkste daarvan zijn: a) de eeuwigheid van de onzichtbare ziel, | die niet door iets vergankelijks of zichtbaars kan worden bevredigd; b) de redelijkheid van de ziel, waardoor goed en kwaad kunnen worden onderscheiden; c) het heldere getuigenis van de Heilige Schrift, dat ons voor het slechte waarschuwt en ons naar het goede toetrekt; en d) het beeld van God in ons, namelijk het levende zaadje van zijn ware woord, waardoor wij betrouwbare kennis kunnen krijgen over onszelf en over God. Ad a. Vergroot het ons begrip niet enorm om te weten dat de ziel zonder kennis van Christus (haar voedsel en brood) net zomin rust en voldoening kan vinden of tevreden kan zijn als een hongerige maag zonder eten? Het behoeft geen bewijs dat geen enkel geschapen ding de ziel kan verzadigen. Als iemand daar dus zijn afgod van maakt en er zijn lust, begeerte en hoop op richt (zoals iedereen doet die iets buiten God om liefheeft), dan zal hij, als de nood aan de man komt, merken dat die [afgod] arm is in zijn gaven, stom in zijn troost en doof voor ons roepen – blind als gids, onverstandig als raadgever en machteloos als helper. Die [geschapen dingen zijn] slechts lege, nutteloze, bezwarende, ja schadelijke schimmen, die stuk voor stuk zelf ondersteuning en hulp nodig hebben. Dan krijg je in plaats van het verlangde brood, in plaats van de essentie, slechts lege hulzen en schaduwen, zodat dit soort dwaze zielen leeg, hongerig en onverzadigd blijven, zoals iemand die droomt dat hij aan het eten is nog steeds honger heeft als hij wakker wordt. Door dit onverzadigde gevoel wordt de mens vervolgens onophoudelijk geprikkeld, aangemoedigd, gestimuleerd, ja zelfs genoodzaakt om iets te zoeken dat de leegte in Dat zijn dus, zoals uit het voorgaande blijkt, mensen die zich christen noemen, zonder serieus te proberen dat ook te zijn.
Mat. :
Vier middelen waarmee de mens tot begrip kan komen.
Jes. : .
Jes. : .
Rom. : .
Wijsh. ; Job : –; Ps. .
Mat. : . Gen. : . Ex. : . Job : . Hand. : .
de teksten
zijn ziel kan opvullen. Zolang de ziel dit niet heeft, kan zij noch de mens zelf ooit rust krijgen, zoals geschreven staat: ‘Maar de goddelozen blijven onrustig als de zee, die nooit rust kent’. Dat kan ook niet anders, omdat alleen God vrede, voldoening, rust en vreugde geeft en je dus onmogelijk vrede kunt hebben zonder deze God des vredes. Als je zo’n onvrede en ongenoegen ervaart, doet nood naar brood zoeken. Geen prikkel is sterker dan de honger; je moet immers eten, al zijn alle bomen in galgen veranderd. Zo is makkelijk in te zien dat de behoefte van de ziel de mens noodzakelijk tot een voortdurende zoektocht dwingt. Wie gelovig zoekt zal ook vinden, want hij zoekt op aanraden van de ‘Belover’. Diens beloften houdt hij voor waar en dus volgt hij ze zonder enige aarzeling méér dan zijn eigen overtuigingen, waarvan hij nu de dwaasheid en onjuistheid inziet. Ad b. Maar de ongelovige wereld ziet haar eigen dwaasheid niet. Die volgt eerder haar eigen voorkeuren dan Christus’ raad en zoekt als een dwaas het wezenlijke bij de schaduwen, waardoor zij nooit rust of voldoening vindt. Als je wilt begrijpen waarom deze uit moedwillige en hardnekkige dwaasheid voortgekomen onkunde nooit een excuus kan zijn, moet je onderzoeken welk ‘pond’ ieder mens door Gods genade ontvangen heeft om ermee te woekeren. Kun je nog volhouden dat zelfkennis boven je macht ligt als God je de mogelijkheid heeft gegeven de Schepper via het geschapene | te leren kennen? Wie kan in alle redelijkheid de harmonieuze orde van de vele dingen in de hemel en op de aarde aanschouwen, zonder te begrijpen dat er een volmaakte, intelligente Wijsheid moet zijn die dat allemaal met vooruitziende blik zo wil en bestuurt? Deze mogelijkheid is ieder van ons gegeven in de vorm van onze rede – het oog van de ziel –, bedoeld om het goede te onderzoeken, te kennen, lief te hebben en aan te hangen. Dit was de ster die de Wijzen uit het Oosten leidde. En ze was ook de basis voor de oprechte onschuld van Abimelech, de verstandige dienstbaarheid van Jethro, de gelaten lijdzaamheid van Job en de vrome goedheid van Cornelius. En dan hebben het nog niet eens
Een verwijzing naar Luc. : –. Ook hier bedoelt Coornhert met het ‘pondje’ dus duidelijk de rede. Zie de inleiding. Abimelech, de koning van Gebar, neemt Abrahams vrouw Sara met zich mee, nadat Abraham had gezegd dat zij zijn zus en niet zijn vrouw is. In een droom waarschuwt God Abimelech, die dan nog geen seks met Sara heeft gehad, dat zij gehuwd is. Omdat God ook wel inziet dat Abimelech door Abraham om de tuin is geleid en dus onschuldig is aan het aanstaande overspel, geeft Hij hem de kans om alles goed te maken. Als Abimelech Sara terugbrengt en Abraham voor hem laat bidden, zal God zijn leven sparen. Zie Genesis .
rb
onwetend blijven is de enige zonde van de mens
va
over Socrates’ heiligheid, Aristides’ rechtvaardigheid, Phocions vroomheid, Cato’s standvastigheid en de deugdzaamheid, trouw en oprechtheid van talloze anderen. Alleen al de genoemde bijbelse heidenen tonen meer dan voldoende aan dat goedwillende mensen, door begerig op zoek te gaan met de goddelijke rede, het zaadje van het gemoed waaraan wij door goddelijke genade deel hebben, zónder hulp van de letterlijke Wet van de Heer toegang konden krijgen tot kennis, tot deugd en tot Christus, en door Christus tot God. Ad c. Hoeveel makkelijker moet het zijn als daar ook nog eens de betrouwbare handleiding van de Heilige Schrift aan wordt toegevoegd? De Bijbel beschrijft de zonde, stelt ons de vruchten ervan (ellende, dood en verdoemenis) helder als een spiegel voor ogen en waarschuwt ons voor het kwaad. Zij dreigt en oordeelt. Zij ontmaskert en bestraft hoogmoed, hebzucht, toorn, onkuisheid, dronkenschap en elk ander onrecht. Door ons treffende voorbeelden te laten zien van het gruwelijke einde van zondaren, spoort zij ons aan het slechte te laten en toont zij ons betrouwbare en praktische methodes om het kwaad te mijden. Zij vertelt ons over de hinderlagen van de duivel, onthult zijn sluwheid, laat zijn list, bedrog en valsheid zien en wel zo duidelijk, onomwonden en openlijk dat niemand zijns ondanks door de duivel kan worden overvallen, verrast of gevangen. De Bijbel zwijgt echter ook niet over de deugd, waarin die gelegen is en wat haar vruchten zijn: blijdschap, vreugde, voldoening, vrede, rust en bevrediging in de Heilige Geest. Door de deugden zo fraai te beschrijven, veroorzaakt zij een aangename aantrekkingskracht, een begerig verlangen, een zoete hoop en een hartelijke lust om de goddelijke goedheid te onderzoeken, te vinden, te kennen, lief te hebben en te gebruiken. Zij geeft elk wat nodig is: de blinde gezichtsvermogen, de zwakke kracht, de zieke gezondheid, de verdwaalde een uitweg, doden het leven en dwazen wijsheid, kennis, inzicht, oordeel en waarheid. Kortom, als Noachs ark beschermt de Bijbel de gelovigen tegen het kwaad; zij is Jacobs ladder, waarmee men naar de hemel kan opklimmen. Ze is dat echter niet zomaar voor iedereen, maar alleen voor wie hongerig en | begerig met geestelijke oren luistert, gehoorzaam volgt en haar waarheid volhardend leert kennen en zich erdoor laat bevrijden. Als u, lezer, eraan twijfelt of u geestelijke oren heeft, ga dan bij uzelf na of uw ‘lichamelijke oren’ doof zijn. Met andere woorden, of u door allerlei ellendige ervaringen de vals Phocion (– v. Chr.) was een succesvol Atheens staatsman en strateeg. Hij geloofde in zuinigheid als bron voor deugd en kreeg daardoor bij het volk de bijnaam Phocion de Goede.
Deut. : .
Luc. : .
Jes. : ; Jes. : .
Mat. : .
de teksten
heid van de leugenachtige slang heeft leren inzien, uw oren voor zijn bedrieglijke inblazingen heeft gesloten en geen gehoor meer wilt geven aan zijn verleidelijke stem. Wie op zo’n manier ‘doof is naar het vlees’, kan qua geest scherp luisteren en verlangt begerig naar de kennis van de Waarheid. De oren van de Farizeeërs hoorden wel de stem en de klanken van de uiterlijke woorden van onze heer Christus, maar wat hun ziel betreft waren zij horende doof. De apostelen hoorden daarentegen met hun geestelijke oren de innerlijke kracht van de levende woorden van Jezus Christus en daarom konden en wilden zij Christus niet verlaten, zelfs niet toen alle anderen geïrriteerd wegliepen. Zij wisten namelijk dat zij levende woorden hadden gehoord. Ad d. Bedenk bovendien dat wij niet alleen het uiterlijke, maar ook nog het innerlijke getuigenis van de Schrift hebben. Waar nog bijkomt dat wij, door onze hongerige leegheid, onze natuurlijke redelijkheid en het getuigenis van de Bijbel, goed inzien, horen, geloven, begrijpen en ervaren dat wij dwaas, listig, zondig en slecht zijn en dat alleen God wijs, lovenswaardig, heilig en goed is. Op dat moment begin je Gods beeld in ons pas werkelijk te zien en begint het zaadje van het levende Woord van God pas echt vruchtbaar te worden. Als je zo uit eigen ervaring je eigen dwaasheid en Gods wijsheid kent, weet je zeker dat Gods Woord niet boven ons, ver weg, in de hemel of aan de andere kant van de oceaan verborgen is, ver van ons verwijderd en aan het oog onttrokken, maar juist dichtbij, in onze mond en ons hart, zodat wij het kunnen volbrengen. Dan weet je ook zeker dat iemand die de rede bezit, maar onwetend blijft, geen enkel excuus heeft, aangezien de goede God niemand de genoemde noodzakelijke behoeften en middelen om tot begrip te komen heeft onthouden. Mocht je nog meer bewijzen willen hebben, lees dan in de Bijbel Gods beloften en toezeggingen aan elk mens die een goedwillend hart heeft. Je zult daar vinden dat Christus heeft gezegd: ‘Want ik zal jullie woorden van wijsheid schenken’. Als iemand wil aanvoeren dat dit niet aan alle mensen, maar alleen aan Christus’ apostelen is beloofd (hoewel duidelijk is dat het geldt voor alle gelovigen die in Christus’ naam lijden), dan vraag ik hem of Christus (op wie Gods Geest, de Geest der Wijsheid, de Geest des Verstands, de Geestelijke Raadgever rust) dan niet aan alle gelovigen is geschonken. Als Hij aan de gelovigen is geschonken, dan ontvangen zij meteen ook deze Geest der Wijsheid, inclusief alle goddelijke schatten die daarin zijn verborgen. Over deze mensen zegt de Heer: ‘Ik loof u, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat u deze dingen voor | wijzen en verstandigen verborgen hebt gehouden, maar ze aan eenvoudige mensen hebt
vb
onwetend blijven is de enige zonde van de mens
onthuld’. Hiermee is denk ik voldoende bewezen dat onwetend blijven een zonde is.
Nu moet nog worden aangetoond dat het ook de enige zonde van de mens is – de zonde waaruit alle dwalingen voortvloeien. Alle menselijke handelingen komen voort uit ofwel een natuurlijke neiging (bijvoorbeeld ademen, spijsvertering enzovoorts) ofwel een vrijwillige keuze (bidden, vloeken en dergelijke). Handelingen vanuit een natuurlijke neiging vinden plaats zonder raad, voornemen, wil en doel; zij worden door de natuur zelf in ons veroorzaakt en zijn daarom deugd noch zonde, omdat deugd en zonde altijd uit vrije wil worden gedaan, zoals ik hiervoor heb uitgelegd. Alle menselijke handelingen die uit een vrije keuze voortkomen, vinden echter plaats met een doel en dat doel is goedheid. Iedereen doet of laat namelijk alles tot zijn eigen voordeel, met andere woorden: vanuit de gedachte dat het goed voor hem is. De grootste denkers zeggen dat dit goede voor ons mensen eerst en vooral in het lichaam of in de ziel bestaat; zelden wordt iets goed voor de mens genoemd wat buiten hem is. Voor de ziel zijn deugd en kennis goed en voor het lichaam gezondheid, kracht, schoonheid, snelheid en dergelijke. Goede dingen die buiten de mens staan zijn eer, goede gunsten, rijkdom, macht, adeldom en waardigheid. Nu is er geen zonde denkbaar die niet óf de ziel óf het lichaam óf de uitwendige goede dingen schade toebrengt – meestal is zonde schadelijk voor alledrie. Overdadige gulzigheid is bijvoorbeeld schadelijk voor welvaart, reputatie, lichaam én ziel. De bedrieger, woekeraar of hebzuchtige vermeerdert zijn geld, maar levert in op respect en gemoedsrust, en omdat hij onophoudelijk nadenkt en zich zorgen maakt en dus slecht kan slapen, doet hij ook zijn lichaam geweld aan. Kortom, het onvermogen om onderscheid te maken leidt ertoe dat alle dingen misbruikt worden en wie zulk misbruik pleegt, loopt schade op. En daarom brengt de zonde altijd het tegendeel van het gewilde; je wil en bedoelt namelijk iets goeds en voordeligs, maar verkrijgt iets slechts en schadelijks. Wat kan daar anders de oorzaak van zijn dan onverstandige keuzes? Niemand doet zichzelf opzettelijk en uit vrije wil kwaad, dat geldt zelfs voor mensen die uit wanhoop de hand aan zichzelf slaan. Zij denken namelijk dat het beter voor hen is om niet te leven dan om zonder hoop en in droefheid te leven – en denken iets goeds te doen door zich van het leven te beroven, namelijk door een snelle dood langdurige pijn of verdriet te ontvluchten en zo hun verdriet kleiner te maken. Op dat punt komen zij echter bedrogen uit en vormen zij zich uit onwetendheid een slecht oordeel. Want zij zien niet goed in dat dit
Onwetend blijven is zonde.
Neminem peccare sine causa. Zie Augustinus, Belijdenissen ii, [v].
Onwetendheid is de oorzaak van alle zonden.
a: Job : , b: Spr. : , c: Spr. : , d: Spr. : , e: Spr. : , f: Spr. : , g: Sir. : [], h: Spr. : , i: Ps. : , k: Jes. : , l: Spr. : , m: Spr. : , n: Luc. : , o: Spr. : , p: Spr : , q: Spr. : .
De beata vita.*
de teksten
korte lijden in een bijna eeuwigdurende vreugde zou veranderen als zij het vroom en geduldig in God zouden dragen. Evenmin zien zij dat hun lijden door hun onwilligheid dubbel zo groot wordt | en dat hun wanhoop hen van de regen in de drup helpt, zoals de uitdrukking luidt, dat wil zeggen: van een draaglijk, tijdelijk lijden in een ondraaglijk, eeuwig lijden. Elke zonde doet de mens, tegen de goddelijke en natuurlijke wet in, afwijken van zijn eigenlijke doel, namelijk: goed en zalig worden. Dat kan toch alleen maar door onwetendheid komen? Bestaat er een zonde die niet de ware, eeuwige en hemelse zaken veracht en [ons] niet achter onbetrouwbare, vergankelijke en aardse dingen laat aanlopen? Waaruit komt dit anders voort dan uit onwetendheid? En is er een zonde die niet, zoals gezegd, per definitie het willen of het handelen misbruikt, niet schadelijk voor ons is, ons niet van God scheidt en aan de duivel koppelt? Komt dit misbruik, dit verderf, deze vervreemding van God en deze vereniging met de duivel uit iets anders voort dan uit dwaasheid, onverstand en onwetendheid? Als je iets goed kent, kies je het beste: goud boven koper, koren boven kaf, medicijn boven vergif. Zo is makkelijk in te zien dat het kiezen van het allerslechtste boven het allerbeste puur door moedwillige en verwijtbare onwetendheid wordt veroorzaakt. Uit deze wortel van onwetendheid spruiten voort a) woede, b) verwaandheid, c) hoogmoed, d) arrogantie, e) roddel, f) ruzie, g) veranderlijkheid, h) dwaling, i) goddeloosheid, k) afgoderij en elke andere zonde die je maar bedenken of noemen kunt. Uit dwaasheid heb je lief wat schadelijk is (l), doe je wat slecht is (m), vertrouw je op leegheid (n), veracht je je moeder (o), bespot je je vader (p) en laster je God (q). Het zou een eindeloos karwei zijn om elke zonde op te noemen, net als om al de verhalen te vertellen over Adam, Kaïn, de reuzen, Nimrod, Ismaël, Ezau en alle andere zondaars, die stuk voor stuk alleen maar uit verwijtbare onwetendheid hebben gezondigd. Was het niet uit onwetendheid dat Adam de zalige waarheid verliet en de verderfelijke leugen geloofde? Was het niet uit onwetendheid dat Kaïn zich beroofde van de trouwe steun van zijn vrome broer? Onwetendheid en niets dan onwetendheid was ook bij alle andere zondaars de enige oorzaak. Augustinus zei hierover ‘dat onder het woord ‘dwaasheid’ alle zonden worden verstaan’.
Letterlijk: uit de ketel in het vuur.
Zie Gen. : .
* De precieze vindplaats in Augustinus’ De beata vita is onduidelijk.
ra
onwetend blijven is de enige zonde van de mens
Onwetendheid inzake dingen die je had kunnen weten, is zondig; vooral als het gaat om dingen die je moet en hoort te weten. En het is voor de mens mogelijk om te weten wat een oprecht leven is en wat de belangrijkste kennis is. Bovendien is het zo dat de mens bij al zijn doen en laten van nature het goede wil en beoogt (wat hij dus door onwetendheid niet verkrijgt), oftewel misstappen probeert te vermijden. Dat is hierboven voldoende aangetoond. Uit dit alles volgt dat onwetend blijven de enige zonde van de mens is en de enige oorzaak van alle dwaling.
rb
Ik heb nu gedaan wat ik me had voorgenomen en zou hier dus kunnen stoppen. Maar dezelfde liefde die me heeft aangezet de precieze kennis van deze dingen zo goed mogelijk te beschrijven, tot voordeel van mijn naaste en tot eer van God, | spoort mij ook aan te laten zien welke middelen er zijn om vanuit onwetendheid tot begrip te komen en wat de vruchten van verstand en dwaasheid zijn. Ik zal met dat laatste beginnen. Op veel plaatsen in de Bijbel wordt de mens vergeleken met een boom; er is namelijk bijna niets wat de aard en natuur van goede en slechte mensen beter uitbeeldt. Een goed mens is vruchtbaar en lijkt daarom op een vruchtbare boom, terwijl slechte mensen, die alleen voor zichzelf leven, voor anderen nutteloos en vaak zelfs gevaarlijk zijn, als stekelige doornen. Een boom is goed of slecht: als hij goed is, draagt hij goede vruchten, als hij slecht is, slechte vruchten. God eist van ons dat we goede vruchten dragen. Niet tot zijn voordeel maar omdat wij daar baat bij hebben. God is immers de bron van al het goede en ontvangt niets uit onze handen, al is onze zaligheid aangenaam voor God. Het is aangenaam voor God om bij mensen te zijn die zijn goddelijke aard deelachtig zijn geworden en elkaar vreugdevol liefhebben, liefdevol dienen en tot voordeel zijn. Dan zijn zij namelijk een goed beeld van God, dan volgen zij zijn heilige goedheid en doen zij uit liefde de gebruikelijke goede dingen. Op deze manier geniet God van de vruchten van de goede bomen in het paradijs. In hun wortels (dat zijn hun zuivere harten) kan Hij zijn beeld zien, als in een gezegende en heldere spiegel, net zoals [wij daarin] Hem kunnen aanschouwen. Iedereen zal echter begrijpen dat Gods heilige goedheid grote afschuw heeft van bomen met slechte vruchten. Als een vijgenboom al wordt vervloekt wanneer die niet op de juiste tijd vrucht draagt (het gaat dan dus
* Coornhert voegt hier aan vers een zinsnede uit vers toe: ‘… die zijn zon …’ enz.
Onwetend blijven is de enige zonde van de mens.
Job : ; : –.
Mat. : . ‘Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is, die zijn zon over goeden en slechten doet schijnen’ enz.* Mat. : .
Mat. : .
a: Wijsh. : , b: Spr. : . c: Wijsh. : .*
d: Rom. : . e: Spr. : [].
Sir. []: ; Wijsh. .
Rom. : .
Gal. .
{Jes. }.
Jes. : .
Wijsh. : .†
de teksten
nog niet eens over slechte vruchten), wat voor oordeel zal bomen dan te wachten staan die vele slechte vruchten dragen? Denk hierover na, lezer, en leer te begrijpen wat voor consequenties het heeft om onwetend te blijven. Deze slechte bomen zullen zonder meer omgehakt en in het vuur geworpen worden. Hun vruchten zijn namelijk (a) onbruikbaar, oneetbaar en onverteerbaar, en komen (b) niet voort uit de lieflijke, vreedzame en uiterst nuttige wortel van Gods kennis. Zij verachten die en wie (c) ‘wijsheid versmaden en onderricht afwijzen, [zijn ongelukkig,] hun hoop is ijdel, hun moeite vergeefs en hun daden zijn zonder zin’. Ja, ze zijn zelfs (d) verderfelijk, omdat er geen andere vruchten uit voortkomen dan de bittere dood. Dan zal God lachen om hun ongeluk (e), als om een welverdiende straf, omdat zij, toen de goede God hen riep en zijn handen naar hen uitstrekte, niet eens naar Hem gekeken hebben, maar Hem hebben veracht. Dan zullen zij in hun reddeloze nood roepen zonder verhoord te worden en zoeken zonder te vinden; zij hebben de lessen van de Heer immers niet aangenomen en zijn raad niet opgevolgd. Slechte bomen brengen dit soort vruchten voort en die zullen door niemand anders dan henzelf worden gegeten. Op dezelfde manier zullen goede bomen ook zelf profiteren van de lieflijke geur van hun vruchten – vruchten van eer en rijkdom. Heerlijk zijn de vruchten van goede daden. Maar denk niet dat je goede vruchten kunt dragen zonder eerst een goede boom te zijn en beschouw jezelf niet als goede boom voordat je dood bent voor het kwaad en daar vijandig tegenover staat. Alleen als je zondige lichaam door de kracht van Christus gestorven is, kun je vruchten dragen voor God. Wat voor vruchten? Niet die van het vlees, dat door Hem tegelijk met de lusten gedood en aan het kruis genageld is, maar vruchten van de geest, namelijk liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, zedelijkheid, onthouding en kuisheid. Dit zijn goede vruchten, die uit wijsheid, verstand en kennis voortkomen. De genoemde slechte vruchten komen daarentegen voort uit onwetendheid, waardoor dwazen gevangenen worden van de zonde en bij God in ongenade vallen. Deze en talloze andere slechte dingen dalen onherroepelijk op die onwetenden neer. Wie namelijk geen kennis van God heeft, is leeg; wie leeg is, heeft geen goedheid in zich; waar geen goedheid
* In de nbg-vertaling is de zinsnede ‘is onsalig’ (Vulgaat: ‘infelix est’) verdwenen. † De nbg-vertaling geeft ‘dwaas’. Coornhert blijft dichter bij het Latijnse ‘vani … sunt’, letterlijk: ‘zijn ydel’ (ijdel, nietig of vergeefs).
va
onwetend blijven is de enige zonde van de mens
vb
is, moet slechtheid zijn; en waar slechtheid is, daar moet pijn en verdriet zijn, want zoals goedheid voor de ziel gezondheid en zaligheid brengt, zo betekent slechtheid voor de ziel ziekte en ongeluk. Zulk ongeluk kun je bij iedereen aantreffen die onwetend is en daarin volhardt, wat bij de meeste mensen het geval is. O, hoe vaak vind je niet onder een grijze haardos een dwaas verstand – ‘als kinderen van honderd jaar, die sterven zullen’. Bijna iedereen is wat betreft inzicht een beginnende leerling, maar een volgroeide meester in het kwaad. Uit gewoonte, ongeloof, eigenliefde en onachtzaamheid blijft men bij die dwaasheid hangen. Wat voor een kleverige lijm de slechte gewoonte is, laat God zien via de profeet [Jeremia]: ‘Kan een Nubiër zijn huid veranderen, of een panter zijn vlekken? Zouden jullie, vergroeid met het kwaad, dan iets goeds kunnen doen?’ De erfzonde bestaat in werkelijkheid uit het aanleren van het slechte. Wij hebben het [slechte] van onze voorouders geërfd en het kleeft ons vaak tot in het derde en vierde geslacht aan. Zodra zonden eenmaal gewoonten zijn geworden, vindt men ze, hoe afschuwelijk ze ook zijn, onschuldig of sowieso niet zondig, waarna men ze niet meer verbergt maar een ereplaats geeft. Onze voorouders hebben zich massaal en keer op keer aan hoererij, dronkenschap, hebzucht en andere zonden overgegeven, met als gevolg dat het aanranden van maagden tegenwoordig voor hoffelijk doorgaat, feesten zonder dronkenschap als schandelijk geldt en hebzucht verstandig wordt gevonden. Men loopt achter elkaar aan; zo de ouden zongen, piepen de jongen; het is allemaal ’s lands wijs, ’s lands eer. En onderhand zijn de zeden van dit verdorven en goddeloze land zo alomtegenwoordig dat men de deugd nu als iets schandelijks beschouwt. Als je niet als een beest zwelgen wilt, word je een fantast of een sektariër genoemd, | als je liever je verlies neemt dan onrecht doet, noemt men je dwaas en als je kuis leeft omdat je getrouwd bent of je in je huwelijk tevreden stelt met je bedgenoot, dan zegt men spottend dat je gekke kinderen zult krijgen of zal worden als Lazarus. Als al wordt gezegd dat er weinig hoop is voor mensen die uit schaamte of eergevoel naar de kerk gaan, hoeveel hoop is er dan nog voor de gemiddelde mens, die als gevolg van slechte gewoonten geen schaamte meer kent? Wat je niet meer gewend bent, lijkt een struikelblok; aangewende zonden lijken makkelijk, onwennige deugden moeilijk. Wat je sinds lang gewend bent, Bedoelt Coornhert hier te zeggen: impotent of onvruchtbaar? * In het origineel staat ‘Eza..’. Het lijkt wel zeker dat Coornhert hier Jes. : voor ogen heeft, maar de gedachte van ‘honderdjarige kinderen’ heeft daar juist een positieve betekenis: de belofte van de nieuwe hemel en aarde.
{Jes. : .}*
Door slechte gewoonte blijft men in onwetendheid. Jer. : ; : ; Spr. : ; : ; Ef. : .
Spr. : ; Wijsh. : –; Jes. : ; Neh. : . Rom. : .
Sir. [: ].
Lev. .
de teksten
leer je moeilijk af. Wonden die steeds weer openscheuren, genezen haast niet en oude honden lijn je moeilijk meer aan. Wie met slechte gewoonten is opgegroeid, maar toch af en toe nog een goede begeerte voelt om het slechte te verlaten, kan niet zomaar in één keer afscheid nemen van een situatie die hij na lange tijd heeft bereikt. Oude gewoonten gooi je niet als oude schoenen weg. Slechte gewoonten vormen een valkuil, een koord en een strik voor de benen van de goede begeerte; de deugd die je je had voorgenomen wordt belemmerd door de zonden waaraan je gewend bent. De mens doet dan niet het goede dat hij wil, maar het slechte dat hij niet wil. Prediker waarschuwt ons voor de slechte gewoonte als hij zegt: ‘Doe geen kwaad, dan treft het kwaad je niet’. Wat wil dit anders zeggen dan ‘leg geen boeien en strikken om je eigen benen door steeds te zondigen’? Daarom droeg God de Israëlieten nauwgezet op om niet te leven naar de gewoonten van het land Egypte waar zij hadden gewoond, noch naar die van het land Kanaän waar zij zouden komen, maar zijn geboden te volbrengen. Welke gewoonte is krachtiger dan dat je de hemelse rede misbruikt om er aardse zaken mee te krijgen? Wie zet zijn verstand nog in om te leren wat nuttig is voor zijn ziel? Zodra iemand zich dat serieus voorneemt, is iedereen er als de kippen bij om hem te lasteren, op andere gedachten te brengen en te hinderen, alsof het zinloos, zondig en schandelijk zou zijn om te begrijpen wat de mens is en hoe hij moet handelen. Dan wordt er gezegd: ‘je moet niet zo geleerd willen zijn’, ‘niet iedereen kan die dingen begrijpen’, ‘je moet een eenvoudig geloof hebben’ en meer van dat soort misplaatste argumenten. Als je daarentegen je uiterste best doen om op meesterlijke wijze door middel van list, valsheid en bedrog grote hoeveelheden geld bijeen te schrapen, dan is dát zeker iets wat de mens goed past!? De genoemde argumenten zijn van toepassing als je het bijvoorbeeld hebt over de Drie-eenheid, de eeuwigheid, de opstanding enzovoorts, want die gaan het menselijk begrip te boven. Zij passen echter absoluut niet bij het onderzoek naar hoe je goed en juist kunt leven. Ons wordt opgedragen slim en voorzichtig te zijn als een slang, zodat wij behoed blijven voor de listen van de oude Slang. Maar deze ronduit goddeloze wereld ziet, godbetert, | liever dat iedereen even dwaas blijft, zodat zij niet door het verstandige en onschuldige leven van vrome mensen aangeklaagd of in verlegenheid zal worden gebracht. Dit komt allemaal door slechte gewoonte. Zo bepalend is het als je van jongs af aan gewend raakt aan het kwaad. De ‘Godlijcke’ wereld in het origineel moet een zetfout zijn.
ra
onwetend blijven is de enige zonde van de mens
Slechte gewoonte maakt ook hardnekkig en ongelovig. Het heeft tot gevolg dat mensen niet geloven dat het mogelijk is om verstandig te worden, het kwaad te kennen, te haten en te laten, en om het goede te kennen, lief te hebben en te volgen, om goed te leven en om een goed geweten te krijgen. Kortom: [slechte gewoonte] maakt dat mensen niet geloven dat ze in staat zijn om alleen God te dienen en christenen te zijn. Deze overtuiging is over het algemeen zó ver te zoeken dat zelfs de meest vooraanstaande leermeesters en leiders het voor ketterij houden. Als dus iemand zegt dat dit is wat goede christenen zouden moeten doen, vraagt men meteen vol spot, alsof het over een hopeloze zaak gaat: ‘Waar vind je zo’n mens? Wijs ons er één aan’ enzovoorts. Iedereen legt anderen namelijk langs de lat van zijn eigen hart en omdat dergelijke mensen dit absoluut niet bij zichzelf aantreffen, concluderen zij vol hoogmoed dat zo’n christen hier op aarde ook niet kan bestaan. Hoeveel kracht dit on geloof verder heeft om mensen onwetend te houden, wordt uitgelegd in het volgende stuk, dat er speciaal over gaat.
rb
Als je niet gelooft dat het voor een christen mogelijk is om, door Christus, alles te volbrengen wat Gods wet opdraagt, dan heb je ook niet zoveel moeite met het onrecht dat je dagelijks doet. Niemand neemt het immers een ander kwalijk (laat staan zichzelf) dat hij niet doet wat naar zijn mening ook niet gedaan kan worden. Als het zo eerst bij de kleine, dagelijkse zonden gaat, dan doet men het na verloop van tijd uit gewoonte ook bij de hoofd- of doodzonden; stukje bij beetje went een hond eraan om leer te eten. Hierdoor kom je al snel op het punt dat je zonder enige gewetenswroeging zondigt, want je oordeel kan nooit beter zijn dan je inzicht. Als je gelooft dat het onmogelijk is [om Gods geboden te volbrengen] en daarom denkt niet verantwoordelijk te zijn voor je zonden, hoe zul je dan ooit door je dwaze en dwalende geweten kunnen worden berispt? Zulke mensen zeggen met hun mond dat ze zondig zijn, maar wat hun hart zegt, is makkelijk in te zien: in hun hart zeggen deze goddelozen ‘er is geen God’. En als zij het bestaan van God ontkennen, dan houden zij ongetwijfeld ook geen rekening met hemel, hel of laatste oordeel en zullen zij niet al te veel spijt van hun zonden hebben. Aangezien je jezelf dan onschuldig vindt, ontstaat er al snel eigenliefde en die maakt de mens wijs dat hij vol zonden en tóch deugdzaam, blind en tóch scherpziend is – ‘Dus blijft uw zonde’, zegt de waarheid. Want door die eigenliefde zie je je gebrek of behoefte niet en herken je de vijand en de strijd niet meer. | Zulke mensen, die in hun eigen (verblinde) ogen geen rechtvaardiging nodig hebben, daar niet naar verlangen en ook het
Ongeloof impliceert onwetendheid.
Eigenliefde staat begrip in de weg.
Ps. : ; : .
Joh. : .
Sam. : –.
Mat. : [].
Zorgeloosheid betekent onbegrip.
{Sir. : .}*
Spr. : .
Spr. : ; : .
Aanwijzingen om tot begrip te komen.
de teksten
gevaar van verleidingen niet vrezen, vertrouwen het vredesvoorstel dat koning Nachas van Ammon de inwoners van Jabes deed, namelijk dat hij hen niet alleen zou onderwerpen, maar ook nog het rechteroog zou uitsteken, met andere woorden: hun goede begrip. Dat is een onzalige vrede en Christus heeft die met het tweesnijdende zwaard van zijn waarheid willen verstoren. Als de mens door eigenliefde in de waan is gebracht dat hij tevreden is (terwijl hij vol ontevredenheid is), duurt het niet lang of hij wordt zo roekeloos om zich geen zorgen meer over zijn ziel te maken. Hij maakt zich daar niet meer druk om, blijft gedachteloos in zorgeloos verzuim hangen, berust in zijn trage onbehagen en sluimert in de nacht van de duisternis van zijn onbegrip. Als je denkt dat je alles al weet, doe je toch geen moeite meer om iets te weten te komen? Wie is bang voor een vijand die hij als vriend beschouwt? Wie doet zijn best iets te krijgen wat hij overbodig vindt? Niemand. Is het dan ook verwonderlijk dat de waarheid ver weg blijft van wie wijs denkt te zijn? Of dat wie onvoorzichtig is, onderworpen blijft aan vijanden die hij als vriend beschouwt en dat wie tevreden luiert, alsmaar in geestelijke armoede ondergedompeld blijft? Zo krijgt de vijand alle ruimte bij zulke zich veilig wanende, zorgeloze en onoplettende slapers; niet alleen kan hij nu zijn slechte zaad zaaien, maar ook kan hij het goede graan naar hartelust uitroeien. Hij krijgt hen immers zonder slag of stoot volledig onder controle. Waar niet tegen het slechte wordt gevochten, kan ook geen overwinning zijn; waar geen overwinning is, daar blijft de duivel de baas; waar die de baas blijft, is niets dan duisternis, leugen en onbegrip. Ziehier hoe de mens door slechte gewoonte, ongeloof, eigenliefde en zorgeloosheid onwetend blijft, ouder wordt en sterft.
Laten we vervolgens ook bekijken hoe je vanuit onwetendheid tot kennis kunt komen. Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat geen enkele zondaar zonder ellende, verdriet, ontevredenheid en pijn leeft, zelfs als hij geen knagend geweten heeft, en wel omdat hij afwijkt van de goed- heid van God, die ons aller voedsel en zaligheid is. Hoewel dit over het algemeen vanwege de genoemde redenen niet wordt opgemerkt, zijn er enkelingen die dit serieus ter harte nemen. Als die bij zichzelf te rade gaan en hun hartstochten enigszins bedwingen, kunnen zij door het getuigenis van hun redelijkheid (ik heb het even niet over de Bijbel) zonder veel moeite inzien dat de mens niet voor zo’n ellendig leven geschapen is door
* In het origineel ‘Ecc. .’.
onwetend blijven is de enige zonde van de mens
va
God, die naar algemeen aangenomen wordt goed is en van de mensheid houdt. Als de mens inziet dat hij voor een gelukzalige rust en niet voor een ongelukkige onrust is geschapen, begint hij een vijand van ellende en een vriend van de rust te worden, zodat hij graag het ene kwijtraken en het andere bemachtigen wil. Als zo iemand de Heilige Bijbel leest, begint hij de beloften die daarin staan dermate te geloven, dat hij er volledig op vertrouwt dat hij door Gods genadige hulp in Christus iets | minder zondig en iets meer deugdzaam zal worden dan hij is. Daar aangekomen vergalopperen veel mensen zich jammerlijk op de [religieuze] ceremonies en ontstaat er partijzucht, ruzie en gekijf over hun gebruik. Meestal blijven zij daar hun hele leven in hangen zonder de deugd ooit te bereiken. Dat gebeurt dan opnieuw uit grove onwetendheid, omdat zij buiten hun hart zoeken wat daarin is, het wezenlijke proberen te vinden in afschaduwingen en het levende bij de doden. Maar wie nu door eigen ervaring (of door de raad van verstandige mensen met ervaring te volgen) niet langer op mensen vertrouwt en ook niet meer in menselijke meningen gelooft, die wikt en weegt, regelt al zijn zaken met angstvallige nauwgezetheid en is beducht voor verleidingen. Een dergelijke angst biedt de beste bescherming tegen dwaling. Zo iemand wordt door de Heilige Schrift nu al wijs genoemd, omdat hij bedriegers en ook zichzelf niet langer vertrouwt. Hij leert zo mettertijd God te vrezen, begint diens geboden te respecteren en diens oordeel te vrezen. Deze vrees is het begin van wijsheid. Vervolgens richt hij zich door deze vrees voor God niet langer op het volgen van deze of gene ceremonie, maar let hij zorgvuldig op zijn handel en wandel, oftewel op zijn gedachten, lusten, begeerten, wensen en daden – hoe die zijn, waar ze naar uitgaan en waar ze vandaan komen. Hij merkt dan dat zijn levenspad steeds dwaas, blind en onverstandig is en altijd leidt tot persoonlijk verderf en tot oneer van God, door het bevredigen van holle begeerten. Zij is namelijk volledig gebaseerd op onware visies, bedrieglijke waanvoorstellingen en blinde keuzes: ‘Door zijn wijsheid weet de wijze welke weg hij moet gaan’. En omdat hij inziet dat dit puur onrecht is, vindt hij dat hij alleen maar straf, pijn en ellende verdient. Als gevolg van dit oordeel klaagt zo’n rechtvaardig mens zichzelf aan, dat wil zeggen: zijn onrechtvaardigheid. Pas dan ervaart hij écht zalig berouw, waarop vertroosting volgt; hij treurt namelijk niet meer om de straf, aangezien hij die zichzelf nu vrijwillig oplegt, maar om zijn slechtheid, die hij nu kent, haat en graag ziet verdwijnen. Coornhert schrijft: ‘Aldus sijnen wegh, wandel ende leven te verstaen, is de wysen cloeckheyt’.
Deut. .
Wijsh. .
Pred. : .
Spr. : .
Rom. .
Spr. [: ]; Job : .
Ps. : [].*
de teksten
Omdat deze slechtheid zich echter niet in één keer, maar na verloop van tijd en via slechte gewoonte in hem heeft geworteld, is zij nog vaak een struikelblok voor zijn goede voornemens, zodat hij, zoals eerder gezegd, nog vaak niet het goede doet dat hij wil, maar het slechte dat hij niet wil. Maar omdat zijn haat ten opzichte van het kwaad echt en levend is (door het beloofde zaad van de vrouw, dat is Jezus Christus), rust hij niet en werkt hij hard om het kwaad te verdrijven, te vernietigen en te doden. Het genoemde zaad staat namelijk gelijk aan het zwaard, dat is gezonden om de voornoemde bedrieglijke vrede te verstoren. Net zoals het genoemde kwaad door slechte gewoonte en regelmaat in de mens gekomen is, begint hij nu ook de deugd te praktiseren; hij vangt daarmee aan en is (soms) ook in staat het daadwerkelijk te doen. Zo begint de goede gewoonte van de deugd (de Boom des Levens) wortel te schieten en ruimte op te eisen, zodat de slechte gewoonte (de Boom des Doods) even zoveel voeding en levenssap | verliest als er minder slechts en meer goeds wordt gedaan. Zo verdort de boom van de zondige gewoonten uiteindelijk en wordt zij met wortel en al uitgerukt en volledig vernietigd, hoewel dat tijd kost. Daarvoor in de plaats zal de goede gewoonte groter worden, groeien en haar wortels breed uitspreiden; een mens kan namelijk niet leeg zijn of zonder goede dan wel slechte daden leven. Maar gedurende die periode moet de mens nog lijden, zijn aangebrande pap in bitterheid opeten en zijn gelukzaligheid lijdzaam tot stand brengen. Dát is de manier waarop wie wijs is [God] vreest; zó vermijdt hij het slechte. En zulk vermijden van het kwaad noemen we wijsheid.
vb
Als iemand zijn levenswandel en slechtheid op deze manier naar waar- heid kent, uit eigen ervaring en niet uit boeken, dan versmaadt en veracht hij zichzelf – écht en zonder hypocrisie – en wordt hij in zijn eigen ogen heel klein. Aan zo’n nederig mens schenkt God zijn wijsheid, want waar zulke ware nederigheid is, daar is ook wijsheid. Welke wijsheid is er nu nuttiger, noodzakelijker of groter dan een dergelijke grondige zelfkennis? Als dit soort ‘kleine kinderen’ hun slechtheid op deze manier via oprechte kennis hebben afgeleerd en gespeend zijn van de smakelijke melk van de jeugdige lusten en de aangeleerde gewoonten van de onwetende Dit lijkt een verwijzing naar de bekende tekst in Gen. : , waar de vijandschap wordt aangekondigd tussen de slang (de duivel) en het ‘zaad’ van Eva (‘nageslacht’ in de nieuwe nbg-vertaling), gewoonlijk opgevat als een verwijzing naar Jezus Christus, die uiteindelijk de duivel zijn kop zal vermorzelen. * Het in het origineel genoemde vers moet een zetfout zijn.
onwetend blijven is de enige zonde van de mens
ra
kindertijd, dan schenkt God zoals gezegd zijn kennis en inzicht. Want als de mens zijn onwetendheid inziet, beseft hij hoeveel behoefte hij heeft aan kennis; zonder dat kan niets goeds worden gedaan. Het werkelijke besef van die behoefte laat hem gelovig en vol vertrouwen bidden om wijsheid van de Vader van het Licht, die deze gave overvloedig geeft aan hen die zo tot Hem bidden. Wie wijsheid zoeken en zo door oefening en onderzoek tot begrip komen, hebben een oprecht hart. Dit zijn de mensen die goed en rechtvaardig handelen; hun geeft de Heer wijsheid, omdat zij haar vanaf ’s morgens vroeg begerig zoeken en dus ook makkelijk vinden. Dat komt omdat zij de wijsheid van Jezus Christus zó beminnen dat zij zichzelf met hun dwaasheid slechts als modder beschouwen en zichzelf gewillig verzaken en verliezen om Christus te winnen, wiens paden zij in alles volgen, wiens bevelen zij in alles gehoorzamen en bij wiens heilige woorden zij altijd blijven. Om die reden zijn zij zijn leerlingen en leren zij de waarheid kennen, waardoor zij uiteindelijk van alle bedrog, valsheid en tirannie van de leugen worden bevrijd en verlost – door de door Hem beloofde Geest, die hen van het ene moment van inzicht naar het andere voert, hen in alle waarheid leidt en hen van de kindertijd via het jongelingenschap tot volwassenheid en berustende ouderdom voert en door Christus Jezus tot inzicht brengt. O, wat een eer als iemand niet ‘naar ouderdom of naar het aantal levensjaren’ wordt gerekend, maar naar ‘de ware grijsheid’ en ‘de ware ouderdom’! Is ouderdom geen eerbiedwaardige kroon voor wie rechtvaardig is? Is het niet prijzenswaardig als iemand met grijze haren een juist oordeel heeft en een bejaard persoon | begrijpt wat goede raad is? Zijn ervaring en vroomheid niet prijzenswaardig als je oud bent? Wat is meer te prijzen dan verstandige ouderdom, vol wijsheid en raad? Zo’n ouderdom is als de boom, geplant aan de waterbeek (stromend uit de bron van het levende Woord van God), die op het juiste moment rijpe vruchten voortbrengt, als gouden appels op zilveren schalen. Deze boom verliest geen enkel blad, omdat zo’n boom eeuwig blijft groeien en bloeien. Al zijn doen en laten pakt goed uit, omdat hij alles met kennis, oordeel en voorzichtigheid doet. Daarom zijn de vruchten van zo’n boom vruchten van het Licht, in elk opzicht goed, rechtvaardig en waar. Ach, hoe zalig zijn zulke aan het water geplante bomen! Hun wortels zijn niet bang om te verdorren, hun blad is altijd groen en hun takken zijn nooit zonder aangename, lieflijke en heilige vruchten.
Gecorrigeerd van ‘behoeftmen’. ‘waken’ gecorrigeerd naar ‘haken’.
Jak. : .
Spr. : ; {Jes. : }. Sir. : []; Sir. ; Wijsh. .
Fil. .
Joh. : –.
Eerzame ouderdom. Wijsh. : –.
{Spr. : }; Sir. .
Ps. .
Ef. : .
Jer. : .
Schandelijke ouderdom. Spr. .
Kor. , Jes. , Hos. .
Oproep om verstandig te worden. Spr. : –.
Jer. . Sir. .
Sir. [: ].
Sir. : ; : .
de teksten
Op dezelfde manier is het zeer schadelijk, schandelijk en vervloekt om een slechte boom, een verdoemd honderdjarig kind te blijven. Wat is er verachtelijker dan een oude dwaas? Waar geen wijsheid is, is ook niets goeds; waar niets goeds is, kan ook geen eer zijn, aangezien die niet van de deugd kan worden gescheiden; waar geen eer is, daar vindt men niets dan zonde, verderf, laster en schande. De harten van dwaze mensen zijn als gebarsten vaten: zij kunnen geen wijsheid vasthouden, want zij verwerpen het woord van de Heer. Dit is waarom het onwetende volk zal worden geslagen: zij kennen God niet en daarom zal God hen niet kennen, zich niet over hen ontfermen en hen niet aannemen. Bedenk en begrijp dit, vrome lezer, neem dit serieus ter harte. Stop met slapen, luie mensen! Ga bij de mieren kijken hoe zij vooruit denken, zodat je de last van de armoede niet zult voelen. Wat staan jullie hier allemaal de hele dag niets te doen? Wie weet wanneer de Heer zal terugkomen? Zijn jullie niet bang om als bladerloze vijgenbomen vervloekt en als slechte | bomen in het eeuwige hellevuur geworpen te worden? Waarom begraaf je je pondje redelijkheid in aardse zorgen en lusten, zonder te proberen er hemelse rente mee te verdienen? Denk je nu echt dat het met jou beter zal aflopen dan met die nutteloze knecht [uit het Bijbelverhaal]? Dat schadelijke slechteriken als jullie er genadiger vanaf zullen komen dan die nietsnut, die niemand kwaad heeft gedaan? Als je al verdoemd bent wanneer je Gods werk halfslachtig doet, maar in elk geval nog iets doet, wat verwacht je dan als je het werk van de Heer volledig links laat liggen en voortdurend de zaak van de duivel dient? Wie garandeert je ’s ochtends dat de dood je vandaag niet als een vis aan zijn spies uit de wereld trekt? O dwazen, kan God jullie ziel niet komen opeisen in de nacht van je onwetendheid? Waar denk je olie te krijgen voor je lamp, als de Bruidegom in alle haast voorbij trekt? Hoe wil je tijdens je volwassen jaren bij elkaar krijgen wat je in je jonge jaren niet hebt verzameld? Doe rechtvaardige dingen, met het oog op de dag dat je zult sterven, want bij de doden zul je geen voedsel vinden. Draal toch niet langer om je tot de Heer te bekeren, stel het toch niet dag na dag uit, want zijn woede zal onverwacht komen. Word toch eens verstandig en leer via doorleefde waarheid de zorgelijke staat van je leven in te zien. Leer je dwaasheid kennen, haten en laten. Leer de schitterende waarheid nodig te hebben, te begeren
Coornhert verwijst hier natuurlijk naar Jezus’ gelijkenis in Mat. : –. Een verwijzing naar de gelijkenis van de wijze en de dwaze maagden, Mat. : –.
rb
onwetend blijven is de enige zonde van de mens
en lief te hebben en je zult haar moeiteloos vinden, want zij gaat degenen die haar zoeken zelf tegemoet en laat zich kopen zonder geld. Ga allemaal naar de bron van het leven en drink. Niet meteen alles wat er uit die overvloeiende ader stroomt en ook niet zoveel als je vroeger uit dwaze geestelijke hebzucht wel zou hebben gewild, maar zoveel als nodig is om je dorst te lessen en je behoeftigheid in te zien – zodat wie drinkt geen schade ondervindt en wie glorie zoekt niet door buitenissig gezwelg verdreven wordt. Dit alles gunt God je, zoveel is zeker. En je zult het verkrijgen, zolang je het jezelf maar niet misgunt.
Amen
Of je de waarheid kunt kennen
Met betrekking tot de waarheid zegt Coornhert het midden te houden tussen de sceptische en de dogmatische positie: de mens kan op sommige gebieden absolute waarheid bereiken. Nu zijn er twee soorten waarheid: goddelijke en menselijke. Goddelijke waarheid, dat is de zekere en onveranderlijke kennis van de eeuwige essenties van de dingen, kunnen wij vinden door middel van de rede en ‘Gods beeld in ons’. Maar dat is slechts voor weinig mensen weggelegd. Coornhert wil het daarom vooral hebben over de ‘menselijke’ waarheid, die niet direct wordt ‘geschouwd’, maar geleidelijk ontstaat. Deze menselijke waarheid bestaat uit kennis over zichtbare en over onzichtbare, geestelijke zaken. De laatste soort betreft kennis over je zielenroerselen, je lusten, begeerten enzovoorts: hoe vanuit lust een begeerte en vanuit begeerte een wil ontstaat en hoe deze krachten zich tot elkaar moeten verhouden. Coornhert noemt de belangrijkste voorwaarden om kennis over deze geestelijke zaken te krijgen: je moet ‘ogen’ hebben om de zaak te zien, er moet ‘licht’ zijn, je moet met aandacht kijken, vanuit een goed oordeelsvermogen een goede keuze maken enzovoorts. Alle redelijke mensen bezitten deze middelen. Door een misverstand denken mensen echter dat hun geestelijke behoeftes door materiële zaken kunnen worden bevredigd. Ten onrechte, want een geldwolf wordt juist gretiger naarmate hij meer geld heeft en op dezelfde manier leidt elk verkeerd omgaan met de dingen alleen maar tot meer ellende. Voor het lichaam bestaat het goede uit een gezond leven. Voor de ziel, die boven het lichaam staat, is het goede in zaligheid gelegen. De ziel die dit geestelijke doel niet nastreeft, krijgt met onrust en onbehagen te kampen. Coornhert legt uit hoe je vanuit dit onbehagen de betrouwbaarheid van de waarheid steeds meer kunt gaan ervaren, zodat je van je onrust wordt bevrijd en de dingen gaat zien zoals ze werkelijk zijn. Een dergelijke doorleefde waarheid levert altijd vruchten op: de ondeugd verdwijnt uit je leven en je ziel vult zich met deugd. Dit is nog steeds menselijke waarheid, want zij levert geen volledig zicht op de dingen op en wordt gevoed door een egocentrisch verlangen naar gemoedsrust. Maar vanuit deze menselijke waarheid kun je vervolgens tot de goddelijke waarheid komen. En dat betekent, zegt Coornhert, dat zelfs de ‘ongeschoolde heiden’ voldoende middelen heeft om zalig te worden!
de teksten
In deze tekst komt het vertaalprobleem rond de woordgroep ‘verstaen’ terug. Zie hierover o.a. de tekst Onwetend blijven is de enige zonde van de mens en de oorzaak van elke dwaling en ook de inleiding. Colom i, v–r
Zie Augustinus, Tegen de academici, bk. iii.*
Waarheid is het tegendeel van leugen. De leugen is bedrieglijk, omdat zij niet met de dingen overeenkomt. Waar een leugen is, is een dwaasheid die qua vorm precies omgekeerd is aan de dingen.
Er zijn mensen die net als de sceptici aan alles twijfelen en ontkennen dat je iets zeker kunt weten. Aan de andere kant zijn er mensen die zich net als Hippias met aanmatigende zekerheid beroemen op de waarheid van hun kennis over de dingen. Ik denk dat beide groepen over de schreef gaan. Dat volgt ook uit mijn bewijsvoering [hieronder] dat sommige mensen, met behulp van bepaalde middelen, bepaalde waarheden te weten kunnen komen. Nu is het onmogelijk om volledig in woorden te vangen wat het gemoed kan begrijpen en daarnaast zijn mensen er gewoonlijk beter in om goede woorden negatief te interpreteren dan om zelf iets opbouwends te zeggen. Daarom wil ik dat u weet, lezer, dat ik werkelijk vind dat niemand kan leven, laat staan iets goeds kan denken, willen of doen, zonder de algemene genade van God. En dat die algemene genade weliswaar iedereen gelijkelijk en zonder aanziens des persoons wordt aangeboden, maar dat zij dieper doordringt als je de ontvangen genade zorgvuldig, trouw en vol ijver gebruikt dan als je dat uit roekeloze nalatigheid en onnadenkendheid niet doet. Bovendien wil ik dat u weet dat ik hier met het woordje ‘waarheid’ de kennis bedoel die overeenkomt met de zaak die wordt gekend – niet qua substantie, maar qua vorm. Deze kennis van al het geschapene was al sinds het begin der tijden aanwezig in God, nog voordat de zaken zelf zichtbaar werden. Al die talrijke, verschillende en tegengestelde zaken zouden namelijk al snel verdwijnen en door elkaar vernietigd worden als zij niet in een harmonieuze orde waren gebracht door een ondeelbaar verstand, dat de essentie van elk ding Coornhert heeft het over ‘Academyen’, waarmee in de regel de platoonse Academie wordt aangeduid. De rest van de zin maakt duidelijk dat gedoeld wordt op de sceptische stroming die daar later in ontstaat. Vgl. M.F. Fresco, ‘Coornhert en de Oudheid. Een verkenning’, in H. Bonger (red.), Dirck Volckertszoon Coornhert. Dwars maar recht, Zutphen , p. . Hippias van Elis (ca. v. Chr. – v. Chr.), tijdgenoot van Protagoras en een bekend Grieks sofist. Hij werd geroemd om zijn veelzijdige kennis en fenomenale geheugen, maar zou een buitengewoon arrogant karakter hebben gehad. ‘waar’ gecorrigeerd voor ‘maar’. Het origineel spreekt over ‘eenvuldigh’: één in zijn wezen. Het gaat erom dat er iets moet zijn wat de enorme verscheidenheid van de schepping overkoepelt en samenbindt, zodat het universum niet in chaos uit elkaar valt. * De precieze vindplaats is onduidelijk. Coornhert noemt ‘fol. ’, maar het is onbekend welke editie hij daarbij voor ogen heeft.
va
of je de waarheid kunt kennen
vb
omvat en al vóór de schepping en ordening bestond in God, die alles ziet, voor ogen heeft en voorziet. Op dezelfde manier hebben timmerlui, schilders en schrijvers de vorm van het huis, het ontwerp van de afbeelding en het grondthema van het boek al in hun hoofd voordat zij het huis getimmerd, de afbeelding geschilderd of de woorden geschreven hebben. Dat kun je dagelijks vaststellen. Nu is er goddelijke en menselijke waarheid. Goddelijke waarheid is de eeuwige kennis van alle dingen, hun aard, hun wezen en hun vorm. Zij is niet zus of zo, nu eens dit en dan weer dat, maar is gebaseerd op een direct, onveranderlijk en onmiddellijk inzicht in en ongedeeld overzicht over alle dingen in verleden, heden en toekomst. Slechts weinig mensen hebben geloofsvoorstellingen over deze goddelijke waarheid en nog minder zijn er die er, via onze redelijke natuur en Gods beeld in ons, iets over weten. Volledig begrip van de goddelijke waarheid is met het kleine stukje rede dat wij hebben even onmogelijk | als de eeuwigheid begrijpen door een uur of de zee via een druppel. Daarom zal ik het niet over goddelijke waarheid of het goddelijke inzicht hebben – dat zou te hoog gegrepen zijn. Ik zal doorgaan met de menselijke, tijdelijke waarheid, die zo genoemd wordt omdat zij bestaat in het begrijpen van menselijke zaken, mettertijd groeit en in de tijd ontstaat. Menselijke kennis is namelijk het bewust overdenken van de dingen die men ervaren heeft, ervaart of zal ervaren. Er bestaan twee categorieën menselijke kennis van de waarheid, afhankelijk van de aard van de onderzochte dingen: de ene is geestelijk en niet zichtbaar voor het lichamelijke oog, de andere is materieel en zichtbaar. Zo kan de timmerman, zolang zijn wil tenminste niet verandert en hij de benodigde vermogens heeft, met zekerheid weten dat het huis dat hij in gedachten heeft er binnen een bepaalde tijd op de geplande plaats zal staan, vervolgens dat het er staat [zoals hij het zich had voorgesteld] en, mocht het daarna afgebroken worden, dat het er heeft gestaan [zoals hij het zich had voorgesteld]. Kennis van geestelijke dingen is daarentegen een degelijk besef van de werking en de effecten van de krachten in de ziel. Je weet dan wat lust, begeerte, wil en bevrediging is; waaruit de lust voortkomt, wat er begeerd of gewenst wordt en waarin de bevrediging zit. Elk mens wordt dagelijks door zijn lusten tot daden aangezet en zonder die lusten zal niemand uit vrije keus beginnen te handelen. Uit dit alomtegenwoordige verschijnsel blijkt zonneklaar dat lust een aangenaam beeld van iets is. Het is de eerste drijfveer voor alle vrijwillige handelingen en wordt veroorzaakt door de gedachte aan of geestelijke aanschouwing van iets wat mooi en aangenaam is of lijkt. Wie dit
Het onvergankelijke wordt niet door het vergankelijke verkregen, de eeuwige waarheid niet door de tijdelijke dingen. Plato, {De summo bono, }.
de teksten
begrijpt weet wat begeerte is en weet meteen ook dat zij wordt geboren uit de genoemde lust en aanvoelt als een zweep, aansporing of prikkel van de krachten in de ziel en een verlangen om te krijgen wat de lust als aangenaam ziet. Iedereen zal echter vaak genoeg bij zichzelf kunnen merken dat hij hartstochtelijk iets begeert wat de lust wil, maar het niet daadwerkelijk wil of durft te bemachtigen doordat hij bedenkingen heeft of door de gedachte aan het grote kwaad dat hem dan te wachten zou staan. Het is als een man die begeert zijn lusten op een mooie vrouw bot te vieren, maar wordt afgeschrikt door de angst voor een gênante weigering, een blijvende verplichting of de mogelijkheid dat hij door de echtgenoot van de overspelige vrouw wordt doodgestoken. Hieruit kun je makkelijk afleiden dat begeerte zonder een wil net zo min tot handelen kan komen als een wil zonder kracht, en dat er een groot verschil tussen begeerte en wil is. Zonder de wil kan de begeerte namelijk niets doen, maar | zodra de begeerte door de wil wordt gesteund, doet de wil wat nodig is om het begeerde te krijgen. Nu begrijp je ook wat de wil is: een voornemen, een toegelaten begeerte, om iets te bemachtigen wat aangenaam is of lijkt, óf om iets te ontlopen wat onaangenaam is of lijkt. Je kan dus alleen maar handelen door tussenkomst van deze wil, tenzij je ledematen door een vreemde kracht gedwongen worden te bewegen. En omdat je niet kunt willen zonder dat er een plan of begeerte is om iets aangenaams te verkrijgen of iets ergs te ontlopen, moet bij al het menselijk handelen een van de volgende vier dingen gebeuren: wel of niet krijgen wat je begeert óf wel of niet ontlopen wat je vreest. Hier manifesteren behagen en onbehagen zich en wordt duidelijk wat zij zijn en waaruit zij voortkomen. Het krijgen van het begeerde of het ontlopen van het gevreesde levert namelijk behagen op: een aangename rust. Het mislopen van het begeerde of het krijgen van het gevreesde veroorzaakt daarentegen onbehagen: een onaangename onrust. Dit zijn de twee gevolgen, dochters of effecten van alle menselijke lusten, begeerten, wilsacten en daden; niemand ter wereld wil of handelt zonder dat er behagen of onbehagen op volgt. Als ik straks iets gezegd heb over de middelen waarmee de mens kennis over deze dingen krijgt, zal ik hier uitgebreider op terugkomen (hoewel zo kort mogelijk, omdat ik er elders voldoende over geschreven heb).
In het origineel: ‘Menschelijcke […] willen’. tekst(en) Coornhert hier verwijst.
Het is onduidelijk naar welke
ra
of je de waarheid kunt kennen
Om kennis te krijgen over de genoemde geestelijke zaken zijn verschillende dingen nodig, maar toch vooral de volgende: de te kennen zaak, het vermogen om te zien, licht, waarneming, het afwegen van het een tegen het ander, keuze en daad. Iets wat er niet is kun je niet echt kennen en iets wat voorhanden is moet je eerst zien wil je de vorm ervan kunnen weten. Als je echter met open ogen naar iets kijkt terwijl het donker is, kun je nog niets onderscheiden; er moet dus ook licht zijn om de vorm van het waargenomen ding in het oog van het gemoed te laten weerkaatsen als in een spiegel. Maar als er bij het nadenken over het ding geen sprake is van aandachtige concentratie en ijverig opmerkingsvermogen, dan is het zinloos het ding met open ogen en in het licht te bekijken. En ook als de rede de dingen niet tegen elkaar afweegt en bepaalt wat beter is. En het is nog steeds allemaal zinloos als het oordeel vervolgens niet het betere boven het slechtere verkiest, terwijl ook dát alleen maar verloren moeite is als de wil het verkozen ding niet ook daadwerkelijk probeert te bewerkstelligen.
rb
Als je wilt weten of elk redelijk mens de noodzakelijke middelen wel in huis heeft om de waarheid te kennen, stel je dan maar eens een geldwolf voor. De angst voor gebrek drijft hem ertoe veel geld te vergaren. Dat vergaren van geld is de zaak waarop zijn ogen gericht zijn. Dagelijks kun je zien dat zo’n hebzuchtige altijd genoeg oog heeft voor winstgevende mogelijkheden, genoeg licht om winst | van verlies te onderscheiden, genoeg opmerkingsvermogen om te zien waar winst te behalen is, genoeg verstand om de winst steeds verder te laten groeien, genoeg oordeelsvermogen om het meest lucratieve te kiezen en genoeg daadkracht om dat vervolgens ook te bemachtigen. In al deze zaken is een hebzuchtige namelijk slim en geslepen als de beste. Zoals het met zo’n geldwolf is, zo is het ook met mensen die alleen maar eer, status of lustbevrediging zoeken; zij blijken hun eigen zaakjes allemaal slim te kunnen regelen en met gemak te begrijpen welke mogelijkheden, eigenschappen en consequenties de dingen hebben die zij gebruiken. Nu is het zo dat deze en soortgelijke zaken in werkelijkheid niet goed zijn, maar alleen maar goed lijken. De meeste mensen leven echter in de veronderstelling dat ze een volledige bevrediging van hun begeerte opleveren – en dat spiegelen deze dingen ons ook voor. Zij geven die bevrediging echter nooit en dat kan ook niet. Geen enkel vergankelijk ding kan iets wat eeuwig is bevrediging schenken; honderdduizend jaar lijkt net zo min op de eeuwigheid als een druppel water op de zee en een punt op de oneindige hemelse sterrenbanen. Rijkdom, weelde, macht, eer en dat soort dingen zijn vergankelijk, terwijl het menselijk gemoed eeuwig is. Daarom kunnen die dingen het
de teksten
gemoed ook nooit bevredigen. Bovendien is duidelijk, en iedereen weet dat uit ervaring, dat niemand die deze dingen begeert daar ook bevrediging in vindt. Sterker nog, je ziet dat het vergaren van rijkdom arm en behoeftig maakt, want het levert alleen maar meer zorgen op over je bezit en de begeerte wordt er alleen maar groter door – en je bent toch pas echt rijk als je tevreden bent, dat is: vrij van begeerte. Op dezelfde manier maakt macht afhankelijk en onveilig, omdat wie over veel mensen de scepter zwaait ook veel mensen tevreden moet zien te houden en veel mensen moet vrezen. Met wellust, eerzucht en dergelijke dingen gaat het niet anders. Door excessief gedrag slaat wellust, na een korte prikkeling, om in langdurige smart, verdriet en pijn. Precies zoals eerzucht tot schande en verachting leidt door de illusie dat het volk je hoog heeft zitten. Dwaasheid kent namelijk geen maat en dwaas is ieder mens die het materiële boven het geestelijke, het vergankelijke boven het eeuwige en het valse boven het ware goed verkiest. Dat doen deze mensen stuk voor stuk en daarom zijn het dwazen die geen maat kunnen houden. Hun misbruik van de dingen heeft verlies, pijn en ellende tot gevolg. Deze waarheid, dat de genoemde dingen niet echt goed zijn maar slechts schone schijn en bedrieglijke schimmen, is dus voor elk redelijk mens mogelijk en bereikbaar. De mens kan vervolgens ook makkelijk inzien dat hij een schepsel is dat is opgebouwd uit twee ongelijke elementen, lichaam en ziel, waarvan er één beweegt en één bewogen wordt. Het deel dat bewogen wordt is het zichtbare lichaam, dat losstaat van de levende ziel (het bewegende deel) en uit zichzelf allerminst kan bewegen. Als je weet dat de mens uit deze twee delen is opgebouwd, is het niet moeilijk de vraag te beantwoorden | of deze twee delen even goed en evenveel waard zijn of dat het ene deel beter is dan het andere. Het ene deel is op zichzelf dood, onwetend, ondergeschikt en vergankelijk. Het andere is daarentegen levend, getooid met de rede en daardoor ook eeuwig en leidend – het kan zichzelf, net als de Heer, zonder hulp van buitenaf bewegen en is daarom ook het edelste, waardigste en beste deel. Deze twee delen vormen echter samen de hele mens en elk deel streeft van nature en overeenkomstig zijn aard naar zijn eigen soort goedheid. Voor het lichaam bestaat het goede uit een gezond leven, wat wordt bereikt door goed, maar met mate te eten en te drinken. Dat onderwerp laat ik over aan de medische stand en ik ga verder met wat goed is voor de ziel. Dat is zaligheid en dit is alleen te krijgen door één te worden met het enige ware goede. De constatering dat de ziel meer waard is dan het lichaam brengt met zich mee dat het goede van de ziel ook hoger staat dan dat van het lichaam en dus meer moet worden nagestreefd, of althans: schade aan de
va
of je de waarheid kunt kennen
vb
ziel is erger dan schade aan het lichaam en moet dus ook meer vermeden worden. Schade aan de ziel ervaar je als ellendig onbehagen en wroeging. Wie zo’n onbehagen ervaart (en dat zijn er ontelbaar veel), kan weten wat daarvan de oorzaak is: hij heeft, zoals gezegd, gekregen wat hij vreesde of niet gekregen wat hij hoopte. En omdat iedereen onbehagen van nature haat en vermijdt, maar het plezier van een voortdurend behagen begeert, moet de conclusie wel zijn dat mijden en begeren juist of onjuist kunnen zijn en bovendien dat de één succesvol is in het verkrijgen en vermijden, terwijl de ander daar niet in slaagt, al streven zij er allebei evenveel naar. Om te vinden wat je zoekt moet je echter weten wat je zoekt, waar het te vinden is en hoe je daar kunt komen. Bovendien moet je ook de mogelijkheid hebben om er te komen. Nu is het makkelijker om bij daglicht op een vlakke weg te lopen dan in het donker op een weg vol kuilen en bochten. Mensen zijn gewoonlijk heel goed in staat hun hele leven lang moeizaam in duisternis op een dwaalweg voort te modderen. Dan zullen zij ongetwijfeld ook wel in staat zijn om op de rechte en goedverlichte weg te lopen. Waaruit weer volgt dat elk redelijk mens de mogelijkheid heeft de rechte weg te bewandelen die naar zaligheid leidt. Wie zich dus onbehaaglijk blijft voelen, mist kennis en begrip van de zaligheid, waarin zij is gelegen en hoe zij te bereiken is. Daarom denken dergelijke mensen ten onrechte dat zij het ellendige onbehagen mijden en een plezierig behagen verwerven door middel van rijkdom, eerbetoon, macht, weelde en de genoemde andere dingen die niet echt goed zijn. Zij denken abusievelijk dat geld elk gemis, ook dat van het gemoed, kan goedmaken en een volledig behagen kan schenken. Zij denken dat de bewondering van de massa hun schuld en schande kan bedekken en onverdiende eer kan opleveren. | Zij denken dat een slaaf zijn verachtelijke afhankelijkheid van dwaze begeerten kan doorbreken en daadwerkelijk macht kan krijgen. Zij denken dat het geoorloofd is om vrouwen en eten te misbruiken en dat zij zo in staat zijn hun verdriet te verdrijven, hun hitsigheid te koelen en blijvende vreugde te bemachtigen. Ieder van hen zou echter moeiteloos kunnen inzien dat al die dingen onmogelijk met rijkdom, eer, status en weelde kunnen worden bereikt. De mens weet nu dus wat hij begeert, namelijk het aangename behagen. Ook weet hij dat mensen gewoonlijk denken dat dit het resultaat is van dingen die zij (ten onrechte) voor goed houden, zoals rijkdom, weelde enzovoorts, terwijl zij uit ervaring weten dat het najagen van rijkdom en weelde juist alleen maar armoede en ellende brengt. Daarom kan hij
de teksten
er zeker van zijn dat hij op die manier niet krijgt wat hij begeert, maar juist wat hij vreest. Daaruit kan hij vervolgens afleiden dat zijn veronderstelling niet klopt, maar bedrieglijk en leugenachtig is. Daarna kan hij die bedrieglijke mening gaan haten en haar leugenachtigheid gaan wantrouwen. Hij zal met zijn redelijke verstand bij zichzelf denken: ‘Er zijn dingen, bijvoorbeeld dood en leven of ziekte en gezondheid, die van nature tegenover elkaar staan en waarvoor geldt dat als het ene slecht is voor de mens, het andere goed moet zijn; dus als ziekte en dood slecht zijn, moeten gezondheid en leven wel goed zijn. Nu zijn de innerlijke goede dingen (wijsheid en waarheid) qua aard precies tegengesteld aan de uiterlijke goede dingen (dwaasheid en leugen). Als het begeren van de uiterlijke goede dingen slechte consequenties heeft en als ik door de dwaasheid verleid en door de leugen bedrogen word, dan moet het wel aangenaam zijn om die [dingen] terzijde te schuiven en de innerlijke goedheden te begeren; dan zal ik wel op de goede weg moeten komen als ik de dwaasheid verlaat en de wijsheid volg; en dan zal het me wel goed moeten bekomen als ik de leugen niet geloof en de waarheid wel. Kortom: dan moet de deugd wel het meest waarachtige goed voor de mens zijn.’ Het nut van deze redelijke overpeinzing voor het vrijwillig gaan geloven van wat de waarheid je voorhoudt (via inspiratie, via de raad van wijze en ervaren mannen of via zelfstandig nadenken), besef je beter wanneer je het zelf hebt ervaren dan wanneer je erover hoort of leest. Want zelfs al heeft zo iemand nooit eerder de raad van de waarheid gevolgd en weet hij dus niet hoe betrouwbaar haar belofte is, hij kent haar dan doordat hij ervaart dat de overtuiging die hij eerst had dwaas en leeg was en alleen maar leugen, bedrog en ellende met zich meebracht. Als de mens zo tussen hemel en aarde bungelt, zal zijn onbevredigde natuurlijke neiging tot zaligheid niet rusten en hem er voortdurend toe aanzetten om vanuit dit onbehagen tot behagen te komen. En omdat zo iemand heel goed kan begrijpen dat er tussen waarheid en leugen geen middenweg is en elke stelling dus óf waar óf onwaar moet zijn, en hij nu heeft ervaren dat het eerdergenoemde een leugen was, kan hij dat niet meer geloven en kan noch wil hij de begeerde zaligheid via die weg najagen. | En zo wordt hij voldoende genoodzaakt de waarheid aan te nemen en het behagen waar hij zo naar verlangt te krijgen op de manier die zij voorschrijft. Het is ook niet lastig in te zien dat je geen behagen kunt hebben zolang er onbehagen in je hart is, zoals je ook niet gezond kunt worden zolang je ziek bent. Het is dus eerst nodig dat de mens van het onbehagen bevrijd wordt. Dat valt zo iemand, als gezegd, niet al te zwaar. Want aangezien
ra
of je de waarheid kunt kennen
de ervaring hem heeft geleerd dat excessief genieten van lekker eten en mooie vrouwen tot oververzadiging en futloosheid leidt, en dat de begeerde rijkdom hem alleen maar armer maakt, kan hij deze oorzaken van zijn onbehagen, die zijn behagen in de weg staan, moeiteloos mijden, ha ten en laten. De waarheid leert en belooft hem dat hij van zijn onbehagen en verdriet wordt verlost als hij die dingen laat. Als de mens door dit geloof de raad van de waarheid volgt, niet toegeeft aan zijn begeerte naar lust, rijkdom enzovoorts, zich die zaken ontzegt en zich ertegen keert, zodat hij geen hap méér eet dan zijn maag van nature nodig heeft en geen grotere rijkdom begeert dan voor zijn levensonderhoud nodig is, dan zal hij direct merken dat zijn onbehagen en verdriet kleiner worden. De waarheid had dat beloofd en nu ervaart hij dat haar beloften waarachtig, oprecht en betrouwbaar zijn. Zulke kennis komt toch met de dingen overeen? Er zijn veel mensen die, op basis van wat ze hebben gehoord of gelezen, lijken te geloven dat ondeugd de oorzaak van onbehagen is en dat deugd tevredenheid oplevert. Maar er zijn maar weinig, ja zeer weinig mensen die dat ook echt geloven en ervaren. rb
De | bedoelde doorleefde waarheid kan niet lang zonder vrucht en opbrengst blijven. Zij maakt de mens elke dag iets minder gulzig, onkuis, hebzuchtig, hoogmoedig en opvliegend, doordat zij voortdurend weerstand biedt aan diens dwaze lusten en begeerten. De mens weet nu uit ervaring dat deze dingen zijn onbehagen voeden en dus haat, weerstaat en verdrijft hij ze. Maar leegte kan niet bestaan, ook niet in het menselijk gemoed; als de genoemde zonden eruit verdwijnen, moet er dus weer iets anders in komen. Wat kan dat anders zijn dan het tegenovergestelde? Komt er niet precies zoveel gezondheid in het lichaam en licht aan de hemel als er ziekte en duisternis uit verdwijnen? Op dezelfde manier begint de mens na verloop van tijd door gedisciplineerde oefening geleidelijk in zijn gemoed de vorm van soberheid, kuisheid, zachtaardigheid, nederigheid, geduld en dat soort deugden aan te nemen en ervaart hij de aangename rust die hem door de waarheid beloofd was. Deze kennis kan overigens nog steeds menselijk genoemd worden, omdat wij door de uitoefening van deze deugden slechts een gedeeltelijk overzicht krijgen en omdat wij bij dit alles alleen maar op eigen voordeel, gemak, rust en genot gericht zijn, zonder iets beters, waardigers of goddelijkers te weten. Maar van hieruit kan de mens geleidelijk tot goddelijke kennis komen – in, door en met God. Hoe en in hoeverre dat gebeurt kun je niet via anderen te weten komen, maar is enkel via eigen ervaring te kennen.
de teksten
Dit moet genoeg zijn ter verklaring van de menselijke waarheid, waarvan ook de ongeschoolde heiden voldoende zekere kennis kan hebben om zalig te worden. Anno
Is de deugd zelfstandig of ontstaat zij in ons?
De deugd is niet van ons afhankelijk, maar bestaat onafhankelijk en zelfstandig buiten ons. Als we ons op de deugd toeleggen, zal zij geleidelijk in ons groeien: onze ziel of ons gemoed krijgt dan, in de woorden van Coornhert, de gedaante, verschijningsvorm of gestalte van de deugd. Onderwijs kan hierbij een grote rol spelen. Is de deugd eenmaal daadwerkelijk in ons gekomen, dan kan zij nooit meer uit ons verdwijnen. Dat deugdzame mensen soms later weer van de goede weg lijken af te dwalen is dus gezichtsbedrog en betekent eigenlijk dat zij de deugd nooit echt hebben nagestreefd of dit om de verkeerde redenen (bijvoorbeeld vanwege hun reputatie) hebben gedaan. Mensen die de zegeningen van de deugd echter daadwerkelijk hebben ervaren, zullen niet rusten voordat zij helemaal met die deugd samenvallen. Zij worden gedreven door de waarheid, die hun de wezenlijke waarde van alle dingen toont en zo laat zien wat in dit leven wel en niet moet worden nagestreefd. De deugd maakt de mens ook onsterfelijk. Hier is het belangrijk om twee soorten deugd te onderscheiden: goddelijke en menselijke. De menselijke deugd staat niet los van ons; zij ontstaat echter alleen in mensen die haar bewust toelaten en is dus niet automatisch in iedereen aanwezig. De goddelijke deugd is daarentegen zelfstandig: zij is God. Deze goddelijke deugd kunnen alle mensen in zichzelf aantreffen. Maar door onze slechtheid is de weg ernaartoe geblokkeerd. Om tot die goddelijke deugd in ons door te dringen, hebben we daarom een gids, een ‘leidende ster’, nodig: de rede, het goddelijke vonkje dat in ons brandt. En zo, is kennelijk Coornherts redenering, kunnen wij één worden met God en bereiken wij onsterfelijkheid. Opvallend is dat Coornhert in deze tekst de ziel gelijkschakelt aan het gemoed, terwijl hij in andere teksten juist een strikt onderscheid tussen de twee maakt (zie de inleiding). Een aparte lastigheid in deze tekst is het door Coornhert gebruikte onderscheid tussen ‘selfstandighe ende toevallighe Deughde’. Uit de tekst wordt duidelijk dat het erom gaat dat de in ons aanwezige deugd geen ‘zelfstandig wezenskenmerk’ van ons is, maar altijd al zelfstandig buiten ons heeft bestaan. De deugd komt in ons via kennis en oefening, oftewel: zij groeit in ons, zodat ons gemoed geleidelijk een deugdzame ‘Gedaante of ghestaltenisse’ krijgt. Ik heb de term ‘zelfstandig’ (of afgeleiden daarvan, zoals ‘op zichzelf staand’) zoveel mogelijk
de teksten
gehandhaafd. De term ‘toevallen’ kon voor de moderne lezer niet worden gehandhaafd, terwijl het ook onmogelijk bleek consequent één ander woord te gebruiken dat de betekenis van Coornherts ‘toevallen’ overbrengt. Ik heb gekozen voor omschrijvingen als ‘ontstaan in’ of ‘groeien in’. De originele titel van deze tekst, ‘Of de Deughde selfstandigh / dan door een Toeval is’, is zodoende vertaald als ‘Is de deugd zelfstandig of ontstaat zij in ons?’ Colom i, r–v
Als [de deugd] iets zelfstandigs is, dan ontstaat zij niet krachtens de mens maar had zij ooit een zelfstandig bestaan buiten en zonder hem. De mens is namelijk niet zelfstandig, dat wil zeggen: hij bestaat niet krachtens zichzelf, maar is voortgekomen uit Gods kracht. Bovendien heeft de mens een begin en als de zelfstandige en dus eeuwige deugd pas in de mens zou ontstaan, zou ook zij een begin moeten hebben. Aangezien zij dus altijd al vóór de mens bestond, kan deze zelfstandige deugd, als je haar in de mens aantreft, daar alleen maar bestaan wanneer zij hem óf bij zijn geboorte is ingeplant óf is ingegoten. Als de zelfstandige, volmaakte en ondeelbare deugd de mens is ingeplant, dan zou de mens als hij net geboren en nog een kind is niet slechts de mogelijkheid hebben om deugdzaam te worden, maar die ondeelbare en volmaakte deugd zélf al bezitten; iets wat volmaakt is kan immers niet meer groeien of vermeerderen. Als dat zo was, dan zouden alle mensen van jongs af aan stuk voor stuk deugdzaam zijn en bovendien ook hun hele leven deugdzaam blijven, zonder ooit ondeugdzaam te worden. Alle mensen zouden dan vanaf hun geboorte of vanaf het begin van hun leven de volmaakte deugd ingeplant hebben gekregen. Wat volmaakt is kan namelijk niet minder worden en wat van nature is ingeplant kan niet worden verwijderd – net zomin als vuur zijn lichtheid kan verliezen of de aarde haar gewicht. Het is echter maar al te waar dat er onder jong en oud veel slechte mensen zijn. Het lijkt er dus niet op dat de zelfstandige deugd ons is ingeplant. Als deze deugd de mens wordt ingegoten, dan kan dat niet tijdens de kinderjaren gebeuren, want kinderen bezitten nog geen wijsheid, kracht enzovoorts. Het moet dus gebeuren als je volwassen bent. En omdat de deugd ondeelbaar is, kan zij dan niet beetje bij beetje in ons gegoten worden, maar moet dat in één keer helemaal gebeuren; mensen zouden dan ogenblikkelijk van dwaze in wijze en van onrechtvaardige in rechtvaar-
Coornhert verwijst hier naar de vier klassieke hoofddeugden (wijsheid, rechtvaardigheid, matigheid en moed / kracht), waarvan hij er twee noemt.
ra
is de deugd zelfstandig of ontstaat zij in ons?
dige personen veranderen. Bovendien is het van tweeën één: óf de mens moet dit ingieten zelf willen óf het moet zonder zijn instemming plaatsvinden. Gebeurt het zonder zijn instemming, wie kan dan nog geprezen worden als hij deugdzaam is of worden aangesproken en gestraft om zijn ondeugdzaamheid? Niemand! (On)deugdzaamheid is in dat geval geen keuze maar een noodzaak. Als de zelfstandige deugd de mens wordt ingegoten omdat hij dat wil, betekent dat dat de mens wijselijk het beste wil kiezen en wil krijgen. Aangezien dat voortkomt uit wijsheid, impliceert dit dat de mens al wijsheid bezit voordat hij de deugd heeft. Dit is onmogelijk, omdat hij dan deugd zou moeten hebben voordat hij de deugd heeft – wijsheid is namelijk deugd. rb
Uit dit alles lijkt te volgen dat de deugd de mens niet ingeplant of ingegoten is. En dus ook dat de deugd in de mens niet zelfstandig is, maar in hem groeit. Met andere woorden: de deugd is niet het wezen van het gemoed of van de ziel, maar is er een verschijningsvorm of gestalte van. Aangezien kinderen nog niet wijs zijn, is makkelijk in te zien dat die gestalte ons niet aangeboren is, zoals hiervoor al werd opgemerkt met betrekking tot de zelfstandige deugd. Daarom moet het wel zo zijn dat deze deugd mettertijd in het menselijk gemoed groeit. Dat gebeurt dan door onderwijs, door oefening óf door beide. Om met het eerste te beginnen: onderwijs zonder oefening is lege, nutteloze en onvruchtbare verbeelding, door de apostel [Paulus] terecht met een spiegel vergeleken. Het prikkelt het hart wel, want dat wordt er vrolijk van en wordt er enigszins door verlicht. Maar zolang er geen hongerig gemoed ontstaat, dat de leringen niet alleen maar ontvangt, maar ook ziet, overdenkt en herkauwt, en zolang de mens zich de deugd niet dikwijls vol vuur voor de geest haalt en haar op die manier oefent, ervaart en de aangename smaak van haar zoete vruchten proeft, is het als het zaad dat op de rotsen valt en bij de minste weerstand al verdort. Dit is de reden waarom het soms lijkt alsof mensen van de deugd afdwalen en haar verlaten, wat in feite echter onmogelijk is, zoals hierna zal blijken. Zonder twijfel staat jeugdigheid gelijk aan onverstand en staat dwaasheid gelijk aan dwaling en misbruik van de dingen. Dat komt doordat er dan geen kennis is over de aard en het doel van de dingen.
Waarschijnlijk een verwijzing naar de ‘wazige spiegel’ in Kor. : . wijzing naar Marcus .
Een ver-
de teksten
Dwaasheid is elk kind op het hart gebonden, Onwetendheid doet dwalen op ’s werelds paden, Dwaling slaat het gemoed met droeve wonden, Pijn zoekt genezing te aller stonden. Wie zoekt vindt Gods Waarheid klaar met raad, Waarheid geeft kennis over God en zijn weldaad, Godskennis doet God boven alles beminnen, Liefde tot God volgt gehoorzaam Gods paden, En bemint zijn naaste met hart en zinnen. Hij mag zich christen noemen, die zich hierin kan vinden. Op deze manier raakt iedereen door onwetendheid in het kwaad verstrikt en ontwikkelt elk mens de gewoonte die daarbij past: de één hoererij, de ander vraatzucht, een derde hebzucht – ieder mens datgene wat hem het meest toelacht. Deze onwetenden hechten soms heus wel geloof aan de deugd en de lieflijke vruchten die zij oplevert. Ze zouden die vruchten best willen plukken, zolang ze maar niet al te veel moeite hoeven te doen om hun ondeugden uit te roeien. Daar beginnen ze dan mee met een vroomheid die de schijn wekt dat ze bloedserieus zijn en er met heel hun hart achter staan. Maar zodra ze merken dat ze niet tot echte kuisheid kunnen komen zonder met hun hoererij te stoppen, niet tot gezonde matiging zonder van hun gulzigheid af te zien en niet tot eerzame vrijgevigheid zonder hun hebzucht af te zweren, beginnen hun goede voornemens meteen te verslappen. Want omdat zij nog onwetend zijn, zien zij in de genoemde zonden iets goeds en plezierigs, waardoor ze denken dat het moeilijk is om ze op te geven. Bovendien denken zij | door de algemene opvattingen over erfzonde en hel dat het ook onmogelijk is om die dingen te laten en ze willen zich daarom niet tevergeefs (zoals zij dat ervaren) inspannen. Er zijn ook mensen die helemaal volmaakt lijken te zijn in bepaalde deugden, maar vanuit een verkeerd en dwaas doel of idee handelen, waardoor zij in weer andere zonden blijven steken. Immers, wie vóór alles door de mensen gerespecteerd wil worden zal gul uitdelen, wie een oneindige groei van zijn kapitaal nastreeft zal zuinig leven en wie als deugdelijk bekend wil staan zal zich nederig opstellen. Maar zo’n gulle gever zal geen enkele leugen schuwen om maar vrijgevig over te komen, net zoals een dergelijke hebzuchtige liever zijn medemens laat creperen dan op zijn vermogen in te teren en een hypocriet er niet voor zal terugdeinzen de naam van vrome gelovigen door het slijk te halen als zijn eigen imago daarmee
va
is de deugd zelfstandig of ontstaat zij in ons?
is gediend. Zo kun je inzien dat deze mensen wat betreft de deugd eerder de schijn liefhebben en kiezen dan haar werkelijke essentie. Zij kennen de deugd dus niet en begeren, zoeken, vinden en verkrijgen haar daarom ook niet. En zoals hiervoor al werd opgemerkt, als zij afdwalen van deze schijn is dat iets anders dan dat ze de deugd de rug toekeren. Wie deze mening is toegedaan, heeft een waardeloze, onvruchtbare en lege opvatting, die geen enkel oprecht effect sorteert. Dit voor wat betreft onderwijs zonder oefening. Als we, ten tweede, kijken naar oefening zonder enig onderwijs van buitenaf, dan blijkt dat de deugd op die manier in de mens kan ontstaan. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de woorden van de apostel [Paulus] aan de Romeinen, als hij het heeft over degenen ‘die de wet niet hebben’ maar ‘zichzelf tot wet’ zijn. Ten derde zijn er ook mensen die door onderwijs van buitenaf een honger naar de deugd hebben gekregen, er vol vuur en onder voortdurende oefening naar streven en uiteindelijk, door het geloof, via hun pogingen tot ware kennis komen. Zij leren in één uur oefening meer dan de hele wereld in duizend jaren door duizend preken, want uiterlijke leringen leiden hooguit tot onzekere veronderstellingen, terwijl deze mensen uit eigen ervaring kennis hebben met een volstrekte zekerheid. Dit zijn de mensen die aan den lijve hebben ondervonden dat nederigheid bescherming biedt, dat rechtvaardigheid bevrediging schenkt en dat waarheid vrijmaakt. Zij genieten met volle teugen van de vruchten ervan, die zó zoet zijn dat zij niets dan walging voelen voor de schijnlusten van de zonde, die zij hebben leren zien als zure gal met een laagje honing. Wat kan iemand die dit heeft ervaren nog wegvoeren van de aangename, lieflijke, betrouwbare en prachtige deugd, die hij heeft leren kennen, en terugvoeren naar de treurige, hatelijke, valse en lelijke zonde, die hij nu eveneens kent? Niets toch zeker! Niets kan dat voor elkaar krijgen. Integendeel, deze mensen zijn vol vreugde en stijgen van de ene helderheid en deugd op naar de andere. Via de deugd bereiken zij zo onsterfelijkheid. Hier wordt het punt van twijfel in deze kwestie zichtbaar, namelijk hoe deze deugd, die door oefening in de mens is begonnen, hem onsterfelijk kan maken. Toch moet het zo gaan, omdat (zie hierboven) de eeuwige
Met deze ‘uyterlijcke Leeringe’ doelt Coornhert op wat hij in de Zedekunst als ‘getuigen’ aanduidt: alle mensen, boeken en geschapen dingen die getuigen van Gods almacht, de schepping en onze plaats daarin.
Rom. [: ].
Rom. : .
Ps. [], resp. vs. en . Ps. []: . Kor. : .
Hebr. : .
Deut. : . Mat. : .
Spr. : . Jes. : . Jer. : .
de teksten
en zelfstandige deugd niet in de mens aanwezig is. Kan tijdelijke deugd dan eeuwig loon opleveren? Kan een wezenloze gestalte dan een eeuwig wezen voortbrengen? Dat lijkt [wel] te volgen uit de Bijbel en ook uit de leringen van filosofen. Het antwoord is: in de mens tref je | twee soorten deugd aan, een goddelijke en een menselijke. De één bestaat zelfstandig buiten en zonder de mens, maar is ook in alle mensen aanwezig. Door deze deugd is de mens ontstaan; elk mens, maar in feite elk schepsel, bestaat bij gratie van deze kracht. Deze deugd is niet alleen goddelijk, zij is God zelf. De andere soort is een gestalte van de ziel die niet zonder of buiten de mens bestaat: menselijke deugd dus, hoewel die niet losstaat van de hulp, genade en gave van de Vader van het Licht, die ons heeft getooid met de rede en met andere gaven. Men kan deze deugd inderdaad terecht menselijk noemen, aangezien zij zoals gezegd niet zonder of buiten de mens bestaat, niet tegen diens wil in hem komt en ook niet in alle mensen ontstaat. Dat de goddelijke deugd (Gods Woord en God zelf) zelfstandig is, behoeft geen bewijs. Als deze manier van spreken toch wat vreemd overkomt, lees dan wat de koninklijke profeet [David] zegt: ‘U bent mijn enige hoop, heer’, ‘red en bevrijd mij, doe mij recht’ (waarbij met ‘recht’ Christus wordt bedoeld) en de Heer is ‘mijn toevlucht’. En Paulus zegt over Christus dat hij ‘onze wijsheid is geworden’. Niemand zal ontkennen dat geduld, wijsheid en rechtvaardigheid deugden zijn en daarom moet God de zelfstandige deugd zijn. Dat Christus (die God, het Woord van God en de bron van alle deugden is) in alle mensen woont, blijkt uit de tekst die zegt dat goddelozen de Christus in zichzelf bespotten en opnieuw kruisigen. Heel specifiek blijkt het uit Deuteronomium, waar staat dat het Woord van God ‘heel dichtbij’ is. Dit wordt ook bedoeld met de schat in de akker. Niet iedereen vindt die schat immers, al is hij in elk mens verborgen. Dat komt niet omdat God hem zo diep en onvindbaar in ons heeft verstopt. Absoluut niet! Wij gaan hier aan onze ‘halstarrigheid ten onder’. Onze zonden drijven God en ons uit elkaar en staan ons welzijn in de weg.
Met andere woorden: onsterfelijkheid kan alleen door de zelfstandige deugd, dat is door God, worden geschonken, maar de menselijke deugd is wél een manier om het zover te laten komen. Het gaat hier om de verschijningsvorm, de deugdzame gestalte die wij (dat is: ons gemoed) in dit proces aannemen. Het wezenloze van deze gestalte wil dus niet zeggen dat zij leeg of niets waard is, maar, zoals al aan het begin van de tekst duidelijk werd, dat ons gemoed geleidelijk aan in deugd groeit. Deze gestalte is niet eeuwig, want zij ontstaat in de tijd, maar zeker niet leeg, want zij groeit naar volmaaktheid en eeuwigheid.
vb
is de deugd zelfstandig of ontstaat zij in ons?
Omdat wij allemaal gevallen zijn en ons hebben afgekeerd, hebben wij eerst de ‘leidende ster’ nodig, die ons door de nacht naar de kribbe van Christus’ menswording voert. Deze ster is het ongebluste vonkje goddelijke rede in ons, dat haar licht krijgt uit Gods beeld, die helder schijnende zon in ons, ook al staat de wereld met haar wereldse begeerten tussen [deze zon] en ons zondaren in. Elders zal ik ingaan op de vraag hoe dit vonkje of deze ster ons tot de mensgeworden Christus in ons voert, dat wil zeggen tot de gestalte van deugd in ons, die door oefening geleidelijk uitgroeit tot volmaakte volle wasdom in Christus, wanneer Christus gestalte in ons krijgt. Dat geldt ook voor de vraag hoe wij door eigen inzet, dat wil zeggen door het nastreven van onze eigen individuele zaligheid, tenslotte ook liefde opvatten voor de zaligheid van iedereen, dus door uit vrije wil te kiezen voor die van ons. Bij Mozes, Christus en Paulus heeft dat op volmaakte manier plaatsgevonden. Elders zal ik ook ingaan op de vraag hoe wij door deze Middelaar (Christus), die wij eerst naar het vlees, maar daarna in zijn goddelijkheid hebben leren kennen, kunnen komen tot God, tot de zelfstandige deugd, tot het enige Ene dat alleen noodzakelijk is.
Ik denk dat zo genoeg is gezegd over het onderscheid tussen de zelfstandige en de in ons groeiende deugd. Anno Einde
In het origineel: ‘door t’stuckwerck’. Het is niet duidelijk op welke tekst(en) Coornhert in deze paragraaf specifiek doelt, maar de genoemde onderwerpen komen in verschillende andere werken terug.
Gal. : .
Kor. : .
Dialoog waarin bewezen wordt dat iedereen die slecht blijft niet goed wil worden februari Geschreven in gevangenschap van Alva
De vrienden H en C maken een wandeling naar het Haagse Bos en verwonderen zich over de overvloedigheid van de schepping en, in contrast daarmee, de ondankbaarheid van de mens. Hoe kan het dat wij zo slecht zijn en blijven, terwijl God ons zoveel rijkdom geeft? C vindt dat hij daar niet persoonlijk verantwoordelijk voor is: jarenlang heeft hij de vurige wil gehad om een beter mens te worden, maar dat heeft helemaal niets uitgehaald, zodat de conclusie moet zijn dat het hem aan kracht ontbreekt. En dát kan niet zijn schuld zijn. In een socratisch vraaggesprek loopt H met C andere kandidaten voor de oorzaak van C’s slechtheid langs. Is God verantwoordelijk voor het kwaad? Dat is onlogisch en zou bovendien blasfemisch zijn. Is het de duivel? Ons lichaam? De wereld? Of onze slechte gewoonte, door C een ‘tweede natuur’ genoemd? Er is echter geen ontsnappen mogelijk: H toont onomstotelijk aan dat het aan C’s eigen wil ligt: wie geen goed mens is, wil simpelweg geen goed mens zijn. Vervolgens laat H zien dat het helemaal niet moeilijk is het goede te willen, als je maar weet wat werkelijk goed voor je is. Met andere woorden: onwetendheid is het enige waardoor je ziel ‘wordt verleid en bedorven’. Interessant is H’s uitweiding over de menselijke natuur. De mens heeft een natuurlijke lust om zijn behoeften te bevredigen. Dat is niet slecht. Maar er bestaat voor alles een ‘natuurlijke maat’, die door de natuur nooit zomaar overschreden zal worden: de natuur gruwt van overmaat en zal dat proberen te vermijden. Dat mensen toch vaak meer willen dan hun behoefte verlangt, komt omdat ze verslaafd zijn aan het prettige gevoel dat met de bevrediging van die behoefte samenhangt. Coornhert gebruikt in deze tekst geregeld het woord ‘wanen’ (‘waenen’). Hoewel het wat ouderwets klinkt, heb ik ervoor gekozen dit woord over te nemen wanneer Coornhert het in contrast met ‘weten’ gebruikt. Zie ook de inleiding. Om verwarring te voorkomen, heb ik ‘beter (te) worden’ (‘Godt wil u dan de Macht geven om beter te worden?’) meestal hertaald tot ‘een beter mens (te) worden’, ook al valt hierdoor de associatie met het weer gezond (‘beter’) worden van de ziel grotendeels weg.
de teksten
Ook al speelt de dialoog zich in de buitenlucht af, hij kan de weerslag zijn van een gesprek dat Coornhert tijdens zijn gevangenschap had. In kreeg hij namelijk op erewoord bewegingsvrijheid in Den Haag (waardoor hij, ongeveer een maand na dagtekening van de dialoog, stiekem naar Duitsland kon vluchten). Colom i, r–r
h: Wat zit u hier nu in uw eentje te suffen? Ziet u niet wat voor een lekker ra weer het is? Het zonnetje schijnt, er staat geen zuchtje wind. Een mens is er meteen beter aan toe als hij zo’n wolkeloze hemel ziet. Kom, laten we gaan wandelen! c: Graag! Want als ik met u loop, beleeft mijn hart meer plezier aan uw verstandige woorden dan mijn ogen aan dit hemelse weer. h: Kennelijk heeft u ook plezier in overdrijven. Maar zeg me, waar gaan we heen? Zullen we over de Vijverberg naar het [Haagse] bos lopen? c: Prima. Waarheen u maar wilt, u bent mijn kompas. h: Kijk nu eens hoe kaal en dor dit bos erbij staat en bedenk dan hoe groen en aangenaam het hier over drie maanden zal zijn. c: Inderdaad. Alle reden om Gods wonderbaarlijke macht te beseffen. h: Zo is het. En niet alleen zijn macht, maar ook zijn onmetelijke goedheid. En daardoor ook de hardnekkige slechtheid van de mens. [God] doordrenkt namelijk het dorre land met vruchtbare douw en trekt met behulp van het zonlicht een overvloed aan planten, vruchten en bomen uit de ingewanden van de aarde. Dat doet Hij alleen maar om de mens rijkelijk te voorzien in al zijn behoeften. Daaruit blijkt zijn goedheid. Let op de rijkdom van de aarde, de bomen, koeien, schapen en andere dieren, die zich met behulp van douw, zaad en voedsel voortplanten, in aantal- len die de behoeften van de mens honderdvoudig overtreffen. Zie hoe dankbaar zij dit ontvangen en kijk dan eens naar de schandelijke ondankbaarheid en slechtheid van de mens, die alleen voor zichzelf leeft en God noch mens ooit dankbaar is. Niemand laat toe dat hij door anderen gebruikt wordt (wat bij alle onredelijke wezens wél gebeurt), maar iedereen wil de ander zelf wél gebruiken. Sterker nog, zodra de mogelijkheid er is,
In het origineel: ‘ten Bosschewaart?’
iedereen die slecht blijft wil niet goed worden
probeert iedereen als een [kanker]gezwel het bloed uit het lichaam van de hele samenleving te trekken en in zijn eigen etterende buik te stouwen en te verteren.
c: Dat is absoluut waar. Maar als dat God niet zint, zal het eens beter worden. h: Het staat God al heel lang tegen en zou ook ons moeten tegenstaan. Aan God zal het niet liggen; als wij maar eens zouden verlangen betere mensen te zijn. c: Wie verlangt er nu niet naar om een beter mens te worden?
h: Is dat een serieuze vraag? c: Jazeker. h: Dan zal ik u serieus antwoorden, zolang u tenminste niet boos wordt. c: Verlang ik er dan niet naar om beter te worden? h: U wilt zelf niet beter worden.
rb
c: U zou me net zo goed kunnen wijsmaken dat | ik hoorntjes op mijn hoofd heb. Wat voor tegendraadse onzin kraamt u daar nu uit?! h: Ik kan het met gemak bewijzen. c: Als u dat lukt, geloof ik dat ik ezelsoren heb en u Cicero’s tong!
h: Nee, er is geen welsprekendheid voor nodig en ook geen goedgelovig oor. Alleen eenvoudige woorden en een redelijk verstand. Om het goed te kunnen bewijzen, moet u mijn vragen, als u wilt, onomwonden beantwoorden. c: Begin maar, ik zal antwoord geven.
h: Zeg me dan over welke verbetering u het heeft: die van het lichaam of die van de ziel? c: Die van de ziel. h: Ik ook. En wat bedoelt u met het verbeteren van de ziel? c: Dat zij deugdzamer wordt dan zij was. h: Hoe wordt zij deugdzamer? – In het origineel: ‘ ’t gheheele lichaam des Respublijcx’.
de teksten
c: Door meer deugd te krijgen en in zich op te nemen. h: Maar zeg me: is het pas vandaag bij u opgekomen dat u graag een beter mens zou zijn dan u bent? c: Zeker niet. Ik wil het al jaren! h: Bent u in die tijd dan niet al beter geworden?
c: Nee. Juist slechter. En het wordt elke dag alleen maar erger. h: Waaraan ligt het volgens u dat u geen beter mens wordt, ook al wilt u het? c: Het ontbreekt mij aan kracht. h: Ligt het nog aan iets anders?
c: Nee. Want wil en kracht zijn samen voldoende om iets te kunnen doen. Maar zodra een van beide ontbreekt, kan er niet meer worden gehandeld. Niemand doet wat hij niet wil, al ligt het in zijn macht; omgekeerd krijgt niemand iets voor elkaar wat niet in zijn macht ligt, al wil hij het nóg zo graag, zoals bij mij het geval is. Want ik wil een beter mens worden, maar kan het niet en daarom is het het oude liedje: wie achteruit gaat en zo van kwaad tot erger komt, kan alleen maar een oude slaaf worden genoemd. h: Wil en kracht zijn zonder meer voldoende om te kunnen handelen. Maar om goed te handelen is nog een derde [factor] nodig. c: Wat dan? h: Een wandelaar kan met behulp van zijn verstand verschillende wegen onderscheiden. Eén daarvan is de goede. Als hij de kracht en de wil heeft om ergens te komen, zal hij ongetwijfeld met lopen kunnen beginnen. Maar goed lopen – de goede weg gaan – kan hij niet zon- der kennis te hebben van wat de goede weg is. Maar laten we nog even aannemen dat kracht en wil samen voldoende zijn om een beter mens te worden en ervan uitgaan dat kracht ook kennis omvat. Dan wil ik graag van u horen of u de [benodigde] kracht ongewild of uit vrije wil mist?
– Hier staat letterlijk ‘Johannes in eodem’, hoewel onduidelijk is waarnaar dat verwijst. Ik kan bij de bijbelse Johannes in elk geval niets vinden waar de gedachte van een ‘oude slaaf ’ terugkomt.
iedereen die slecht blijft wil niet goed worden
c: Dat zal ik u zeggen. Dat ik die niet heb is tegen mijn wil. Iets wat ik wil zou ik namelijk ook graag volbrengen. Als het me niet lukt is dat dus mijns ondanks.
h: Wat zou u ervan zeggen als een zondaar zei: ‘Niet ik, maar God is de schuld van mijn zonde’?
va
c: Dat zou ik een regelrechte godslastering vinden. Want net zoals uit licht geen duisternis ontstaat, zo kan uit het goede geen slechtheid voortkomen. God is de goedheid zelve en de zonde is slecht. Daarom kan God dus op geen enkele manier de oorzaak van de zonde of van slechtheid zijn; iedereen schaadt en verdoemt zichzelf. h: Dat is allemaal waar. Maar zeg me dan: wie acht u beter, God of de mens? c: Wat voor kolder is dit? Iedereen weet dat God volmaakt goed is en ieder mens juist slecht.
h: Als een kind hulp en bijstand van zijn vader nodig heeft en hem daarom vraagt, zou die dan weigeren zijn kind te helpen als hij weet hoe en er het vermogen voor heeft? c: Dat lijkt me niet. Ik denk eigenlijk dat een vader dat al uit zichzelf zou aanbieden, ja zich zou opdringen als het hem niet werd gevraagd.
h: God is beter dan de mens, die, al is hij slecht, zijn kind toch nog graag het beste wil geven. Dan gelooft u vast ook dat God de mens graag kracht en wijsheid wil geven om het goede te doen en om Hem te dienen? c: Zonder meer. h: God is dus bereid u de kracht te geven om een beter mens te worden?
c: Ja. h: En God kan u dit ook geven? c: Zeker. Hij is immers almachtig. h: Toch verlangt u ernaar de kracht te hebben om een beter mens te worden.
c: Ja, dat is wat ik zei. h: Als u die kracht niet verlangde zou het ook niet verwonderlijk zijn dat u haar niet had; God dwingt niemand tegen diens wil in. En ook
de teksten
als u die kracht wel zou verlangen, maar God wilde haar niet geven, was het niet vreemd geweest dat u de kracht niet had. God is echter gewilliger om u de kracht te geven dan een moeder haar kind de borst. Bovendien zegt u gewillig en begerig te zijn om die kracht te ontvangen. Dan is het toch vreemd dat u de kracht om beter te worden niet krijgt? c: Verwondering ontstaat als de rede zich geen raad weet met wat er gebeurt. Ik kan u niet zeggen hoe het komt. Maar één ding weet ik zeker, namelijk dat ik graag een beter mens wil zijn en dat me dat niet lukt omdat ik het vermogen mis; het komt dus door zwakte. h: Bestaat er enige kracht buiten of zonder God? c: Nee. h: Het lijkt er dus op dat het niet uw schuld is dat het u aan kracht ontbreekt om een beter mens te worden en dus dat het niet uw schuld is dat u geen beter mens bent. U wilt immers graag beter zijn, maar heeft de kracht niet – en die kunt u uzelf niet geven, aangezien u haar niet heeft. c: Verstandige woorden! Het zou immers goddeloos zijn om aan te nemen dat God onrechtvaardig is. En dat zou Hij wel moeten zijn als Hij van mij eiste wat Hij mij niet heeft gegeven, namelijk het vermogen om een beter mens te worden. h: Ook dat is niet slecht geformuleerd. Daaruit lijkt opnieuw te volgen dat het niet uw schuld is, zoals ik net zei. Maar | dan zou het wel Gods schuld vb zijn! Hij is de enige die het u kan geven, maar doet het niet. En daardoor blijft u zondig. c: Hoho. Nu gaat u me iets te ver. Want als ik dat zou zeggen, zou ik vervallen tot de godslastering waar ik me zojuist tegen heb afgezet. h: Als u God dan niet schuldig acht en uzelf ook niet, wie is er dan verantwoordelijk voor de zonde die u aankleeft? Petr. : .
c: De kwaaie duivel, die rondgaat ‘als een brullende leeuw, op zoek naar een prooi’. h: Maar heeft die enige macht buiten of zonder God? c: Nooit. h: Dan is hij ook nooit in staat om u, tegen Gods en uw eigen wil in, gevangen te houden in zijn zondedienst.
iedereen die slecht blijft wil niet goed worden
c: Zeer zeker niet. Want God ‘zal niet toestaan dat u boven uw krachten wordt beproefd’. Wie gelooft en het goede wil kan daarom, door Christus, makkelijk weerstand bieden aan de duivel, wiens macht door Christus’ dood al gebroken is. Zoals de apostel [Paulus] heeft gezegd: ‘verzet u tegen de duivel, dan zal die van u wegvluchten’. h: Dat is waar. Als de duivel ons kon beïnvloeden tegen Gods of onze eigen wil in, dan zou hij machtiger zijn dan God, wat onwaar is. God heeft de macht om alle mensen tot deugd en dus tot zaligheid te brengen, maar wil en doet dat niet; zou Hij dan toestaan dat de duivel de kracht heeft om de mens (zijn schepsel) tot zonde en tot verderf te brengen? c: U heeft gelijk. h: Het is dus niet de duivel, zoals u net ten onrechte aannam, want die heeft niet meer macht over u dan u uit vrije wil toelaat.
c: Daar kan ik niets tegenin brengen. h: Wie is het dan? c: Er valt mij iets in en ik zal het u vertellen: ons lichaam, dat in Adam verdorven en tot alle kwaad geneigd is.
h: Zou u het krachtig of zwak noemen als het lichaam tot het slechte is geneigd? c: Zwak, broos en leeg. h: En God staat gelijk aan kracht, vermogen en zelfstandigheid, nietwaar? c: Zonder twijfel. h: Net zei u dat het uw en Gods wil is om een beter mens te zijn.
c: Zo is het. h: Ik geloof niet dat u zo onverstandig bent te denken dat de zwakte, broosheid en leegheid van het lichaam groter en sterker zijn dan het vermogen, de kracht en het wezen van God zelf. c: Wie kan er zo dwaas zijn?
h: Ook denkt u toch niet dat een schepsel, stoffelijk en vergankelijk als het is, machtiger is dan God, de eeuwige Geest en almachtige Schepper van al het geschapene?
Kor. : .
Jak. : .
de teksten
c: Hoe zou ik dat ooit kunnen denken? h: Zo zou het echter wel moeten zijn als het lichaam u, tegen uw en Gods wil in, in zonde zou kunnen houden. c: U kunt zeggen wat u wilt, maar het is toch het lichaam dat ons elke dag weer tot allerlei slechte dingen aanzet? h: Dat is wat anders dan dat het u noodzaakt of dwingt. Waar wij over spreken is dwang. U wilt immers graag minder zondigen en dan moet het feit dat u desondanks méér zondigt wel onder dwang en tegen uw wil in gebeuren. Maar laten we eerst | eens kijken tot welke slechte dingen uw ra lichaam u van nature aanzet. c: Is dat uw vraag? Tot alle slechte dingen! h: Noem er eens een. c: Als ik zonden als ongeloof, hoogmoed, hebzucht, afgunst, haat, afgoderij en woede noem, zult u misschien zeggen dat die uit onze meningen voortkomen en niet uit het vlees. Daarom laat ik die even voor wat ze zijn en noem ik slechts onkuisheid en vraatzucht, wat ontegenzeggelijk vruchten van het vlees zijn. h: Wat verstaat u onder dat ‘vlees’ waardoor u tot uw zonden zou worden aangezet? Je kunt daar namelijk twee dingen mee bedoelen. c: Ik bedoel daarmee het verdorven zichtbare lichaam.
h: Laten we elkaar op dit punt goed begrijpen. In dit vleselijke en zichtbare lichaam woont een geestelijke en onzichtbare ziel, nietwaar? c: Zo is het. h: De ziel is geen vlees, net zomin als het vlees ziel is, ook al vormen zij samen één mens. Of denkt u daar anders over? c: Nee. h: Wie van de twee heeft de leiding? Is het niet zo dat de onzichtbare en geestelijke ziel de leiding heeft over het zichtbare en vleselijke lichaam, net zoals God, die onzichtbaar en geestelijk is, de heerser over deze zichtbare en uitwendige wereld is? c: Zolang het lichaam zich daar tenminste niet tegen verzet. h: Dat is onmogelijk.
iedereen die slecht blijft wil niet goed worden
c: Wat zegt u nu? Zegt de Bijbel niet dat wat ons vlees najaagt indruist tegen de geest?
rb
h: Ja. Maar hier gaat u van het zichtbare vlees over op een ander soort vlees, dat onzichtbaar en geestelijk is, hoewel het eveneens ‘het vlees’ wordt genoemd, omdat het zijn werking in vleselijke dingen heeft. Dat is het vlees waarvan de apostel [Paulus] in hetzelfde hoofdstuk zegt: ‘Wie Christus toebehoort, heeft zijn [vlees] met alle hartstocht en begeerte aan het kruis geslagen’. En dat terwijl zo’n persoon lichamelijk gewoon nog leeft! Het gaat hier over het innerlijke vlees, het lichaam van de zonde, waarvan men de rechterhand en rechtervoet moet afhakken en het rechteroog moet uitsteken. U zou het niet goed begrijpen als u dacht dat u dit met uw zichtbare handen en ogen moest doen. Hier wordt iets anders bedoeld: het slechte oog slaat op het verkeerde oordeel, de voeten op slechte verlangens en de handen op zondige handelingen. Over dit geestelijke vlees hebben wij het nu echter niet, we hebben het over het zichtbare vlees en dat is zó volstrekt gehoorzaam aan de ziel dat het niet eens kan voorkómen dat zijn ledematen worden gebruikt om zichzelf te beschadigen of zelfs te vernietigen. Over Origenes lees je bijvoorbeeld dat hij zichzelf castreerde en over Mucius Scaevola dat hij zijn eigen hand in het vuur stak. Of neem Themistocles, Hannibal en andere mensen, die zichzelf eigenhandig hebben vergiftigd, en Simson, Saul, Cato en Brutus, wier | eigen handen gehoorzaam deden wat hun ziel hun over het doden van hun lichaam opdroeg. Het is aan de orde van de dag dat gewone mensen uit wanhoop over het een of ander eigenhandig stroppen maken om zichzelf te wurgen, te verhangen en te doden. Als het lichaam de ziel zelfs moet gehoorzamen als daarmee alle lichamelijke lusten worden gestaakt (wat de dood van het lichaam betekent), wie twijfelt er dan nog aan of het gehoorzaam kan stoppen met slechts een paar lusten, waarvan het nog niet eens doodgaat? Of denkt u dat je niet gedeeltelijk en in het klein kunt wat je ook volledig en in het groot kunt? Dat zou hetzelfde zijn als zeggen: die man is zo sterk dat hij wel honderd pond een mijl ver kan tillen, maar hij is niet in staat één pond een kwart mijl te dragen. Kun je In de recente nbg-vertaling staat ‘eigen natuur’. Origenes (ca. – ca. ) was een belangrijke kerkvader en de leider van de Alexandrijnse school. Volgens de overlevering castreerde hij zichzelf om maar niet in verleiding gebracht te worden door de vrouwen waaraan hij lesgaf. De mythologische held Gaius Mucius Scaevola stond bekend om zijn moed. Toen de Etruskische koning Lars Porsenna opdracht gaf om de jonge Romein in het vuur te werpen, stak Mucius onverschrokken en zonder een teken van pijn zijn rechterhand in het vuur (vandaar zijn bijnaam Scaevola of ‘de linkshandige’). Diep onder de indruk van de moed van de jongeman, schonk Porsenna Mucius de vrijheid.
Gal. : –.
Gal. : .
Mat. : –.
de teksten
je iets dwazers voorstellen? Wat denkt u als ik dit allemaal zeg? Is de ziel niet de heerser over het lichaam? c: Dat kan ik nu niet meer ontkennen. Maar ook u moet zonder meer toegeven dat het lichaam door zijn verdorven aard tot zonde geneigd is en ons daar ook elke dag toe aanzet. h: Ik zei daarnet dat er een verschil is tussen aanzetten en dwingen. En u heeft nu duidelijk kunnen zien en begrijpen dat niet het lichaam de ziel moet leiden, maar de ziel het lichaam. Hieruit blijkt duidelijk [de waarheid van] mijn stelling dat als God en uzelf willen dat u beter wordt, dit niet door het vlees kan worden belet of verhinderd. Daarover wil ik het nu hebben. Laten we eens kijken naar de zonden waartoe het vlees ons volgens u aanzet, namelijk dronkenschap, vraatzucht en onkuisheid. Ik moet u dan eerst vragen of eten, drinken en seks per definitie zondig zijn. c: Dat zult u mij niet horen zeggen. Maar u moet zonder meer toegeven dat een overmaat aan eten, drinken of seks wél zondig is! h: Dat geef ik toe. En ú zult dan niet ontkennen dat matig gebruik van eenvoudig eten en drinken en het naar behoefte hebben van seks met je eigen vrouw niet zondig is. c: Dat ontken ik niet.
h: Eten, drinken en seks zijn op zichzelf dus niet zondig en ook niet deugdzaam; zij kunnen op een zondige of deugdzame manier gebruikt worden. Bij misbruik is het zonde, bij goed gebruik is er sprake van deugd. c: Het lijkt erop dat het zo is. h: Als lichamelijke behoefte ons aanzet tot eten, drinken en seks, kan dus evengoed worden gezegd dat wij tot deugd worden aangezet als dat we tot zonde worden aangezet. c: Maar ook dan komt het door lichamelijke behoefte dat men deze dingen teveel of op het verkeerde moment doet. h: Nee. De natuur gaat niet tegen zichzelf | in. Zij is gericht op haar na- va tuurlijke behoeften; het vervullen van die behoeften is op het moment zelf altijd aangenaam en heeft vervolgens een nuttig en versterkend ef-
– Hier geeft het origineel: ‘ende tot sijn Echte Wijf ter nootdruft inne ghegaen’.
iedereen die slecht blijft wil niet goed worden
fect. Maar de natuur mijdt overmaat; dat wekt walging op, is in ieder geval minder aangenaam en leidt daarna altijd tot problemen, zwakte of nadeel. Dat kun je dagelijks zien bij veelvraten en dronkaards: hun overvolle maag braakt wat teveel is weer uit. Met overmatige seks is het niet anders: die verzwakt en bederft de natuur. De natuurlijke neigingen en aansporingen van het lichaam zijn op ons zelfbehoud gericht. Daarom is het onmogelijk dat ons lichaam ons vanuit zijn aard tot een overmaat aan eten, drinken of seks zou aanzetten, dat bederft [immers het lichaam]. Voor alles is er een natuurlijke maat [en dat zie je terug in het ervaren van] honger, dorst en het vurige verlangen naar Venus. Vergelijk het met het volgende: als je armen en benen koud zijn, dan schreeuwt de natuur om warmte; je gaat bij het vuur zitten en geniet van de warmte. Hier wordt het gebrek aangevuld en de natuur versterkt en dat gaat altijd gepaard met een aangenaam gevoel. Maar als je uit onverstand teveel warmte wil en zo eigenlijk geen warmte, maar hitte of verbranding wil voelen, dan zal de natuur daarvan gruwen en zich verzetten. Een ander voorbeeld: niets is voor onze ogen aangenamer dan de zon – toch vermijdt je de overmatige felheid van haar directe schijnsel, omdat dat schadelijk is. En wat is er aangenamer bij oververhitting dan verkoeling? Toch gruwt de natuur ervan als je dan opeens met veel te koud water wordt overgoten en zal dat proberen te voorkomen. Daarom wordt de natuur rustig zodra honger en dorst verdwenen zijn en verlangt zij niet naar méér, omdat dat problemen geeft en schadelijk is. Zij richt zich op de spijsvertering en zet de geest of kracht die in het voedsel zit, om in bloed, om zo alle delen van het lichaam verjonging en herstel te brengen. c: Het lijkt erop dat u gelijk heeft. Maar als dat zo is, waardoor worden zij die verzadigd zijn van eten, drinken en seks dan tot nog meer eten, drinken en seks gedreven?
h: Door de herinnering aan het aangename gevoel van eerdere genotsmomenten. Om dat lekkere gevoel weer te krijgen ontbrandt de begeerte, wordt de wil geboren en wordt de handeling gedaan die nodig is om er steeds weer van te kunnen genieten. Dit leert de verzadigden de kunst van het zwelgen in eten en drinken, en drijft hen tot het jagen op buitenech telijk schoon. Maar daarover zal ik het een andere keer hebben. Op dit moment moeten we genoegen nemen met het uiteengezette bewijs dat het lichaam geen leiding over de ziel heeft, maar daar een instrument van is, zoals een harp dat is voor een muzikant. En dat het lichaam niet alleen de macht mist om de ziel tot iets te dwingen, zoals u eerst dacht, maar óók
de teksten
om haar tot het slechte aan te zetten. Ik ben wat langer bij deze bewijsvoering stil blijven staan, omdat ik merk dat u dit, net als vele anderen, niet goed begrijpt. Maar vertel mij nu verder wie volgens u in staat is de mens tegen diens wil in te weerhouden van de door hem zo verlangde verbetering. c: Ik weet nu bijna zeker dat ik dat weet.
vb
h: Bijna is niet helemaal. U heeft vast nog wel meer ideeën. c: Dat is zo. Maar u zult er wel weer iets tegenin weten te brengen. h: Hebt u dan liever dat ik niets zeg? Een gesprek dat zonder boosheid, eerzucht of koppigheid wordt gevoerd, leidt bijna altijd wel tot iets wat je in je eentje niet zou hebben bedacht. Voel u dus vrij om uw mening te geven. De wereld.
Joh. : .
c: Ik vermoed dat het dan wel eens de wereld zou kunnen zijn waardoor mensen tegen hun wil in van de deugd worden afgeleid. h: Laten we dat eens bekijken. Bedoelt u met het woord ‘wereld’ de zicht- bare wereld of datgene waarop de Bijbeltekst ‘de hele wereld [is] in de macht van hem die het kwaad zelf is’ doelt? Als u het eerste bedoelt, die wereld is goed, een maaksel van God, en kan op zichzelf niets slechts veroorzaken. Bedoelt u het tweede, de onzichtbare wereld waar de duivel heer en meester is, door die wereld kan niemand tegen zijn wil gedwon- gen worden het slechte te doen, aangezien die wereld samen met haar duivelse heer door Christus overwonnen is. c: Ik dácht al wel dat u mij weer met listige redeneringen zou weten te vangen. h: Ik gebruik geen slimmigheidjes, maar de waarheid: u denkt toch im- mers niet dat de wereld machtiger is dan God? c: Dan zou ik het schepsel hoger aanslaan dan de Schepper! h: Hoe zit het dan? Kan het zwakste onderdeel voorkomen dat de Almachtige zijn wil uitvoert? c: Absoluut niet. h: Maar zo zou het moeten zijn als de wereld in staat was diegenen tegen te houden die van zins zijn beter en deugdzamer te worden, zoals u zegt. Want u zegt dat dit overeenkomt met Gods wil. Waarom zwijgt u nu? Zeg me wat u denkt.
iedereen die slecht blijft wil niet goed worden
c: Het lijkt erop dat het is zoals u zegt. Maar er valt mij iets anders in dat de kracht zou kunnen hebben de mens het praktiseren van de deugd onmogelijk te maken. h: Wat is dat dan?
c: De slechte gewoonte. Die vormt bijna een tweede natuur.
h: Nu bent u dichter bij de waarheid dan met al uw vorige antwoorden. Want [slechte gewoonte] heeft grote invloed op de mens. Zó groot zelfs, dat mensen die het goede willen doen en al deugdzame handelingen beginnen te ontwikkelen, daarbij steeds worden tegengewerkt en worden gedwongen allerlei zonden te doen die zij haten. Maar al heeft slechte gewoonte tijdens de bekering in eerste instantie veel invloed, zij houdt deze invloed en macht niet. Na verloop van tijd zal zij haar macht verliezen door een tegengestelde gewoonte (namelijk de goede gewoonte die geleidelijk groeit) en uiteindelijk uit de mens verdwijnen. Dat dit zo is, is makkelijk in te zien. Heeft u tijdens uw leven nooit mensen ontmoet (ik laat de vroegere heiligen nu even buiten beschouwing) die tot inkeer zijn gekomen en van dronkaards, vreetzakken, hoerenlopers, hebzuchtigen, roddelaars enzovoort in nuchtere, eenvoudige, kuise, zachtaardige en oprechte mensen zijn veranderd? ra
c: Die heb ik vaak ontmoet. h: Ieder van hen had echter eerst een sterke gewoonte om te zondigen – bijna een tweede natuur, zoals u dat noemde. c: Dat is waar.
h: Als deze slechte gewoonte krachtig genoeg zou zijn om die mensen levenslang te dwingen, dan zouden zij al dat aangewende kwaad hun leven lang niet opzij hebben kunnen zetten. c: Zo lijkt het. h: Zo is het. c: Goed, ik geloof het.
h: Hier blijkt dus dat de mens niet voor altijd door slechte gewoonte tot het slechte gedwongen en van het goede afgehouden kan worden. Dat
Een ‘teghen-ghewoonte’ noemt Coornhert het letterlijk.
Slechte gewoonte.
de teksten
volgt ook uit de volgende redenering. Iets wat geleidelijk in de mens opkomt, kan ook weer geleidelijk uit hem worden gehaald, niet? c: Zo is het. h: Hoeveel mensen zijn er niet die na twintig, dertig jaar of meer pas drankmisbruik, schuinsmarcheerderij en andere slechte gewoonten ont- wikkelen? c: Vele. h: Voordat zij op dat punt zijn gekomen, hebben zij die slechte gewoonte niet. c: Nee.
h: Dus zij komt geleidelijk in mensen op. c: Inderdaad. h: Zij kan dus ook weer geleidelijk uit de mens verdwijnen, zoals je dat bij veel mensen kunt zien gebeuren. c: Dat kan.
h: Dan maakt slechte gewoonte het dus niet per definitie onmogelijk dat de deugd wordt gepraktiseerd. c: Dat lijkt daaruit wel te volgen. En ook nu weet ik er geen woord tegenin te brengen. h: Eerder hebben we vastgesteld dat God u zijn kracht wil geven om deugdzamer te worden. Ook is voldoende gebleken dat noch de duivel, noch het lichaam, noch de wereld, noch de slechte gewoonte in staat zijn u hierbij tegen te houden of te hinderen. Bovendien zegt u zelf dat u zou willen dat u een beter mens was. Wat staat er dan nog in de weg waardoor er niet gebeurt wat u wilt? c: Ik weet het niet. h: Als het zo was dat u hetzelfde zou willen als wat de almachtige God volgens u wil, namelijk uw verbetering, dan zou u dat zonder enige twijfel moeten kunnen bereiken. Buiten God bestaat er geen enkele kracht, zoals u eerder hebt gezegd en ook hoort te zeggen. Er kan dus niets bestaan wat Gods wil kan weerstaan. c: Zo is het.
iedereen die slecht blijft wil niet goed worden
h: Maar toch wordt u niet beter, zegt u. c: Dat zeg ik. h: Het ontbreekt u aan kracht, zegt u. U zegt dat u wél de wil heeft. c: Inderdaad.
h: En als u zegt dat God u wil verbeteren, zegt u daarmee ook dat Gods kracht voor u klaarstaat. c: Ongetwijfeld. h: Geen enkel schepsel kan beletten dat u de kracht ontvangt die u uit genade wordt aangeboden.
rb
c: Geen schepsel kan dat. h: Maar toch heeft u [die kracht] niet. c: Nee. h: Daaruit volgt dat u haar niet begeert of wilt. Als u de door God aangeboden genade wilde ontvangen, zou u die immers krijgen.
c: Inderdaad.
h: En dus ontbreekt het u alleen maar aan kracht om beter te worden omdat u die niet wilt hebben. Want God schept niet tevergeefs een goede wil in ons en zonder kracht zou het tevergeefs zijn. Er staat geschreven dat God ‘zowel het willen als het handelen bij u teweegbrengt’. Maar Fil. : . dat gebeurt niet onder dwang – God dringt niemand zijn gaven met geweld op. Integendeel, Hij schenkt het aan arme, behoeftige, begerige en willige mensen. Hij draagt ons op er gelovig om te bidden en belooft dat wij er niet aan hoeven te twijfelen dat we zullen krijgen wat ‘in overeenstemming is met zijn wil’. Als wij ons hart dus op de Geest Joh. : . en de Waarheid richten en bidden dat Gods goddelijke koninkrijk komt en dat zijn wil in ons geschiede, dan bidden wij zoals Hij dat wil en moeten we dus ongetwijfeld krijgen wat we begeren. En daarom ontbreekt het ons niet aan kracht, want die staat door Gods genade altijd ( voor ons klaar, maar aan wil om betere mensen te worden. Als wij se rieus van plan waren om het onkruid van de zonde uit de akker van ons hart te wieden en bereid waren op die akker te werken, te ploegen, te zaaien en te maaien, dan zouden de zon van het goddelijke verstand en de douw van de hemelse genade niet uitblijven – wij zouden de oogst (de zalige deugden) overvloedig in de schuur van ons hart kunnen
{Spr. : .}
Spr. : .
de teksten
opstapelen. Maar helaas geldt ook voor ons wat geschreven staat, namelijk dat ‘de luiaards willen en niet willen’. Dat betekent: wij willen het met onze mond, maar niet met ons hart. Wij willen het slechte doen, maar willen daarvoor niet gestraft worden. Wij willen de beloning van de deugd (namelijk geluk), maar de deugd zelf willen wij niet in praktijk brengen. Omdat wij het in de herfst te koud vinden om te ploegen, zullen wij in de winter honger lijden. Wee ons, als wij in zo’n onvruchtbare winter sterven! c: Lieve hemel, wat u daar zegt is allemaal waar! Werd dit maar ingezien door al die mensen die, net zoals ik, bij zichzelf denken en dagelijks hardop zeggen dat de Heer God hun hart maar beter moet maken omdat zij die verbetering zelf wel willen, terwijl dit een valse leugen is, zoals ik nu inzie! Op die manier verontschuldigen wij onszelf en geven wij God de schuld van onze zondigheid. Maar ik begrijp nog niet wat ons tot zonde voert en ons daarin vasthoudt. Daar moet immers een specifieke oorzaak voor zijn, want zoals men zegt ontstaat niets uit niets. Een ziekte zal niet ophouden zolang haar oorzaak aanwezig is en die oorzaak moet bekend zijn voordat zij kan worden verwijderd. Daarom smeek ik u mij die oorzaak te onthullen. h: De zon gaat al onder. Het is bijna tijd om naar huis te gaan. Maar om u een plezier te doen, zoveel als in | mijn vermogen ligt en de tijd dat va toelaat, zal ik er iets over zeggen terwijl we naar huis lopen. Zeg me: heeft u wel eens besloten om niet dronken te worden omdat u bang was voor gezichtsverlies? c: Ja, dat heb ik wel eens gedaan.
h: En heeft u uw persoonlijk gerief wel eens opgegeven om een of ander voordeeltje te behalen? c: Vaak. h: En heeft u wel eens geld afgestaan om uw leven te redden? c: Ja.
h: Hierbij had u steeds de keuze en de mogelijkheid om anders te handelen, niet? c: Zeker. h: U sloeg uw eer echter hoger aan dan uw dorst, dat voordeeltje hoger dan uw gerief en uw leven hoger dan dat geld.
iedereen die slecht blijft wil niet goed worden
c: Zo is het. h: Wat je vanwege iets gewoons kunt doen of laten, kun je desgewenst ook doen of laten vanwege iets beters. Oftewel: wat je overhebt voor een kilo koper zou je ook voor een kilo goud overhebben.
c: Dat is waar. h: De deugd is meer waard dan je geld, je leven of andermans respect, nietwaar? c: Zo is het.
h: Wie uit liefde voor eer, geld of zijn leven in staat is om drank, gerief of geld op te offeren, moet dat dus óók kunnen vanuit het verlangen om matigheid, kracht en mildheid te krijgen; dat zijn al met al goddelijke deugden die veel hoger staan. En als je die deugden in praktijk brengt, zullen vraatzucht, zwakte en hebzucht worden verjaagd en vernietigd. c: Daar valt niets tegenin te brengen.
h: U ziet nu opnieuw dat u de kracht zou hebben gehad om een beter mens te worden als u dit maar in alle ernst van God had gewild, wat volgens u net nog anders was. c: Hoe bedoelt u?
h: Ik zal het uitleggen. U geeft toe dat u wel eens drank, gerief en geld heeft opgegeven uit angst voor schande, vanuit de hoop iets te verdienen en uit liefde voor het leven. Bovendien geeft u toe dat u die zaken ook zou kunnen laten omwille van dingen met meer waarde. En u was het ermee eens dat de deugd meer waard is dan rust, eer of uw leven. Dan moet u hetzelfde kunnen doen om de genoemde deugden te krijgen, die er ook nog eens toe leiden dat de ondeugd verdwijnt, zoals duisternis door binnenvallend licht wordt verdreven. Op die manier is het dubbel lonend om de deugd te bemachtigen: het verlost je van verdriet en het geeft je bovendien een heilig genot. U heeft de deugd echter niet, omdat u haar niet even vurig begeert, niet even serieus wenst en niet even vasthoudend in God heeft nagestreefd als eer, rijkdom en een lang leven.
c: Zo is het. Maar de oorzaak daarvan heb ik nog steeds niet gehoord. h: Luister en u zult die snel te horen krijgen. Als een kind mag kiezen tussen een pop en een diamant of tussen een appel en een gouden munt, wat zou het volgens u dan kiezen?
de teksten
c: De pop en de appel. h: En waarom?
vb
c: Omdat het de waarde van de dingen niet beseft. h: Inderdaad. En als u zou mogen kiezen? c: Dan zouden het de diamant en de munt worden.
h: Omdat u het waardeverschil weet tussen een pop en een diamant en tussen een appel en een munt? c: Ja. h: Goed gesproken. Ik denk dat het zelfs onmogelijk is dat u even dom zou kiezen als het kind. U weet immers met volledige zekerheid dat je met een diamant wel duizend poppen en met een munt wel duizend appels kunt kopen. c: Dat is de waarheid. h: De reden daarvoor is dat de mens vóór alles datgene begeert en wil waarvan hij waant of weet dat het goed voor hem is. c: Zo is het. h: Je doet het meest je best voor wat je het meest begeert en wil. Daaraan wijd je de meeste tijd, het grootste deel van je hart en je verstand. c: Zo is het. h: Wat is volgens u beter: uw lichaam of uw ziel?
c: Dat is geen vraag. Wie weet niet dat de ziel redelijk, goddelijk en onsterfelijk is en daarom onmetelijk veel beter dan het dierlijke, vleselijke en sterfelijke lichaam! h: Wat is beter: wat goed is voor de ziel of wat goed is voor het lichaam? c: Wat goed is voor de ziel.
h: Weet u dat écht, naar waarheid en zonder twijfel? c: Wie daaraan twijfelt is een volslagen dwaas. h: Hoho, zet niet te hoog in, zodat u zich straks niet met uw eigen woorden te schande maakt. Maar u twijfelt er dus in elk geval niet aan? c: Op geen enkele manier.
iedereen die slecht blijft wil niet goed worden
h: Zeg me dan: waar streeft u meer naar, naar de zaken van het lichaam of naar die van de ziel? Waarom valt u nu stil? Aarzel en schroom niet, maar vertel de waarheid zoals zij is.
c: Waarom zou ik het ontkennen: ik besteed meer dagen, ja weken, als het geen maanden of jaren zijn, om de zaken van het lichaam te verkrijgen dan om de rijkdommen van de ziel te bemachtigen.
h: En toch zegt u zeker te weten dat de zaken van de ziel onvergelijkelijk veel beter zijn, zodat zij meer verschillen van de lichamelijke dan diamanten en gouden munten van poppen en appels, waarover we het zojuist hebben gehad. c: Wat kan ik hierop zeggen?
ra
h: Ik wil ú iets zeggen. Uit wat wij besproken hebben blijkt onomstotelijk dat u een -jarig kind bent, dat geen enkel onderscheid ziet tussen goed en kwaad – en nog veel minder tussen het hoogste goed en het ergste kwaad. U hoeft zichzelf niets wijs te maken. Want als u het kwaad zou kennen, zou u inzien dat dat de zonde is waarin u elke dag weer blijft steken en zou u dit gif voor uw ziel (de zonde brengt namelijk de dood van de ziel met zich mee) ook haten, mijden en ontvluchten. En andersom, als u het goede zou kennen, zou u inzien dat dat de onsterfelijke deugd is (waarnaar u niet op zoek bent) en zou u die liefhebben, begeren | en proberen te bemachtigen als medicijn voor uw zieke en gewonde ziel. U zou dan zeker niet achter het slechte en onwaarachtige aanlopen en zo het beste en meest waarachtige verzuimen. Dat volgt althans uit uw erkenning dat elk mens allereerst datgene begeert, wenst en najaagt waarvan hij waant of weet dat het goed voor hem is. Zo blijkt dat onwetendheid het enige is waardoor uw ziel wordt verleid en bedorven. Dáárdoor komt het dat u niet weet wat het beste is en dit vervolgens ook niet begeert of wilt. Want, zoals het spreekwoord zegt, onbekend maakt onbemind. Uit onkunde lopen mensen als dwazen hun verderf tegemoet, zoals in de Bijbel geschreven staat over de onnozele mensen die zich hechten aan dingen die schadelijk voor hen zijn.
c: Jammer dat we al bij uw huis zijn en dat u bezoek krijgt. Want er is alle reden om nu verder te praten over wat volgens mij het meest waardevolle en meest noodzakelijke onderwerp is waarover je als mens kunt spreken. h: Wat is dat dan?
Onwetendheid is het enige dat de ziel bederft.
Spr. : .
Ef. : ; Petr. : ; Jak. : –.
de teksten
c: De onwetendheid waar u voor waarschuwde. Ik denk nu namelijk te begrijpen dat de dwaze begeerten van de mens de oorsprong zijn van alle | ellende en verdriet, om het zo te zeggen. rb h: Als u dat wenst, zullen wij, zo God het wil, tijdens een volgende wandeling over de onwetendheid spreken. We zullen dan onderzoeken wat zij is, hoe en wanneer zij in de mens komt, wanneer zij de mens als zonde wordt aangerekend, wat zij in de mens veroorzaakt, waardoor zij in de mens blijft en hoe de mens van haar kan worden verlost. Tot dat moment beveel ik u bij God aan en wens ik dat u ons gesprek ter harte neemt, dat u uw best doet om uw onwetendheid grondig te leren kennen, dat u haar leert haten als uw grootste vijand, van haar bevrijd wil worden en daaraan werkt. Het zal u niet aan kracht ontbreken, zolang u maar waarachtig bidt tot Hem die het beloofd heeft door zijn Zoon, de eeuwige Waarheid, die het u gunt. c: Amen. Dat is een gelukkige wens. Daar wil ik naar streven, met hulp van God, in wiens genade ik u aanbeveel. Geschreven februari (volgens de gewone stijl), in gevangenschap van de hertog van Alva.
De tekst geeft ‘stilo cummuni’. Waarschijnlijk een toevoeging van de uitgever van de Colom-uitgave, om aan te geven dat deze datum is gebaseerd op de oude Juliaanse kalender van voor de Gregoriaanse correctie van (met dank aan Arie Gelderblom (uu)).
Maakt waarheid vrij? Oftewel: kan ware kennis je werkelijk van het kwaad verlossen en kun je haar hebben zonder haar ook te gebruiken? Dialoog tussen de heer Gerard van Mortaigne* en D.V.C. [= D.V. Coornhert]
Coornhert praat in deze dialoog met Gerard van Mortaigne, die van mening is dat het geen zin heeft om over kennis te praten, aangezien je daar geen haar beter van wordt. Als antwoord onderscheidt Coornhert eerst twee soorten kennis: enerzijds impressies of indrukken, die van buitenaf komen en onzeker zijn, bijvoorbeeld kennis uit preken en boeken, en anderzijds kennis die van binnenuit komt. In de laatste categorie vallen rationele redenering en persoonlijke ervaring. Deze ‘kennis van binnenuit’ is volgens Coornhert zeker en volledig betrouwbaar. Nu moet je, om goed te worden, er eerst écht van overtuigd zijn dat het kwaad schadelijk voor je is en dat je er je eigen geluk mee in de weg staat. Ware kennis van goed en kwaad is het enige middel waardoor je dit schadelijke kwaad zult afzweren en de deugd aanneemt. Het is daarom juist van levensbelang om het over kennis te hebben. Vervolgens legt Coornhert uit dat het hebben van ware kennis er weliswaar noodzakelijk toe leidt dat je het kwaad afzweert, maar dat dit niet meteen betekent dat die ware kennis ook automatisch op elk moment wordt gebruikt. Er is namelijk aandacht nodig en bovendien moet je de betreffende kennis ook bewust in een bepaalde situatie willen toepassen. Coornhert illustreert dat aan de hand van een van zijn favoriete voorbeelden: als je honderd kronen kunt verdienen door tot honderd te tellen, dan zal je dat beslist foutloos kunnen. Je weet de volgorde van de getallen en doet geconcentreerd je best die kennis * Over Gerard van Mortaigne of Gerardus Mortangius is weinig bekend. Hij was een van de Nederlanders die als vluchteling in Emden verbleven en hij correspondeerde eind jaren vijftig met Jan Utenhoven (Van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden, ). In de Zedekunst noemt Coornhert hem ‘een mynre grootste vrienden’ (iv, xiv, ). In zijn editie meldt Becker op deze plaats in een voetnoot dat Mortaigne in lid van de Hoge Raad werd, maar al snel daarna stierf. Overigens heeft de Colom-uitgave het abusievelijk over Gerard van Montainge.
de teksten
te gebruiken om het bedrag te verdienen. Maar dat neemt niet weg dat je in het dagelijkse leven vaak genoeg foutjes maakt tijdens het tellen: iedereen slaat wel eens een getal over of raakt de tel kwijt omdat hij er met zijn hoofd niet helemaal bij is. Fouten maak je dus nooit willens en wetens, maar als gevolg van onzekere kennis óf, als je kennis zeker is, door gebrek aan concentratie en aandacht. Kennis alléén is dus niet voldoende om goed te handelen. Je moet die kennis ook willen gebruiken. Colom i, r–v
Johannes : , & : En tegen de Joden die in hem geloofden zei Jezus: ‘Wanneer u bij mijn woord blijft, bent u werkelijk mijn leerlingen. U zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u bevrijden (…). Waarachtig, ik verzeker u: iedereen die zondigt is een slaaf van de zonde’.
r
gerard: Ik heb bijna de hele middag met G.S. over ware kennis gepraat, va maar het is zonde van m’n tijd en energie. coornhert: Waarom dan? gerard: Omdat ik er niet beter van word dan ik al was.
coornhert: Best mogelijk. Dat komt dan omdat u het niet goed begrepen heeft. Maar daaruit volgt nog niet dat het ook vergeefs en nutteloos is voor mensen die dit onderwerp wél begrijpen. U vindt het spreken hierover echter onnodig en bovendien ook nutteloos, merk ik. gerard: Dat vind ik.
coornhert: Ik zie het heel anders. gerard: U vindt het noodzakelijk en nuttig? coornhert: Zeker. gerard: Kunt u dat bewijzen? coornhert: Dat zal ik doen. Vertel me eens: acht u het in het algemeen zinvol of zinloos om zalig te worden? gerard: Zinvol.
Hoewel niet zeker is naar wie deze afkorting verwijst, bedoelt Coornhert misschien Gerard Stuiver, burgemeester van Haarlem en een goede vriend van Coornhert.
maakt waarheid vrij?
coornhert: Is zalig worden iets anders dan goed worden? gerard: Nee, dat is hetzelfde. coornhert: Kun je goed worden zolang je slecht blijft? gerard: Zeker niet.
coornhert: Zijn wij in beginsel allemaal volledig slecht? gerard: Ja. coornhert: In dat geval zullen wij om goed te kunnen worden eerst het slechte moeten ontgroeien. De Bijbel spreekt hier over het laten en het afsterven van het kwaad, de oude mens of de zonde.
gerard: Klopt. coornhert: Niemand kan daadwerkelijk het kwaad afzweren zolang hij het nog liefheeft. gerard: Nee.
coornhert: En men heeft het slechte altijd lief vanwege het waanidee dat het goed, aangenaam of nuttig is. gerard: Ook dat is waar. coornhert: Zolang die valse waan, die leugen, dat verkeerde oordeel aanwezig is in de mens, is het onmogelijk het kwaad te zien voor wat het is, namelijk: onprettig, schadelijk en een last.
gerard: Absoluut onmogelijk. coornhert: Het is voor mensen eveneens onmogelijk om iets te laten of te doden wat in hun ogen goed, aangenaam en nuttig voor hen is. gerard: Klopt.
coornhert: Daaruit volgt onder andere dat iemand het slechte nooit écht kan laten, doden of afzweren als hij het als gevolg van een verkeerd oordeel goed acht en goed noemt. gerard: Ook op dat punt zijn wij het eens. Dit strookt niet met Coornherts eigen mensvisie, die in beginsel positief is en juist uitgaat van het goede in de mens. Het is mogelijk dat Coornhert hier met zijn gesprekspartner Gerard van Mortaigne ‘meedenkt’, om hem op basis van diens eigen overtuigingen tot dieper inzicht te brengen.
de teksten
coornhert: Maar denkt u niet dat er twee soorten kennis zijn? gerard: Welke bedoelt u? coornhert: De ene komt van buitenaf in de mens door middel van indrukken, hetzij door horen of lezen, hetzij op een andere manier. De andere komt in ons door ontwijfelbaar redeneren of door ervaring. gerard: Daar kan ik wel in meegaan. coornhert: De ene soort zou ik een onbetrouwbare waan willen noemen, de andere een zeker weten. gerard: Prima. coornhert: Een waanbeeld kan veranderen, kennis echter niet. Waan kan dus in weten veranderen, terwijl weten nooit meer waan kan worden. gerard: Stop. Nu bent u me kwijt. Ik | ontken namelijk dat kennis on- vb veranderlijk is. En u gaat ook een stap te ver. We zijn immers alleen maar bezig te weten te komen of het spreken over deze zaken nuttig en noodzakelijk is of niet. coornhert: U heeft gelijk. En mijn woorden waren ook bedoeld om dat te bewijzen. Maar nu ik zie dat u erdoor in verwarring raakt, zal ik mijn bewijsvoering even uitstellen en terugkeren naar het laten van het kwaad. U bent het immers toch met mij eens dat het kwaad niet sterft of uit de mens verdwijnt zonder dat het gedood en overwonnen wordt? gerard: Ja, dat ben ik met u eens. coornhert: Kan je serieus vechten tegen iets waar je van houdt – kan iemand dat in alle ernst doen? gerard: Nee. coornhert: Maar iets wat je echt haat, bestrijd je vol vuur.
gerard: Inderdaad. coornhert: Je kunt iets nooit echt haten zonder ook echt te weten dat het slecht, afstotelijk, schadelijk en belastend is. gerard: Dat is inderdaad onmogelijk. coornhert: Daaruit volgt dat niemand het kwaad vol vuur kan haten, bestrijden en doden (dat is: het kwaad afzweren en verlaten) zonder ware kennis over dat kwaad te hebben. Als dat niet kan en als niemand goed
maakt waarheid vrij?
kan worden zonder het kwaad écht te ontgroeien (wat u ondertussen zelf weet), dan is mijn conclusie terecht dat het in het licht van onze zaligheid noodzakelijk en nuttig is om over ware kennis te spreken. Die kennis is namelijk de weg om zaligheid te bereiken.
gerard: Uw conclusie rammelt. coornhert: Laat dat eens zien.
gerard: Graag. Het kwaad kan evengoed door waanbeelden als door kennis worden verdreven. Het is algemeen bekend dat vele sektariërs zichzelf door valse en blinde waanideeën vrijwillig aan de dood hebben overgegeven. coornhert: Dat zal geen zinnig mens ontkennen. Maar al verlaten zulke mensen het animale leven, zij verlaten daarmee niet automatisch ook het slechte leven van hun ziel (de zonde, het kwaad, ja zichzelf ), aangezien dat niet door waanbeelden wordt gedood. U moet toch toegeven dat veel mensen zich, in een valse waan, uit het (op zichzelf goede) lichamelijke leven hebben laten jagen door wraak, eerzucht, vertwijfeling en meer van dit soort dingen – stuk voor stuk zaken die slecht zijn en die ze niet hebben afgezworen. Als de valse waan het kwaad zou kunnen laten verdwijnen, dan zou zij zonder twijfel ook zichzelf kunnen laten verdwijnen, aangezien zij wel het ergste van alle kwaden is. Dat kan zij echter op geen enkele manier. Maar waarheid en zekere kennis kunnen, ja doen dat per definitie wél met betrekking tot de dingen waarvan zij in de mens ontstaan. Of wilt u wanen en weten op één hoop gooien? gerard: Nee, zeker niet.
coornhert: Is waan iets anders dan het twijfelachtige vermoeden of de wankele veronderstelling dat een bepaalde zaak is zoals de waan die voorstelt? gerard: Dat is waan exact.
ra
coornhert: En is echt weten voor mensen iets anders dan de | ontwijfel bare en zekere kennis of voorstelling die qua vorm precies overeenkomt met het gekende? gerard: Dat is zo. coornhert: Het zijn totaal verschillende dingen. In het origineel: ‘het dierlijcke leven’.
de teksten
gerard: Inderdaad. coornhert: Waan kan, zoals ik al zei, in weten veranderen, want zij bestaat uit twijfel en vermoedens. Maar zo is het niet met het weten, omdat dat op zekerheid berust en daarom niet in onzekerheid of waan kan omslaan. Stel dat u belooft mij over een maand twintig kronen te betalen. Mijn welwillende aanname dat u te vertrouwen bent zal mij vast doen geloven dat u het zeker zult doen – maar kan ik dat ook zeker weten voordat de maand voorbij is en u mij hebt betaald? gerard: Nee. coornhert: Als de maand om is en u mij die twintig kronen hebt be- taald, zal mijn vermoeden noodzakelijk in een zeker weten veranderen. Het is dan onmogelijk geworden om te geloven dat u met betrekking tot uw betaling woord zult houden of gehouden hebt; ik weet het nu namelijk zeker. gerard: Dat is zo.
coornhert: Dus zolang ik bij zinnen ben, kan ik, zodra ik iets weet, datgene niet meer slechts geloven. Het is dus onmogelijk dat zekere kennis omslaat in een vermoeden, wat u zo-even nog weersprak. Wij zijn zo onderhand aangekomen bij het onderwerp waarover we wilden discussieren. U kunt dus nu uw bezwaren te berde brengen. gerard: Is het niet mogelijk dat ik zeker weet dat teveel wijn mij dronken maakt, dat ik mezelf dan te schande maak met mijn misdragingen en dat mijn lichaam er ziek van wordt – terwijl ik me ondanks dat alles tóch bedrink? coornhert: Ja, dat is mogelijk.
gerard: Als ware kennis over de afstotelijke, bezwaarlijke en schadelijke aard van het kwaad er noodzakelijk toe leidt dat wij het als vijand haten, bestrijden, doden en blijvend afzweren, hoe zou iemand die de schadelijke, nadelige en schandelijke aard van dronkenschap kent zich dan toch nog kunnen bedrinken? We zien het dagelijks om ons heen gebeuren. De ervaring leert dus dat u het bij het verkeerde eind heeft. coornhert: Kan ik zeker weten dat lichaamsdelen verbranden en gewond raken als zij in contact komen met vuur? En kan ik weten dat echt vuur altijd zo’n schadelijke hitte uitstraalt? gerard: Ja.
maakt waarheid vrij?
coornhert: Acht u het mogelijk dat iemand met ware kennis over deze kracht van vuur zijn hand bewust en graag ter verkoeling in het brandende vuur steekt? gerard: Dat weet ik niet. Als dat onmogelijk zou zijn, zoals u suggereert, dan zou iemand die weet dat er vuur in de buurt is zich namelijk nooit ook maar het kleinste beetje branden door er te dichtbij te komen. Maar vraag de kok, het dienstmeisje, de smid, de tingieter en andere mensen die dagelijks met vuur te maken hebben of zij nooit te dichtbij komen en zich branden. Zij zullen allemaal moeten toegeven dat zij zich vaak branden. Als dat zo is, hoe kan u dan nog gelijk hebben?
rb
coornhert: Dat kan best. U acht het onmogelijk omdat u geen onderscheid maakt tussen uw woorden en die van mij. Wat ik zeg is dat iemand die de kracht van vuur kent er, zolang hij bij zinnen is, onmogelijk toe kan komen zijn hand met voorbedachten rade – bewust en graag – in de vlammen te steken om die | te verkoelen. Dat is voor eens en voor altijd onmogelijk. Wat u echter zegt is dat iemand uit onnadenkendheid en onvoorzichtigheid te dicht bij het vuur kan komen en zich dan brandt. Dát geef ik graag toe. Maar wat maakt dat uit voor wat ik zeg? Kunnen onze woorden hier niet allebei waar zijn? Laten wij dit eens toepassen op uw voorbeeld van de dronkenschap. Ik denk dat het zo is dat iemand die echt weet dat dronkenschap slecht, afstotelijk en schadelijk is en op dit punt geen waanbeelden meer heeft, maar zekere kennis bezit, zich nooit meer bewust en met overgave kan bedrinken, aangezien hij dat kwaad kent. Sterker nog, het is onmogelijk dat zo’n hatelijk, verderfelijk en onaangenaam kwaad nog bekoring heeft voor iemand die het kent; en zonder die bekoring zondigt niemand. Maar het feit dat ik gelijk heb, betekent niet dat u ongelijk heeft als u zegt dat iemand die weet dat dronkenschap slecht is uit onvoorzichtigheid dronken kan worden. Dit gebeurt dan niet met opzet of omdat hij dat wil, maar vanuit de veronderstelling dat zijn drinken hem alleen maar vrolijk en niet dronken zal maken. Misschien wordt hij verleid door de genegenheid voor een vriend of bedenkt hij als hij wat aangeschoten is, dat hij vaak méér wijn gedronken heeft zonder dronken te worden, zodat hij zich vervolgens vergist in de hoeveelheid wijn of de kracht ervan en dronken is voor hij het doorheeft, zoals men leest van Noach, die onbekend was met de kracht van wijn. U ziet nu hoe groot het verschil is tussen wat ik zeg en wat u zegt: ik zeg dat niemand graag of opzettelijk het slechte kan doen als hij dat slechte waarlijk kent, terwijl u zegt dat hij dat door onoplettendheid of onvoorzichtigheid wél kan. Daarom
de teksten
denk ik dat mijn mening bewezen is, terwijl ik uw woorden daarmee niet ontken, omdat zij geen tegenstelling vormen maar gewoon over iets anders gaan. gerard: Het lijkt erop dat u vindt dat iemand ergens ware kennis over kan hebben en die kennis wel of niet kan gebruiken, oftewel dat iemand die weet dat dronkenschap slecht is, echte kennis van dit kwaad kan hebben zonder het echter op alle momenten te kunnen vermijden. Denkt u dat dit juist is? coornhert: Jazeker. Want al weet hij beter dan wie ook dat dronkenschap slecht is, hij weet niet dat die specifieke hoeveelheid drank hem dronken maakt en denkt dat het alleen maar tot vrolijkheid zal leiden. Door die waan is hij hier onzeker. Als hij daarentegen zeker wist dat die hoeveelheid drank hem dronken zou maken en hem dus schade en schande zou brengen, zou geen vriend of goede wijn hem ertoe kunnen verleiden om voor zo’n klein plezier of andermans genoegen te verval- len tot zulke grote ellende, verdriet, spijt, schande en vijandschap tegen God. Integendeel, zijn zekere kennis zou op dit punt het goede boven het kwade kiezen, in het bijzonder als hij die kennis hier ook bewust wilde gebruiken. gerard: Dat is precies waarvan ik niet overtuigd ben: dat iemand op va een bepaald punt zekere kennis kan hebben zonder die dan ook altijd te gebruiken. coornhert: Is het onmogelijk dat iemand de rede heeft zonder die te gebruiken? U zwijgt. Iemand die slaapt, gebruikt zijn redelijkheid niet – bezit hij haar dan ook niet? Op dezelfde manier gebruiken boze, gulzige en dronken mensen hun rede niet als zij kwaad, gulzig en dronken zijn – bezitten zij de rede dan ook niet? gerard: Dat doen zij zeker wel. Maar dat is wat anders dan kennis. coornhert: Dat is waar. Maar stel dat één en dezelfde persoon landmeter, dokter én veldheer is en de kunst van het landmeten, de geneeskunst én de kunst van het oorlogvoeren daadwerkelijk verstaat. Wanneer hij zich concentreert op het opstellen van de slagorde zal hij vast niet over geneeskunde of geometrie nadenken. Als hij iemand geneest, zal hij niet aan oorlogszaken of meetkunde denken. En tijdens het meten zal hij geen aandacht hebben voor de twee andere kunsten of wetenschappen. gerard: Nee.
maakt waarheid vrij?
coornhert: Volgt hieruit dat hij, als hij bezig is met een van de genoemde kunsten, de andere twee niet bezit omdat die niet in zijn gedachten zijn en hij ze op dat moment niet gebruikt? Of bezit hij de andere twee wél en kan hij, zodra hij ophoudt de ene te gebruiken, willekeurig elk van de andere oppakken? gerard: Hij bezit alledrie de kunsten evenveel en hij kan van de één naar de ander overstappen en die gebruiken. Het lijkt erop dat u hiermee wilt zeggen dat je heel goed ware kennis kunt hebben, al gebruik je die op dat moment niet.
coornhert: Inderdaad. U sprak dat net tegen en nu heb ik het aangetoond. Als u het hier niet mee eens bent, zeg het me dan. gerard: Los van de vraag of ik dit aanneem, wat concludeert u hieruit voor het onderwerp waarover we spreken?
vb
coornhert: Niets anders dan dat ware kennis de bezitter ervan daadwerkelijk bevrijd van dwaling op het gebied waarop die ware kennis betrekking heeft. Tenminste, als hij die maar met aandacht gebruikt bij de dingen die hij doet en begrijpt. Wie van ons is niet in staat om foutloos tot honderd te tellen? En zeker als je daarmee honderd kronen zou kunnen verdienen of zou worden gedood wanneer je een getal zou overslaan. Zou je dan niet vol vuur en vol zekerheid aan deze eis voldoen? Andersom: wie van ons heeft niet af en toe een fout gemaakt als hij | tot twintig telde, omdat hij er met zijn gedachten niet helemaal bij was en niet echt op het tellen was geconcentreerd? Dat wil echter nog niet zeggen dat we niet foutloos duizend keer tot twintig zouden kunnen tellen als we ons daarop zouden toeleggen. Omdat niemand graag iets tevergeefs doet, kan niemand ooit verleid worden om verkeerd te willen tellen. Wij tellen dus niet willens en wetens verkeerd, maar uit nonchalance, omdat we op iets anders zijn gericht en daardoor worden afgeleid. Elke volwassen Haarlemmer zal weten dat de [Grote] Houtstraat vanaf de Houtpoort de kortste en snelste weg is om op de Markt of ’t Zand te komen. Zolang hij zijn ogen openhoudt en oplet, zal hij bij daglicht duizend keer achter elkaar zonder te verdwalen rechtstreeks via de Houtstraat op ’t Zand terechtkomen. Toch is het goed mogelijk dat hij, ondanks zijn betrouwbare kennis over de kortste weg van de Houtstraat naar de Markt, wordt afgeleid door zijn gedachten of door een gesprek of iets dergelijks en dan per abuis niet de Grote Houtstraat maar de Kleine Houtstraat inloopt en Tegenwoordig de Grote Markt.
de teksten
op het Spaarne terechtkomt, en daar beseft dat hij van zijn voorgenomen route is afgeweken. Maar het is simpelweg onmogelijk dat iemand die de kortste weg naar de Markt weet en daar zo snel mogelijk wil komen, in de verleiding komt om van de goede weg (de Grote Houtstraat) af te gaan en door de Kleine Houtstraat naar het Spaarne te lopen, om dan via de Damstraat op de Markt te komen. Dat is onmogelijk. En het is ook onmogelijk dat iemand die deze snelste weg weet, met aandacht op de weg let en zijn kennis over de weg gebruikt, ook maar een beetje zou verdwalen als hij bij daglicht en met zijn ogen open naar ’t Zand loopt. Niet anders is het volgens mij als het gaat om zekere kennis (in plaats van twijfelach- tige vermoedens) over bepaalde zonden en hun kwaad, leed en schande. De zonde is als een moeizame omweg die nooit tot de begeerde zaligheid voert, maar daar juist vanaf leidt. Iemand die zulke zekere kennis heeft en er goed op let hoe hij de betreffende zaak benadert, zal deze omweg nooit maken. Kortom: niemand dwaalt opzettelijk, laat staan dat hij ple- zier heeft in zo’n omweg, waarvan hij weet dat die slecht en verderfelijk is. Een dergelijke omweg lijkt hem niet goed en heeft geen kracht om zo’n ‘ware kenner’ op welke manier dan ook te bekoren. Anno
Onderzoek naar de goede gemoedsrust juni
In deze tekst, waarschijnlijk onderdeel van een groter geheel (zie verderop), gaat het over de ‘goede rust’. Coornhert is van mening dat gemoedsrust het uiteindelijke doel van de mens is en dat al diens handelen daarop is gericht. Een groot deel van de tekst beschrijft hoe het menselijk gemoed deze rust kan bereiken. Cruciaal is het besef van de eigen onwetendheid. Onder verwijzing naar Socrates houdt Coornhert ons voor dat wie zijn onwetendheid wérkelijk inziet, geen dingen meer zal doen die hij niet begrijpt en alleen nog maar handelt als hij zeker weet dat hij daarmee het goede doet. Dat betekent dat zo iemand nooit meer zal dwalen en dus nooit meer zondigt. Hetzelfde principe volgt trouwens ook duidelijk uit de Bijbel, zegt Coornhert. Wie zo in het leven staat, houdt in feite helemaal op te handelen: ‘Hij rust en God werkt’. En hoe kun je dan nog slechte dingen doen? Deze volledige en absolute rust levert ook een eeuwigdurend genot op, want je bent dan één met God en staat boven ‘het drijfzand van veranderlijke waanvoorstellingen’. Opvallend in deze tekst is de inconsequente paragraafindeling. Vanaf folium rb wordt opeens een nummering ingevoegd, die begint met en vervolgens met flink wat hiaten doorloopt tot . Zo missen in ieder geval de nummers , t/m , en t/m . Het is onduidelijk of de nummering van Coornhert zelf is of door de uitgever van de Wercken is toegevoegd. Het is niet mogelijk om de ontbrekende nummers op een overtuigende manier aan de tekst te koppelen; er is dus geen sprake van dat de nummers per abuis missen. Het lijkt dus wel zeker dat de tekst onderdeel van een groter geheel was. Misschien is het een (gedeeltelijke) vertaling door Coornhert van een onbekende andere tekst, maar dat acht ik onwaarschijnlijk gezien de typisch coornhertiaanse wending aan het eind: een variant op het axioma ‘weet of rust’. De onregelmatige nummering zal eerder een aanwijzing zijn dat de uitgever een selectie heeft gemaakt uit een omvangrijkere tekst van Coornhert. Ik heb de nummering weergegeven zoals die in de tekst kan worden aangetroffen. Colom i, r–v
Sabbat.*
Wat zaligheid is.
de teksten
De mens is óf actief óf in rust. Al zijn activiteiten zijn gericht op rust; hij werkt om te rusten, hij rust niet om te werken. Het bereiken van het doel van zijn activiteiten heeft meer waarde dan die activiteiten zelf. Rust is dus meer waard dan activiteit, zolang het tenminste een goede rust is. | Goede rust is duurzame rust, die niet meer in rusteloosheid kan omslaan. Het is een soort gelukzaligheid die tevreden stemt – het verlangt namelijk niet naar het slechte, dat verdwijnt zodra er rust is. Het gemoed heeft ook rust wanneer het krijgt wat het | begeert en dat is altijd aangenaam. Genieten van de goede rust is dus altijd aangenaam, want als we het begeerde verwerven, zullen we alle moeite en inspanning derven en enkel rust erven. Voor wie vermoeid is, is dit iets heerlijks. Dit zoete en plezierige genot is het doel van de goede rust, die op haar beurt het doel is van dat genot. Dit is de ware zaligheid, het heilzame genieten van het oneindige goede.
ra
rb
va
Tevredenheid is bij uitstek de eigenschap van goede rust, met andere woorden: genieten van dat wat met [onze aard] overeenkomt omdat het daar volledig aan gelijk is. De weegschaal van ons gemoed is dan in balans. Zij beweegt niet langer op en neer; ze is niet langer bezig om het ene boven het andere te kiezen. Hier rust het gemoed, rustend in zijn gerustheid – vrij van zijn onrust, is het rustig en volmaakt tevreden. Kijk, dat is een goede, zalige, heilige en veilige rust – eerder goddelijk dan menselijk. Het is bovendien een rust die je goed, vrolijk, lieflijk en wenselijk kunt noemen, omdat zij blijvend is en zó onveranderlijk dat er nooit meer onrust, moeite of inspanning op volgt. Sabbat.
De goede rust is nooit bedrijvig, maar altijd inactief en stil. Alles wat slecht is, laat ze: blinde keuzes, dwaze begeerten, onnadenkend instemmen, [iets] anders willen dan wat God wil en doen wat God verbiedt,
Uit deze ‘opeenstapeling’ van rust blijkt wel hoe belangrijk die voor de mens is. Vanaf hier wordt in de Colom-editie opeens een nummering ingevoegd, die overigens niet consequent wordt doorgevoerd. Zie de inleiding hierboven. * Met dit woord verwijst Coornhert niet naar wat wij daar tegenwoordig onder verstaan. Hij bedoelt hier meer in het algemeen ‘rust’, zoals ook uit de tekst blijkt. Verderop heeft Coornhert het dan ook over ‘Sabbatheerders’: mensen die rusten ‘van het quade’ en daardoor de ware gemoedsrust deelachtig worden.
onderzoek naar de goede gemoedsrust
hetgeen de mens ellende brengt, beschadigt, kwelt, onrustig en ongelukkig maakt. Kortom, [de goede rust] zorgt ervoor dat de mens stil is, vrij is en rust in alle zaken waarvan hij niet zeker weet dat zij goed zijn.
De goede rust ontstaat op het moment dat je zeker weet dat je niet weet wat goed of het beste voor je is. [Uit die goede rust] ontstaat de angst om vb iets slechts te doen: de vreze des Heeren, het | ware begin van wijsheid. Zo ga je van het kwaad weg. Dan is er sprake van een verstand dat zijn ei gen onverstand verstaat, zijn eigen blindheid ziet en zijn eigen dwaasheid begrijpt; [een verstand] dat Gods wijsheid, zijn eigen slechtheid en Gods goedheid inziet. Dan merk je bij jezelf een angst voor de knagende onrust; een angst die voortkomt uit eerdere ervaringen van pijnlijk wroegen en zware ontevredenheid over eerdere kwellingen en onprettige gevoelens als gevolg van je hoogmoed en alles wat je wilde zonder precies te weten wat het was. Moet dit er niet noodzakelijk toe leiden dat je je zelfbeeld wantrouwt, je hoogmoedige levenshouding haat en zulk slecht gedrag laat? Dan wordt zo iemand waarlijk onzeker. En die onzekerheid biedt hem zekerheid. Want hij verliest zijn vertrouwen in waanvoorstellingen en daardoor zal hij niet meer onnadenkend met zaken instemmen. De mens houdt op te handelen en God begint te handelen in zo’n mens, die in zijn gelatenheid geen keuzes maakt. Wie anders zal zo iemand leiden dan de Schepper? Hij is zijn schepsel, een klein scheepje. Illusie is niet langer de stuurman; zou [God] dat scheepje [dan] lukraak laten ronddrijven en het niet uitrusten met het stuur van wijsheid? Zou Hij, die de vlucht van de vogels zo leidt dat zij voedsel vinden, zijn redelijke schepsel het brood dat inzicht geeft onthouden? Lucht vult elke leegte, water vloeit altijd naar het laagste punt en de zon schijnt door elke opening die zij op haar weg vindt. Precies zo kan God, rijk aan gaven, het niet laten om iemand die weet dat hij niets weet – zo’n wijze dwaas en wantrouwer van zijn eigen ideeën – te
Nummer ontbreekt. Zie de inleiding hierboven. Hier wordt geen ‘negatieve’ houding bedoeld, maar een bewust afzien van handelen als er onvoldoende kennis is. Later, onder punt , heeft Coornhert het over een ‘gelaten hart’, dat onbewogen blijft onder de slagen van het lot.
de teksten
vullen met de geest van zijn wijsheid. Dit gebeurt geleidelijk en de waan die uit hem verdwijnt wordt door dezelfde hoeveelheid kennis vervangen.
Jes. : .
Rom. : .
Het eerste waanbeeld dat verdwijnt, is het idee iets te weten – de eerste kennis die in je komt, is het besef niets | te weten. Is dat niet precies in de geest van Socrates, die oproept om nooit te handelen, maar altijd alleen maar te laten? Om welke dingen het dan gaat? Om alles wat je niet kent. Wie altijd laat wat hij niet begrijpt, doet alleen wat hij begrijpt. Kan iemand die zijn eigen onwetendheid zó kent, die alles laat wat hij niet weet en niets doet waarover hij geen kennis bezit, ergens in dolen of dwalen, laat staan zondigen? De Heilige Schrift gebruikt andere woorden om ons hetzelfde te leren. Daar staat dat alles wat niet uit geloof gebeurt, zonde is. Er bestaat geen geloof buiten Gods Woord, waarop het geloof uitsluitend is gericht. Gods Woord is waarheid. Geen enkel geloof bestaat echter zonder kennis, want de gelovige gelooft niet blindelings, maar weet in wie en wat hij gelooft. Wie dus weet dat hij Gods waarheid gelooft en helemaal niets doet behalve wat uit geloof voortkomt, dwaalt of zondigt niet. Sterker nog: iemand die op zo’n manier gelooft, handelt niet zelf, maar wordt met zijn instemming door God bestuurd. Hij rust en God werkt. God, die goed is, doet nooit iets slechts en de mens die rust, doet evenmin iets slechts. Wie kan er dan kwaad doen of zondigen? Uit de goede God kan geen kwaad komen. De rustende mens, die niet handelt, doet niets verkeerd. Hij houdt op met het slechte, maar God houdt niet op met het goede. Zulke in rust verkerende mensen roepen tot God: ‘heer, geef ons vrede, alles wat wij deden, hebt u voor ons gedaan’. In mensen die zo rustig rusten is Gods koninkrijk aanwezig, dat wil zeggen: rechtvaardigheid, vreugde en vrede door de Heilige Geest. Zij geven God namelijk wat Hem toekomt: de heerschappij, de regering en het bestuur over het rijk van hun ziel. Zij eigenen zichzelf alleen toe wat hun toebehoort, namelijk: gehoorzaam Gods wil laten gebeuren in dat rijk van hun ziel. Als je ieder geeft wat hem toekomt, is er geen onenigheid en waar geen onenigheid is, heerst vrede en zalige rust. En als er na al dat bittere | gewroeg en geknaag, na al die onrust, genoten wordt van zo’n zoete en vreedzame rust, zal dat dan geen vreugde brengen?
Vergelijk het axioma ‘weet of rust’ in De oorzaak van de zonde, volgens Plato. Zie ook de inleiding. Letterlijk: ‘Sabbatheerders’.
ra
rb
onderzoek naar de goede gemoedsrust
Zo’n rustig mens is zalig, want hij geniet onophoudelijk van het hoogste goed, oftewel van God. God bestuurt hem in zijn vreedzame koninkrijk; er heerst rust zonder inspanning, er is plezier zonder spijt. Zijn rust geeft plezier en zijn plezier leidt tot rust. Hij vindt vreugde in rust en schept behagen in het feit dat hij het goede wil, ja in het samenvallen van zijn wil met de zalige wil van zijn Schepper. Hij laat die wil toe bij alles wat hem overkomt en verzet zich niet. Zo wordt hij verlost van zijn rusteloze droefheid. Het doel van elke menselijke activiteit is een zalige en vreugdevolle gemoedsrust, maar de mens kan die alleen bereiken door actief te zijn. In de eerste plaats [is dat] de kritische beschouwing van zijn eigen doen en laten: zijn eigen slechtheid in het licht van de waarheid leren zien en als vijand leren haten, doden en vernietigen. Dat is op dit vlak de activiteit van de mens. Dit vernietigen van het slechte vereist echter ook dat de mens dingen laat – wat niet zwaar valt, maar juist plezierig is. Iedereen brengt zijn vijand immers graag schade toe. En dan gebruik je ook graag alle beschikbare middelen om die vijand in het verderf te storten. Deze middelen bestaan dus vooral uit het laten van dingen. Welke dingen? Je moet vernietigen wat jou vernietigt door het geen voedsel, kracht en wapens meer te geven. Als je jezelf ervan weerhoudt dingen te kiezen die je niet zeker weet, kan het niet anders of de waan moet zijn kracht verliezen. Als je ophoudt blindelings te begeren, zal geen gebrek je meer kunnen deren. En als je stopt om zonder kennis te oordelen, in te stemmen of te willen, zal alle onrust, moeite en verdriet weldra in je hart verstillen.
& Al deze dingen gebeuren niet pas straks in de eeuwigheid, maar hier al, in deze tijd, | in deze wereld, in de harten van hen die de rust liefhebben. Zij zoeken die zoete rust in alle dingen, zoeken haar ernstig en zonder op houden daar waar zij te vinden is, namelijk bij Jezus Christus. Hem volgen zij daarin na, dat Hij niet zijn eigen wil deed, maar die van zijn Vader en dat Hij zachtmoedig en nederig van hart was. Zo vinden zij daar altijd de ware rust voor hun ziel. Een bal die van een berg wordt weggeschoten zal niet rusten voor hij het laagste punt van het dal heeft bereikt. Een harde steen die tegen een
va
Het origineel geeft ‘inder Werelt inwendelijck’ (cursivering toegevoegd). Een mogelijk alternatieve vertaling is: ‘in de wereld van (ons) innerlijk’.
Mat. : .
Joh. : ; : .
de teksten
andere steen wordt gegooid, ketst af; maar als je hem in zachte potaarde gooit, blijft hij daar rustig zitten. Als zondaren zich ellendig voelen omdat hun gemoed verstoord en onrustig wordt, wie zal dan ontkennen dat het hart van een deugdzaam mens gelukkig wordt van een waarachtige rust en vrede? Lichamelijke pijn veroorzaakt in het lichaam noodzakelijk onrust, maar geen enkele lichamelijke pijn kan de vredige rust van een vroom gemoed verstoren of verontrusten, want [zo’n gemoed] bezit geen wereldse vrede, maar de vrede van zijn Meester. De vreugde daarvan kan niemand worden afgenomen.
Gen. : ; Pred. : .
Deze rust is een genot en een kostbare schat; dáár gaat zijn hart naar uit, dát heeft hij lief, hij bewaart haar zorgvuldig, omdat hij ziet dat zij goed is. Hij merkt dat een handvol rust meer waard is dan twee handenvol gezwoeg en gewetenswroeging. Rijkdom, gezondheid en zelfs zijn leven kunnen hem worden afgenomen, maar nooit zijn rustige gelijkmoedig- heid. Want net zoals [de naald van] een kompas onbeweeglijk in stille rust blijft staan | terwijl het schip door bulderende golven heen en weer geslingerd vb wordt, zo blijft een waarlijk gelaten hart onbewogen en rustig tijdens de verstorende stormen van tijdelijke voor- en tegenspoed. Zijn verblijf is boven in de zalige hemel en de stille rust die daar heerst kan door geen aardse wisselvalligheid worden geraakt of verstoord. Zo ziet de zoete en begeerlijke rust eruit. Dit is waarnaar wij uiteindelijk verlangen en waarnaar iedereen met veel inspanning streeft. Dit is de unieke parel, die zo waardevol is dat wie verstandig is en het weet alles verkoopt, ja verwerpt en als afval beschouwt, om haar maar te verkrijgen. Dit is, kortom, het enige wat je écht nodig hebt. Wie deze heilige rust en veilige lust niet heeft, heeft niets, al heeft hij verder alles. Wie haar heeft, heeft alles wat hij begeren kan, al heeft hij voor de rest niets. Hemel en aarde zullen vergaan, maar deze genotvolle rust zal altijd blijven bestaan. God is namelijk zijn rust, God is zijn lust, God is zijn gelukzaligheid, verlangen en vreugde; dat was, is en zal ook
Een verwijzing naar de gelijkenis van de kostbare parel in Lucas .
onderzoek naar de goede gemoedsrust
eeuwig zo blijven bij iemand die deze rust liefheeft en op de rots van de eeuwig vaststaande waarheid steunt in plaats van op het drijfzand van veranderlijke waanvoorstellingen. De golven van de holle leugen kunnen namelijk tegen zo iemand niets beginnen.
O, hoe goed is het om je uiterste best te doen dit hoogste goed na te jagen! Ik heb gezegd. Einde De ste juni
Een korte mededeling over hoe we onze gedachten kunnen waarnemen Jaar onbekend Wat zijn gedachten eigenlijk? Coornhert omschrijft een gedachte in deze tekst als het ‘zien’ van de afspiegelingen van dingen in de wereld. Gedachten vormen de basis voor achtereenvolgens onze lust, begeerte en wil om iets te krijgen of te doen. Er hangt dus nogal wat van de zuiverheid van onze gedachten af. Een onzuivere gedachte produceert een onzuivere wil en zal vervolgens tot een zondige handeling leiden. Onze gedachten zijn volgens deze tekst dus de uiteindelijke oorzaak van ons geestelijk leven of sterven. Het is daarom cruciaal om je bewust te zijn van je gedachten en ze te beheersen; Coornhert noemt dat ‘je gedachten waarnemen’. Vanuit jezelf kun je dat nooit volledig en je zult altijd door slechte gedachten overvallen worden. Maar we hebben wel het vermogen gekregen om te bepalen welke gedachten we volgen en welke we negeren. Bovendien helpt God ons om onze gedachten te zuiveren, als wij Hem daar tenminste om vragen. Wie op Gods beloften en zijn eigen gaven vertrouwt, kan dus zuivere, ‘goddelijke’ gedachten krijgen. En wie dat bereikt heeft, kan het kwaad zonder enige moeite laten. Deze tekst draait om het ‘waernemen’ van onze gedachten. Dit waarnemen gaat verder dan het pure beschouwen; uit de tekst blijkt dat het er ook om gaat dat je je gedachten in bedwang en onder controle houdt. Ik heb de term ‘waarnemen’ zoveel mogelijk gehandhaafd. Alleen waar dit tot echte verwarring leidde, heb ik andere formuleringen gekozen. Colom i, v–r
de teksten Spreuken : : Rechtvaardigen denken volgens het recht.
v
Spreuken []: : Kwade gedachten zijn de heer een gruwel. Wat een gedachte is
Mat. : .
Tit. : .
Een gedachte is het zien van het beeld van de dingen zoals zij voor het geestesoog verschijnen. Het betreft handelingen en dingen in verleden, heden of toekomst. Je kunt gedachten ook opvatten als ‘het spreken van de ziel’. Zij zijn goed of slecht al naar gelang ze op waarheid of op leugen zijn gebaseerd. De mens is van nature zó vol van gedachten dat er, behalve tijdens de slaap, geen moment is dat hij geen gedachten heeft over goede, slechte of ‘middellijke’ dingen. Daarom vergelijkt men de gedachten ook wel met een spiegel. Als die helder, vlak en betrouwbaar is, dan neemt zij de beelden van de dingen goed over en geeft zij ze weer zoals ze werkelijk zijn. Is de spiegel daarentegen duister, onbetrouwbaar en vol oneffenheden, dan zijn alle beelden krom en bedrieglijk en komen ze anders over dan ze eigenlijk zijn. Dat bedoelt de Heer met de tekst ‘Het oog is de lamp van het lichaam’. Als het oog goed is, wordt het hele lichaam verlicht. Is het oog slecht, dan zal het hele lichaam donker zijn. Zoveel hangt er af van zuivere gedachten en een verlicht oog. Als het oog zuiver is, is ook de mens zuiver en voor zo’n zuiver mens zijn alle dingen zuiver. Een zuiver oog geeft de dingen namelijk weer zoals ze zijn: de goede als goed en aangenaam, en omgekeerd de slechte als slecht en afstotelijk. Maar voor een onzuiver oog en een onzuiver mens zijn alle dingen onzuiver en onrein. Het [onzuivere oog] is slecht en heeft verkeerde beelden en gedachten, zodat het het goede als slecht en afstotelijk ziet en het slechte juist als goed en aangenaam. Het oordeel van het zuivere oog is gebaseerd op waarheid, terwijl dat van het onzuivere oog op leugens berust. Voor de meeste mensen geldt (helaas) het laatste, zodat bijna iedereen het goede slecht noemt en het slechte goed. Daarom treft Gods vloek hen. Die mensen haten het goede en vluchten ervan weg, terwijl zij het slechte liefhebben en begerig najagen. Doordat zij zo één worden met het slechte, worden zij zelf ook slecht. De mens denkt namelijk het liefst aan wat hij het | meest liefheeft en wat volgens zijn hart waardevol of het hoogste goed is. Volgens het on Door dit kopje wordt gesuggereerd dat de tekst uit verschillende onderdelen, paragrafen of hoofdstukjes bestaat. In het vervolg komen echter geen kopjes meer voor. Over deze middellijke (‘middelbaere’) dingen zie de inleiding.
va
vb
hoe we onze gedachten kunnen waarnemen
juiste oordeel of oog van deze mensen is het slechte goed en als gevolg van een verkeerd en onbetrouwbaar verlangen denken zij dat telkens weer. Uit dit soort slechte gedachten en verlangens groeit de slechte begeerte. Als het nog twijfelende oordeelsvermogen hier blindelings mee instemt, wordt deze begeerte een wil, die vervolgens noodzakelijk in actie moet komen – voor zover de betreffende slechte wil daar het vermogen voor heeft. En daarmee is de zonde compleet. Dit neemt niet weg dat als deze slechte wil door een gebrek aan vermogen niet tot actie kan overgaan, er toch al sprake is van zondige activiteit in het hart, namelijk: het willen van de zonde. Want de wil bewerkt net zo goed overspel in het hart als de feitelijke daad dat overspel in het lichaam uitvoert. Of men het nu alleen maar wil of ook nog in praktijk brengt, in beide gevallen wordt dus het slechte gedaan. Zal zulke onophoudelijke slechte activiteit in de menselijke ziel iets anders veroorzaken dan een habitus, een op het kwaad gerichte hartstocht of vermogen? De mens bij wie dit het geval is, wordt dan ook terecht slecht genoemd, vanwege de slechtheid van zijn hart, zijn verlangen, begeerte, wil, activiteit en daadvaardigheid. Hij is als een slechte boom, waaraan alleen maar slechte gedachten, doodslag, overspel enzovoort groeien. Deze slechtheid blijft in veel mensen hardnekkig bestaan, als een dodelijke ziekte van de ziel. En dat komt gewoonlijk vooral doordat zij de betrouwbare raad van de ware Medicus van de ziel koppig in de wind slaan en steeds graag en onophoudelijk achter de bedrieglijke listen van rondzwervende kwakzalvers aanlopen. Deze kwakzalvers zijn namelijk heel vaardig om de zieke mens aan de buitenkant, voor het oog van de mensen, gezond te laten lijken door middel van harteloze, quasi-deugdzame ceremoniële kitsch. Dat is net zoiets als wanneer je iemand met schurft genezen verklaart omdat zijn uitwendige zweren zijn geheeld en de huid voor het oog van de mensen gezond lijkt, terwijl zijn bloed nog steeds besmet is. Zo handelt vrijwel iedereen tegen de natuur der dingen, ja regelrecht tegen het uitdrukkelijke bevel van de ware Dokter, aangezien die zulke schijnheiligen duidelijk opdraagt eerst de binnenkant van de beker reinigen, omdat dan vanzelf ook de buitenkant schoon wordt. Is het dan vreemd dat er zo weinig mensen écht zuiver zijn en zo veel mensen schijnheilig?
Zie de fraaie uitwerking van deze medische metafoor in de tekst Medicijn voor de ziel, verderop in deze bundel, p. e.v.
Mat. : .
Mat. : .
Mat. : .
a) Gen. : ; b) Pred. : ; c) {Eze. : }; d) {Spr. : }*; e) Wijsh. : ; f) Spr. : ; g) Kor. : en Ps. : ; h) {Dan. : }; i) Wijsh. : ; k) Jer. : ; l) {Deut. : }; m) Gen. : ; n) Jes. : ; o) Zef. : ; p) Wijsh. : ; q) Ezra : ; r) Jer. : ; s) Spr. : ; t) {Job : }; u) Makk. : [].
Ef. : ; vgl. Jak. : . Ef. : .
De gedachte is de boom en de wortel waardoor leven en dood in onze ziel ontstaan.
de teksten
Om nu weer terug te keren tot ons onderwerp: als je wilt weten hoe het zit met de gedachten van a) het hart, b) de ziel en c) het gemoed en die van d) de goddelozen, e) de zondaars en f) de vromen, dan kun je dat in de Heilige Schrift nazoeken. Daar zul je vinden dat de gedachten van de goddelozen g) slechts lucht zijn, h) onrechtvaardig, i) verkeerd, k) uiterst slecht en l) zelf ook goddeloos; dat de gedachten van de zondaren m) geneigd zijn tot het kwaad, n) waardeloos zijn, o) verdorven, p) onverstandig, q) bezwarend en r) kwalijk; en dat de gedachten van de vromen s) wijs, t) rechtvaardig, u) heilig en godvruchtig zijn. Dit en meer kan in de Bijbel over de gedachten worden gelezen. Als zij slecht zijn leiden zij, zoals gezegd, tot slechte verlangens, slechte begeerten, een slechte wil, zondige gewoonten, verstoktheid en de eeuwige dood. Althans bij degenen die geen berouw hebben. En bij de anderen [leiden zij] in elk geval tot het sterven van het onschuldige leven. De apostel Paulus zegt namelijk: ‘Net als zij lieten ook wij allen ons eens beheersen door onze wereldse begeerten, wij volgden alle zelfzuchtige verlangens en gedachten die in ons opkwamen en stonden van nature bloot aan Gods toorn, net als ieder ander’. Daarna wordt ook nog gezegd dat wij ‘dood waren door onze zonden’ enzovoorts. Al deze dingen werden al duidelijk bij onze eerste moeder Eva. Want toen zij vervuld was van zinnelijke voorstellingen, met al die gedachten speelde, vol verlangen naar de verboden boom keek, die begerig in haar ogen liet komen en zag dat die mooi en aangenaam was, plukte zij de vrucht, at ervan en gaf die daarna aan Adam. Welnu, op dezelfde manier worden ook wij allemaal naar de dood geleid door onze slechte gedachten, onze lichtzinnige verlangens en navenant handelen. Net zoals wij omgekeerd, door Gods genade, pas tot leven komen door goede gedachten, gezegende verlangens en een daarmee corresponderende praktijk. De gedachte is dus de echte boom en wortel, het ware middel, waardoor dood en leven in onze ziel ontstaan, groeien of verdwijnen.
ra
Je bent wijs als je dit inziet en ernstig ter harte neemt. Wie dit naar waarheid inziet, ontwikkelt noodzakelijk een ijverige houding en beschouwt met een kritisch oog de gedachten die komen aanwandelen en binnenvallen. Als er op je deur wordt geklopt en je verwacht óf de dood óf het leven, dan zal je bij twijfel niet zomaar opendoen, maar angstvallig na-
* Waarschijnlijk wordt Spr. : bedoeld.
hoe we onze gedachten kunnen waarnemen
rb
gaan of het de gehate dood is die aanklopt of het geliefde leven; je zal meermaals vragen wie daar aanklopt, door alle gaten en kieren kijken en de deur niet opendoen tot je er zeker van bent dat het lieve leven voor de deur staat en niet de gehate dood. Op dezelfde manier lijkt het me ook onwaarschijnlijk dat een geestelijk gezond persoon die twee bekers voor zich heeft staan – één met goede wijn en één met dodelijk gif – en die weet dat een van beide gif bevat, zomaar een beker pakt en drinkt, al had hij net zo’n dorst als Tantalus. Eerst moet hij heel zeker weten welke beker de wijn en welke het gif bevat. Nu is zeker dat de Geest van Gods waarheid hemelse nectar en gezonde wijn in onze geestelijke gedachten schenkt, maar de duivelse | geest van de leugen een dodelijk gal en een hels gif. Daarom getuigt het van verderfelijke, dwaze en onzinnige nalatigheid als wij dat allemaal begrijpen en tóch, tot verderf van onze edele ziel, als smerige varkens alles opslokken en verzwelgen wat de bedrieglijke satan via afspiegelingen van zijn dodelijke verlangens in de beker van onze gedachten schenkt, en wij deze twee totaal verschillende geesten niet eerst van elkaar onderscheiden, scherp opletten en zekerheid proberen te krijgen. Hadden wij bij deze uiterst belangrijke zaken maar net zoveel gezond verstand als de gewone handelaar heeft om vals van echt geld te onderscheiden. Dan zouden wij niet zo makkelijk instemmen met de bedrieglijke ingevingen van al die geestelijke valsemunters, maar ze eerst met volle aandacht toetsen aan de betrouwbare toetssteen van het goddelijke woord en altijd onderzoeken ‘of een geest van God komt’. Wel is het zo dat het voor ons, zolang wij geen goddelijke gedachten hebben, even onmogelijk is om te voorkomen dat ons slechte gedachten invallen als om op straat te lopen zonder viezigheid te zien. Maar net zoals wij de keuze hebben om onze ogen onmiddellijk van dat vuil af te wenden en op iets aangenaams te richten, hebben alle mensen, door Gods genade daartoe opgeroepen, ook de mogelijkheid om goddeloze gedachten de rug toe te keren en zich op godzalige gedachten te richten. En als we merken dat wij daar nog te zwak voor zijn, kunnen wij God er in ieder geval om bidden, wat zonder goede gedachten onmogelijk zou zijn. Want God, rijk van gaven als Hij is, weigert niemand die gelovig bidt. De mens heeft in eerste instantie, als hij zomaar gedachten heeft, geen controle over hun oorsprong (die overigens geen ‘besloten hof ’ of ‘verzegelde bron’ van
Coornhert lijkt hier te bedoelen dat wij dit vermogen van nature hebben, maar ‘Gods genade’ nodig hebben om dit vermogen effectief te maken.
Joh. : [].
Hoogl. : .
Rom. : .
Wat God verbiedt.
Wat God afraadt.
Wat God aanraadt.
de teksten
de ware bruidegom is); maar de lieve Heer heeft iedereen wel het vermogen gegeven een keuze te maken tussen het aannemen dan wel weigeren van goede en slechte gedachten. God houdt immers van ons en wil zijn maaksel behoeden voor en verlossen van het kwaad en van het afsterven van het zalige leven waardoor wij allen worden bedreigd als gevolg van onze verkeerde en kwaadaardige gedachten. Hij biedt ons niet alleen zijn almachtige hulp, maar ook zijn heilzame raad, die ons uit de diepte van zijn goddelijke wijsheid en liefde tegemoet snelt, via de zuivere weg van puur en alleen zijn woord, waarin Hij ons ernstig oproept ons hart en onze gedachten waar te nemen. Zie Spreuken : : ‘Mijn zoon, luister naar mijn wijsheid’, of bijvoorbeeld Spreuken : : ‘waak vooral over je hart, het is de bron van je leven’ en ‘heb aandacht voor mijn woorden, geef aan mijn uitspraken gehoor’. Slechte gedachten worden door God () verboden en () ernstig afgeraden, terwijl Hij op hetzelfde moment de zalige, zuivere en heilige gedachten () naar waarheid aanduidt en () genadig beloofd heeft. Ad . Gedenkt ‘alle geboden van de heer, zodat jullie die naleven en mij niet ontrouw worden door de begeerten van je hart en je ogen te volgen’ (Num. : ); want ‘uit het hart komen boze gedachten’ (Mat. : ). En Jer. : luidt: ‘Jeruzalem, zuiver je hart van het kwaad, alleen dan word je gered. | Hoe lang blijf je broeden op je kwalijke plannen?’ Jes. : spreekt over ‘wie niet kan aanzien hoe het kwaad geschiedt etc.’ en Jes. : [] zegt: ‘Was je, reinig je, maak een eind aan je misdaden, ik kan ze niet meer zien. Vermijd alle kwaad’. Ad . Wijsh. : : ‘Misvattingen houden een mens bij God vandaan’; Spr. : : ‘wie de weg van de heer veracht, zal sterven’; Spr. : : ‘Het wangedrag van de dwaas is zondig’ (vergelijk Ef. : ); Ezech. : : ‘Maar wie met heel zijn hart aan deze gruwelijkheden vasthoudt, zal ik laten boeten voor zijn wangedrag – zo spreekt God, de heer’. Ad . Spr. : : ‘Denk aan hem bij alles wat je doet, dan baant hij voor jou een weg’; Fil. : : ‘Schenk aandacht aan alles wat waar is, alles wat edel is, alles wat rechtvaardig is, alles wat zuiver is, alles wat lieflijk is, alles wat eervol is, kortom, aan alles wat deugdzaam is en lof verdient’; Joz. : :
Waarschijnlijk wil Coornhert hier benadrukken dat het een ‘open proces’ is, waarin ons van buitenaf zomaar allerlei gedachten kunnen invallen, zonder dat wij daar in beginsel enige greep op hebben. Dit waarnemen omvat dus tegelijk het beseffen én het in toom houden van je gedachten. Zie de inleiding. Dit is waarschijnlijk Spr. : . In Coornherts woorden ‘het boose wesen uwer Gedachten’. In de originele tekst ‘verkeerde Gedachten’. In de originele tekst ‘Des sotten Gedachte’.
va
hoe we onze gedachten kunnen waarnemen
vb
‘Leg dat wetboek geen moment terzijde en verdiep je er dag en nacht in’; Deut. : : ‘Houd de geboden die ik u vandaag opleg steeds in gedachten’; zie ook Deut. : . Ad . Ezech. : : ‘Dan zal ik hen eensgezind maken en hun een nieuwe geest geven’ etc.; Ezech. : : ‘Ik zal jullie een nieuw hart en een nieuwe geest geven, en zal je versteende hart uit je lichaam halen en er een levend hart voor in de plaats geven’; Spr. : : ‘Rechtvaardigen denken volgens het recht’ etc.; Spr. : : ‘De plannen van een vlijtig mens strekken hem tot voordeel’. In deze en talloze gelijksoortige getuigenissen uit de Heilige Schrift wordt niet gesproken over een voortdurend zien van God na dit leven, maar over het al in dit leven overdenken, praktiseren en onophoudelijk zien van God en van de deugden, waardoor het voor de vrome mens niet zomaar wat hersenspinsels zijn, maar de daadwerkelijke uitoefening van de deugd vormt. Desondanks zie je om je heen dat wie dit nooit hebben ervaren het brutaal tegenspreken. [Die mensen] zullen echter moeten toegeven dat zij in staat zouden zijn alle hun van buitenaf invallende gedachten te bedwingen als ze honderd daalders konden verdienen door [dat bedrag] foutloos uit te tellen. Sterker nog, ik denk dat zij, als ze het aantal penningen mochten houden dat zij in een uur konden tellen, niet alleen in staat zouden zijn om alle gedachten die hen van buitenaf invallen te beheersen en zo hun aandacht volledig op het tellen zouden kunnen richten, maar zich op dat moment ook niet zouden laten afleiden door een specifieke fraaie munt, hoe kunstig die ook is, om zo niet door een korte blik van waardering voor zo’n prachtige penning een grote hoeveelheid kostbare penningen mis te lopen. Als ze dan zo verstandig en ijverig kunnen zijn bij het tellen van gouden penningen, waarom zouden ze dat niet ook kunnen als ze nadenken over de hemelse deugd? Wij mensen beroemen ons er immers op dat we kennis van goed en kwaad hebben en beweren zelfs dat dat meer waard is dan al het goud en alle tijdelijke kostbaarheden bij elkaar. Maar het is zoals de Heer zegt: ‘Dwaas is mijn volk, het is met mij niet vertrouwd. Het zijn kinderen zonder verstand, inzicht hebben ze niet. Zij zijn wel wijs, maar in het kwaad; tot het goede zijn ze niet in staat’. Zo is de handel en wandel van de massa – en die heeft dat geleerd van eigengereide profeten, die het volk niet van zijn uiterst slechte gedachten bekeren. | Wie geen geloof hecht aan het betrouwbare woord van God, maar wel vast In de originele tekst ‘Die aanslagen der wijsen brengen overvloedigheyt’. ‘zij’ voor ‘wy’.
Wat God belooft.
*
Jer. : .
Jer. : –.
Mat. : .
Rom. : .
Jer. : .
Spr. : .
de teksten
gelooft in leugenachtige menselijke leerstukken (wat bijna iedereen doet) en zó in die opvattingen verstrikt raakt dat hij zijn gedachten nu al niet kan waarnemen, kan ook onmogelijk in alle ernst proberen om dit met Gods hulp voor elkaar te krijgen. Hij zal dan ook de heilige zuiverheid van het hart moeten missen, die nodig is om God te kunnen zien. Want hij kent zijn menselijke zwakheid meer macht toe om dit te verhinderen dan Gods almacht om het voor elkaar te krijgen. Hij begrijpt dus ook niet dat wat voor mensen onmogelijk is, voor God wel mogelijk en zelfs heel makkelijk is. Hoe vaak dit soort mensen zichzelf ook gelukwensen met hun ‘juiste geloof ’, het zijn ongelovigen en zij blijven dus zo smerig als een zeug die zich wentelt in de poel van onzuivere begeerten, verlangens en gedachten. Maar wie Gods woord en heilzame beloften hoger aanslaan en meer vertrouwen dan hun eigen verstand, zijn kinderen van Abraham oftewel van het geloof. Zij houden zich zo stevig vast aan wat de trouwe God duidelijk heeft beloofd, dat zij God zonder reserve alle eer geven en volledig beseffen dat God in staat is al zijn beloften na te komen. Alleen voor zulke gelovigen worden deze en andere goddelijke beloften echt helemaal werkelijkheid. Want hemel en aarde zullen vergaan, maar Gods Woord blijft vast en voor eeuwig bestaan. Deze ware gelovigen weten dat zij uit zichzelf niet kunnen krijgen wat voor alles en voor allen nodig is: een zuiver hart, waar alleen maar zuivere gedachten uit stromen. Omdat zij bovendien weten dat God hun dit schenkt naar de mate van hun bereidheid het te ontvangen, bidden zij die barmhartige God vol vertrouwen om deze wijsheid waarmee onderscheid kan worden gemaakt tussen waardevol en waardeloos, tussen zuivere en onzuivere gedachten en tussen gif en medicijn voor de ziel. Zulke mensen verlangen dat méér dan zuiver goud en streven er ernstig naar. Wie zal dan zo onbeschaamd zijn om tegen alle getuigenissen van de Heilige Schrift in te durven beweren dat je deze door Hem beloofde gave niet zult verwerven wanneer je er op zo’n nederige, gelovige en waarachtige manier om bidt, zoals God dat wil? Wie dat beweert, maakt van de waarheid een leugen en van trouw bedrog. Zo iemand plaatst de hemelse Vader nog lager dan slechte ouders; zelfs slechte ouders zijn immers altijd nog meer geneigd hun kinderen iets goeds te geven, dan hun dwaze kinderen om iets goeds te ontvangen. Mocht dit godslasterlijk klinken (en dat doet het), dan is het van tweeën één: óf je moet zeggen dat er nergens ter wereld mensen zijn die gelovig bidden, dat er dus ook geen christelijke kerk is en dat bidden vergeefs is, óf je moet erkennen dat het bovenstaande te bemachtigen is.
hoe we onze gedachten kunnen waarnemen
ra
Het laatste is waar. De gelovige ziet dat in en bidt daarom samen met de psalmist: ‘Houd mijn ogen af van wat leeg is’. Hij gruwt van de ongepaste gerichtheid op wat leeg is en aangezien hij heel goed begrijpt dat deze afkeer niet volledig | uit hemzelf kan komen, bidt hij dat de Heer zo’n houding in hem laat ontstaan. Hij is vol verlangen en zijn wens is vurig: ‘Wie legt de zweep over mijn gedachten’? Wie deze tuchtigende lessen ter harte neemt, zoekt naar wijsheid en bidt daarom tot God, omdat hij weet dat hij Hem nodig heeft om zijn gedachten waar te nemen. Daarom legt hij zijn handelingen en dwalingen zowel nederig als oprecht belijdend voor aan God, in het vaste geloof dat de Heer de gedachten leidt van mensen die dat doen – niet ten kwade (het werk van de duivel) maar ten goede (het werk van God). Want het mag dan zo zijn dat zo iemand met zijn ogen is overeengekomen om nooit meer acht te slaan op jonge vrouwen, maar hij begrijpt donders goed dat hij niet uit zichzelf aan het goede denkt. Dat is de reden waarom hij zich door middel van gebed (‘opstijgende gedachten’) van zichzelf afkeert en zich naar boven richt: naar God, de bron van al het goede. Hij kan immers niet uit zichzelf het goede beschouwen. En zo ondervindt hij waarachtig dat hij met gemak, vreugde en verlangen kan denken aan het goede (waaraan hij niet vanzelf en vanuit zichzelf denkt) en het bovendien kan willen en kan doen – in, door en met God. In zo’n hart kunnen slechte gedachten net zo min blijven bestaan als vonken in water. Zulke mensen merken dat de goddelijke schatten zó kostbaar en edel zijn, dat door hun edele schoonheid hun verlangen en hun wil worden afgewend van de slechte aardse lusten en opgetrokken worden (zoals een magneet met een naald kan doen) naar en zelfs in de bron van deze schatten, oftewel: God. Dit is hun allerkostbaarste schat en daar is hun hart dan ook altijd. Op deze manier zullen zij ‘rijkelijk worden beloond in de hemel’, want ‘wie zuiver van hart zijn’, zullen God zien. Voor zulke mensen is het niet moeilijk hun gemoed, gedachten en voorstellingen af te sluiten voor de aardse lusten en de paden van lokkende hoeren niet te kruisen; zij laten zich daar niet meer door om de tuin leiden, want ze schermen hun levenspad ervoor af. Ja, God zelf beschermt, als zijn oogappels, de zielen van deze (zijn!) gelukzaligen die het slechte haten, zodat hun voeten niet wegglijden. Degene die hen beschermt slaapt immers nooit. Hoe zou je Hem ooit een zorgeloze bewaker of een onoplettende wachter kunnen noemen? Hij behoedt hen voor elk * Waarschijnlijk is bedoeld Spr. : . † Aangepast van : .
Ps. []: .
Sir. : .
{Spr. : .}*
Spr. : .
Job : .
Kor. : .
Mat. : . Mat. : resp. : .
Spr. : [] e.v.
Ps. [: ].† Ps. []: . Joh. : .
Ps. [: ].
Ps. []: .
Spr. : ; {: }*; : –; : –.
a. Spr. : ; b. Spr. : ; c. {Spr. : }; d. Spr. : .† a. {Spr. : }‡; b. Ps. : ; c. Joh. : ; d. Ps. .
{. Acade}**
de teksten
kwaad; zouden daar de slechte gedachten van zijn uitgezonderd? Immers: ‘de heer houdt de wacht over je gaan en je komen van nu tot in eeuwigheid’. Zijn daar bepaalde tijden en plaatsen van uitgezonderd? Vergeefs doet de wachter zijn ronde, maar het is allerminst vergeefs als God zélf de wachter is en de ronde doet, zoveel is zeker! Wie zo zijn gedachten waarneemt en Gods wet, ja God zélf, op deze manier voortdurend als een begerenswaardige schat voor ogen heeft, vindt daar het leven voor zijn ziel (namelijk God zelf) en lieflijke zoetheid voor zijn keel. De goedheid en zoetheid van de Heer worden dan niet zomaar gelezen of geloofd, maar geproefd en gezien. Vol vertrouwen en zonder vallen gaat hij vervolgens verder op zijn weg. Slaapt hij, hij heeft geen angst en slaapt goed. Ook raakt hij niet van slag als hij plotseling wordt getroffen door de gruweldaden van machtige goddelozen, want de Heer staat aan zijn kant. En als de Heer zélf met hem is, wie kan dan tegen hem zijn? Is het trouwens waarschijnlijk dat iemand die met trouwe ernst de wet van de Heer bewaart, | zijn raad opvolgt en Gods wijsheid aanhangt, niet ook door Gods wet, raad en wijsheid wordt beschermd? Natuurlijk niet. Wie in zijn hart op God vertrouwt en bij al zijn handelingen aan God denkt, diens wegen worden door God geleid. Dit zijn de wijzen, die (a) weten welke weg zij moeten gaan, (b) de juiste weg kiezen, (c) het goede denken en (d) hun ziel behoeden. Om die reden hebben zij (a) liefde en trouw als hun zwaard en wapen en zijn zij (b) verstandiger dan al hun leermeesters; zij (c) zondigen nooit meer en zijn (d) echt gelukkig. Dit komt omdat zij niet gericht zijn op lichamelijke lusten, aanzien, eer of geld, maar steeds alleen maar op de wet van de Heer, waarin zij dag en nacht behagen scheppen. Het is het hoogste en liefste bezit van hun ziel, want de mens houdt het meest van wat hij liefheeft en denkt daar ook het meest aan. Deze mensen hebben levenswijsheid; over hun gedachten merkt Cicero terecht op dat zij een leven vormen.
rb
Wie dit soort edele en goddelijke gedachten heeft, kan het slechte, zeg ik nogmaals, moeiteloos laten. Ja, omdat het gewone leven al zo veeleisend is, hindert het kwaad hem, het druist in tegen wat hij verlangt, als een ob* Misschien is bedoeld Spr. : ? † De recente nbg-vertaling, die voor deze hertaling is gebruikt, heeft het niet over ‘ziel’, maar over ‘weg’. In bijvoorbeeld de Statenvertaling wordt echter gesproken van ‘De baan der oprechten is van het kwaad af te wijken; hij behoedt zijn ziel, die zijn weg bewaart’ (cursivering toegevoegd) ‡ Bedoeld zal zijn : of : . ** Onduidelijke verwijzing naar Cicero’s Academica (kennelijk boek ).
hoe we onze gedachten kunnen waarnemen
stakel voor aangenamere, prettigere en ook betere gedachten. Maar wie deze edele en goed bijgestuurde gedachten niet heeft noch vol ijver nastreeft, kan onmogelijk aan slechte gedachten ontsnappen. De molen van onze gedachten draait immers zonder ophouden en wie geen goede tarwe heeft om te malen, gooit er kaf in, met als resultaat stof, wind en leegte. Wie dat goed inziet, begrijpt ook dat lege gedachten zonde en dood voortbrengen, maar goddelijke gedachten deugd en leven. Bovendien beseft hij dat hij dit niet uit zichzelf kwijtraakt of verkrijgt; als hij gelooft dat God het hem geven wil, moet hij het echter ongetwijfeld ontvangen zodra hij met de profeet bidt: ‘Schep, o God, een zuiver hart in mij’ en: laten ‘de overpeinzingen van mijn hart u bekoren’. Dit is wat de betrouwbare en gulle Vader van het Licht ons door zijn Zoon onze Heer en door zijn Heilige Geest geeft. Amen
Ps. : ; Ps. : .
Dat het afsterven van het kwaad een makkelijke zaak is Jaar onbekend In dit gesprek probeert een oude man (Coornhert zelf?) een dame ervan te overtuigen dat het niet moeilijk is om het kwaad dat in ons zit af te zweren – ‘afsterven’ noemt Coornhert dat: het kwaad in de mens sterft doordat de mens ongevoelig (dood) wordt voor het kwaad. Centraal staat de nauwe samenhang tussen moraal en doorleefde, ‘ervaren’ kennis. De redenering is eenvoudig: als je uit eigen ondervinding met zekerheid weet dat het kwaad schadelijk voor je is, zal het je niet moeilijk vallen er afstand van te nemen. De dame twijfelt daar ernstig aan. Iets afsterven wat in jezelf zit is vast pijnlijk en daar is ze bang voor. Bovendien lijken veel zonden haar helemaal niet zo ellendig als de oude man beweert. Levert bijvoorbeeld wellust niet een hoop genot en plezier op? De oude man beargumenteert dan dat onze ziel noch ons lichaam worden geraakt als wij het kwaad in onszelf doden: alleen de zonde sterft en die was juist de oorzaak van de dood van onze ziel. Door de zonde te doden, breng je je ziel dus juist weer tot leven. Vervolgens legt de oude man uit dat elke zonde, elke ondeugd (dus ook wellust) de ziel ongelukkig maakt en de mens op alle denkbare manieren schaadt. Zonde kan dus nooit echt plezier of blijvend genot opleveren. Iedereen heeft de mogelijkheid om de waarheid hiervan in te zien, mits hij zijn leven maar aandachtig overdenkt. Daarna toont de oude man aan dat ook Jezus ons opdraagt het kwaad in ons te doden en bovendien zegt dat dat geen moeilijke opgave is. Wie zich dit allemaal realiseert, heeft er toch alles voor over om het ware geluk te bemachtigen? Deze tekst komt ook voor als dialoog in Verscheyden t’samen-spraken, oftewel het zogenaamde ‘tweede kruidhofje’. Daar is de tekst, in een iets kortere vorm en zonder glossen, opgenomen onder de titel ‘Af-stervinghe van ’t quade’ (Colom i, fol. r–r). Colom i, v–v va
Een eerzame dame werd door een oude man opgeroepen om het kwaad volledig af te sterven. Zij gaf te kennen dat ze daar weinig hoop op had. Vervolgens vroeg de oude man of God soms niet beloofd heeft om dit in gelovige mensen te volbrengen. De vrouw antwoordde dat dat zeker
de teksten
zo is. Toen hij haar daarna vroeg of zij Gods beloften dan niet betrouwbaar vond, ontkende ze dat. ‘Hoe kunt u dan zo weinig hoop hebben?’, sprak de oude man. Zij antwoordde dat dit kwam omdat haar geloof erg klein was en haar angst om met het kwaad te stoppen erg groot. oude man: Waarom dan?
dame: Ik heb moeite te geloven dat ik zo’n zware, pijnlijke en dodelijke last zou kunnen dragen. oude man: Het is terecht dat u denkt dat uw kracht ontoereikend is: die is namelijk niet zomaar klein, maar in feite bijna nihil. Maar is het ook terecht dat u denkt dat voor de almachtige God niet makkelijk zou zijn wat voor mensen onmogelijk is? dame: U zegt wel erg makkelijk ‘makkelijk’: het zal helemaal niemand licht vallen om zo’n verdoemde en troosteloze hel, zo’n sterven en dood te moeten doorstaan. Stelling.
oude man: Op dit punt zijn wij het oneens. Want ik stel dat dit voor ie- dereen makkelijk is wat betreft dingen waarvan hij uit [eigen] ondervinding zeker weet dat ze zondig, slecht en verderfelijk zijn. dame: En ik stel dat het iemand onmogelijk makkelijk kan vallen welke zonde of slechtheid dan ook te verwerpen en te doden. oude man: Als u het heeft over mensen die nog geen weet hebben van de waarheid over die zaken, moet ik u gelijk geven. Voor hen is het namelijk niet alleen onmogelijk om er zomaar mee op te houden, maar ook om daar ook maar een klein beetje mee te beginnen. Want zolang er nog onbegrip, leugen en verkeerde oordelen in een mens bestaan en hij meent en oordeelt dat het kwaad goed is, moet hij elk kwaad liefhebben dat vol- gens hem goed is. Het is onmogelijk om iets wat je liefhebt te verwerpen, te haten en te doden. En zelfs als je je daar uiterlijk van losmaakt (zoals monniken zich van de mens en de wereld losmaken en het klooster ingaan), dan draag je het nog in je binnenste met je mee (of het klooster in) door de liefde die onophoudelijk kleeft aan wat je liefhebt. Of wilt u dat ontkennen? dame: Zeker niet, het lijkt erop dat het zo is. Maar ik kan niet begrijpen dat het laten en afsterven van het kwaad iemand licht valt, ook al kent hij dat echt. Sterven en bederven kunnen zich namelijk niet moeiteloos voltrekken.
dat het afsterven van het kwaad een makkelijke zaak is vb
oude man: Als u het goed vindt mij steeds antwoord te geven, zal ik | proberen het zó te bespreken dat u het, met Gods genade, kunt begrijpen. dame: Dat zal ik doen. Vertel.
oude man: Wie sterft er volgens u als het kwaad sterft? dame: Wijzelf. oude man: Wie is ‘wij’? Onze ziel? dame: Nee, die is onsterfelijk.
oude man: Dat klopt. Het is zo dat de ziel (a) het zalige en onschuldige leven verliest als de zonde haar intrede doet. Wanneer de zonde echter afsterft, begint de ziel juist echt te leven.
a. Gen. : ; Jak. : –.
dame: Zo is het. oude man: Als niet de ziel sterft, wat sterft er dan? Het zichtbare lichaam?
dame: Dat lijkt evenmin het geval te zijn. Want zelfs als men (b) het kwaad heeft gedood, (c) het vlees met al zijn hartstochten en begeerten aan het kruis heeft genageld en (d) de handen en voeten die tot zonde verleiden heeft afgehakt, kan men toch nog als mens van vlees en bloed een gezond leven hebben.
b. Rom ; c. Gal. : []; d. Mat. : e.v.
oude man: Zeg me, denkt u dat er behalve de zonde nog iets anders sterft als men het kwaad doodt? dame: Nee. Alleen de zonde. oude man: Het is dus iets anders dan wijzelf, en wel (e): de zonde die in ons woont. dame: Inderdaad.
oude man: In dat geval zullen niet wij maar zal iets ánders de pijn, hel en ellende van de dood ondergaan. Of kan je door andermans pijn mank gaan lopen? dame: Gewoonlijk zegt men van niet.
oude man: Het afsterven van de zonde is dus geen pijnlijke, verdrietige of ellendige aangelegenheid voor degene in wie zij sterft, zoals u ten onrechte dacht.
e. Rom : .
de teksten
dame: Als dat al zo is, dan volgt daar nog niet uit dat het afsterven van het kwaad makkelijk en plezierig is voor degene die het doodt en doet sterven, zoals u beweerde. oude man: Dat komt nu aan de orde. Zeg me: is het mogelijk om echt iemands vijand te zijn? dame: Zeker. Dat gebeurt maar al te vaak. oude man: Waar zet echte vijandschap toe aan als zij iemands hart beheerst? dame: Tot verlangen om de vijand schade toe te brengen, in het verderf te storten en volledig te vernietigen! oude man: Inderdaad. En waardoor ontstaat een dergelijke vijandschap in het hart? dame: Doordat je meent of zeker weet dat iemand je kwaad gezind is en naar de vernietiging van je ziel, naam, bloed of bezit streeft. Kortom: dat hij je kwaad berokkent waar hij maar kan. oude man: Dat kan dus ook gebeuren op basis van een veronderstelling, zelfs als die onjuist is? dame: Zonder meer. oude man: Zou het waanbeeld dat iemand het plan had ons in alles te schaden, dat probeert, maar niet voor elkaar krijgt, ons vijandig kunnen maken tegenover hem? dame: Jazeker. oude man: En zo gaat het ook als wij | naar waarheid weten dat iemand ra ons schade wil en kan toebrengen en dat ook daadwerkelijk doet. dame: Dat valt niet te ontkennen. f. {‘Pro. / / / . / / / .’}*; Jes. : .
oude man: Niet alleen kan de zonde dit allemaal in alle zondaren voor elkaar krijgen, ze doet dat ook daadwerkelijk (f), en met kracht. Elke zondaar kan dit trouwens ook uit ervaring weten en daarom kan iedereen ook echt een vijand van de zonde worden en haar met plezier vernietigen, doen vergaan en doden. Dit wilde ik bewijzen en ik heb dat nu op basis van uw eigen woorden gedaan. * Onduidelijke verwijzingen, kennelijk naar Spreuken?
dat het afsterven van het kwaad een makkelijke zaak is dame: Gedeeltelijk, niet helemaal. oude man: Hoezo? dame: Er bestaan toch ook zonden die de mens niet bederven maar juist een prettig gevoel geven? Hoererij bijvoorbeeld, of vraatzucht en derge lijke. oude man: Nee. Iedere zonde (g) voert weg van het leven en de zaligheid, dat is God. Elke zonde doodt de ziel en maakt haar ongelukkig. Hoe kan dat ooit goed of plezierig zijn? Zonde is altijd schandelijk en bezoedelt als zodanig altijd de eer en goede naam van de zondaar. Zonde is altijd mateloos en als zodanig geselt en pijnigt zij lijf en leden. En omdat mateloosheid je kwelt als je te weinig krijgt, of te gronde richt door overdaad, levert zij armoede op; in het ene geval door een teveel, in het andere door een tekort. Elke zonde brengt de mens daarom (h) schade aan zijn ziel, aan zijn naam, zijn lichaam en zijn bezit. Wie de zonde en het kwaad liefheeft en praktiseert (i) is een vijand van zijn eigen ziel en geluk. Wie oplettend is kan dit uit ervaring zeker weten. Op die manier kan hij deze verderfelijke vijand van ganser harte en met heel zijn ziel écht haten. Zou het hem dan zwaar vallen die vijand te verlaten? Is het immers niet makkelijk en plezierig om zo’n verderfelijke en gehate vijand, wiens [ware aard] je kent, schade toe te brengen en te doden?
g. Jes. : ; Jer. : .
h. Rom. : ; Wijsh. : ; Spr. : . i. Ps. : ; Job (?) : .
dame: Ik denk dat u gelijk heeft. Maar het druist in tegen hoe de wereld er gewoonlijk over denkt. oude man: Dat is waar. Maar niet tegen het begrip van de Waarheid, die zelf zegt (k): ‘mijn juk is zacht en mijn last is licht’. En ik sta liever alleen met de Waarheid, dan op te gaan in de grote slagordes van de hele wereld, die in leugens gevangen zijn. Maar om u nog meer tegemoet te komen: zeg me, is het plezierig om je verlangens te bevredigen? dame: Dat is wel wat Salomo zegt (l): ‘Vervuld verlangen is een groot genot’. En hij noemt het ook een ‘levensboom’.
oude man: Wat verlangen rechtvaardige mensen? dame: Dat zij kunnen stoppen met zondigen. oude man: Wat is zondigen? dame: Dan doen we het kwaad, dat verboden is, en laten het goede, dat we moeten doen.
k. Mat. : .
l. Spr. : resp. .
de teksten
oude man: En het kwaad veroorzaakt kwaad in ons, zolang het nog in ons leeft? dame: Inderdaad. oude man: Zolang het kwaad in de mens nog het slechte doet, kan het goede, dat tegengesteld is aan het kwaad, niet worden gedaan. dame: Nee, niemand kan matig zijn zolang hij gulzig leeft. oude man: Goed gezegd. Maar als het kwaad afsterft, wordt de invloed ervan steeds kleiner, om helemaal op te houden als het eenmaal gestorven is. dame: Zo is het.
rb
oude man: Waarvoor in de plaats het goede opbloeit en begint te werken. dame: Precies. oude man: Dus wanneer de gulzigheid in de mens wordt gedood, vermindert de invloed daarvan, om als zij echt is afgestorven helemaal te verdwijnen? dame: Dat moet wel. Wie zwak is heeft minder kracht en wat dood is doet helemáál niets meer. oude man: De matiging neemt ondertussen evenveel toe als de gulzigheid afneemt en begint invloed te krijgen. dame: Inderdaad.
oude man: Waar gulzigheid is gestorven, kan alleen maar matiging bestaan en invloed uitoefenen en dat betekent sober eten en drinken enzovoorts. dame: Zo moet het wel zijn. oude man: Alle rechtvaardige mensen verlangen ernaar dat de zonde af- neemt, verlaten wordt en sterft (oftewel: dat het kwade ook daadwerkelijk wordt nagelaten) en dat de deugden toenemen, groeien en gepraktiseerd worden (oftewel: dat het goede ook daadwerkelijk wordt gedaan). Iedereen moet tot die conclusie komen – u ook. dame: Dat erken ik nu. oude man: En wie rechtvaardig is, verkrijgt dit ook altijd.
dat het afsterven van het kwaad een makkelijke zaak is dame: Ja. oude man: Dat betekent dat het verlangen van elk rechtvaardig en berouwvol mens altijd (m) vervuld is als het kwade afsterft en het goede opbloeit.
m. Spr. : ; : ; : ; Ps. []: ; []: ; : ; { Joh. : }; Mat. : []; : .
dame: Dat moet ik wel toegeven, ja. oude man: Geef dan eveneens toe dat het makkelijk en plezierig is om het ook daadwerkelijk te doen. Of wilt u ontkennen dat het vervullen van goede verlangens de ziel vreugde schenkt?
dame: Dat kan ik niet ontkennen en bovendien komt het overeen met de goddelijke Waarheid in de Heilige Schrift. oude man: Dan kunt u ook niet ontkennen dat het voor iedereen makkelijk en aangenaam is om de zonde af te sterven. Niemand zal immers ontkennen dat de zonde slecht is? Dat zij de zondaar vijandig gezind is en dat zij pijnlijk, ellendig en een zware last is? En dat je de ware aard van de zonde kunt leren kennen wanneer je het licht van de Waarheid hebt? ( Hoe kan het dan zwaar en onplezierig zijn (n) om zo’n slechte en verder- n. {Spr. : }. felijke vijand te verlaten en te vernietigen? Om de zoete, lieve en goede Christus, om rechtvaardigheid en goedheid na te volgen, aan te nemen en te praktiseren? Wie zou niet graag een klein beetje van zijn bezit weg doen om er meer voor terug te krijgen? Wie zou het lastig vinden om een akker te verkopen als hij zo een (o) parel kon krijgen die vier keer zo- o. Mat. : . veel waard was? Hoeveel te meer dan als je iets zonder waarde als afval weggooit (p) om zo het allerwaardevolste, namelijk Christus, te verkrij- p. {Hebr. : }. gen? Hoeveel te meer als je het allerslechtste verlaat (namelijk onszelf, de zonde en de dood) om God, deugd en het leven te ontvangen? Wie zou het zwaar vallen een slopende ziekte kwijt te raken omwille van aangename gezondheid? dame: Ik kan en wil dit niet langer tegenspreken. Maar in mijzelf tref ik het nog niet aan. oude man: Wij hebben het nu niet over wat in u is, maar over wat in u kan komen door onze Zaligmaker | Jezus, die ons opdraagt het kwade in
va
Coornhert lijkt hier de dingen een beetje door elkaar te halen. Matteüs heeft het eerst over het kopen van een akker waarin een schat verborgen is (vs. ) – dáárvoor is het nodig om al je bezit te verkopen. In het genoemde vers gaat het echter over een koopman die mooie parels zocht en, toen hij een ‘uitzonderlijk mooi’ exemplaar had gevonden, besloot ‘alles te verkopen wat hij had en die te kopen’. De strekking van Coornherts woorden blijft natuurlijk hetzelfde.
Mat. : .
Joh. : .
de teksten
ons te laten en te doden. Dit is zijn gebod, zijn juk, zijn last. Hij noemt het zelf zacht en licht. U moet deze woorden van de Heer, die de Waarheid zelf zijn, geloven in plaats van uw eigen waanbeelden. Getuigt de apostel [Johannes] daar ook niet van? Die zegt klip en klaar: ‘Zijn geboden zijn geen zware last’. Wie kan dus beweren dat het moeilijk en zwaar is om het kwaad te laten (wat ons door God is opgedragen) zonder daarmee duidelijk de [werking van de] Heilige Geest in deze apostel te ontkennen, ja de Waarheid in Christus te loochenen? dame: Toch doet bijna iedereen dat.
{Ps. : }.*
oude man: Dat is waar. Maar daarom worden zij ook door de psalmist aangesproken: | ‘Kiest u de kant van verdorven rechters, die onheil stich- vb ten in naam van de wet?’ Dat overkwam eens het hele volk Israël, toen dat meer geloof hechtte aan de verzinsels van de tien verkenners, die ten onrechte berichtten dat het moeilijk en zelfs onmogelijk was het beloofde land binnen te trekken, dan aan de waarheid van het verslag van Jozua en Kaleb. Alleen Jozua en Kaleb, en niemand van dat stelletje ongelovigen, kregen toegang tot het beloofde land en de verlangde rust. dame: Ik kan daar niets tegenin brengen. Mijn mening kan ik niet zo makkelijk veranderen, maar wel kan ik dit onderwerp, waaraan veel gelegen is, ernstig overdenken. En dat wil ik dan ook, met Gods hulp, proberen te doen. Einde
* Coornherts verwijzing hier is niet helemaal duidelijk. De originele tekst verwijst naar psalm : , maar dat kan niet bedoeld zijn. De tekst van psalm : komt dichter in de buurt van Coornherts woorden, maar is daaraan niet gelijk. Het origineel geeft: ‘Sal dan u luyden, die daar arbeyt versieren in den Gheboden, die stoel des boosheyts niet aankleven?’ Het gaat hier dus om mensen die doen alsof zij zich geweldig inspannen om Gods wet te onderhouden, maar daar in werkelijkheid helemaal niets om geven – zij verbinden zich daardoor onlosmakelijk met het slechte.
Onderzoek om te weten te komen of je dood bent of leeft Jaar onbekend In deze korte tekst legt Coornhert aan de hand van de analogie met het lichaam uit hoe je een ‘dode’ ziel kunt herkennen. Het lichaam heeft voedsel nodig en kan doodgaan en met de ziel is het precies zo. Wie geen geestelijke honger heeft, niet gevoelig is voor de hemelse geur van het goede en ook de stank van de duivelse leugen niet ruikt, die is zonder twijfel geestelijk dood. Het stuk eindigt met een oproep om geestelijk te ontwaken. Colom i, r ra
De mens bestaat uit lichaam en geest. Sommige mensen zijn zowel lichamelijk als geestelijk levend. Dat zijn christenen – een klein en zeldzaam groepje. Er zijn ook mensen (bijna iedereen) die alleen lichamelijk leven, maar wat betreft hun ziel dood zijn. Dit zijn zondaren, die zich door de zonde, de baarmoeder van de dood, afscheiden van God oftewel van het Leven. Over hen wordt geschreven: ‘Laat de doden hun doden begraven’. Als je wilt weten of je qua ziel dood of levend bent, let dan op de volgende tekenen. Zolang er leven in het menselijk lichaam is, is er noodzakelijk en onophoudelijk sprake van inwendige beweging. Die beweging blijkt niet alleen als we actief zijn (bij ons gaan en staan enzovoorts), maar evengoed tijdens onze slaap of als we ernstig ziek zijn: het kloppen van ons hart, onze polsslag, onze lichaamswarmte en onze adem. Wanneer je nu merkt dat de aandringende, rusteloze, vurige en jachtige neiging van je ziel niet gestaag in de richting van het hoogste goed beweegt, moet je dat zonder meer als een vast en zeker teken van de dood opvatten. De uitwendige mens heeft zolang hij leeft ook voedsel nodig. En zoals de uitwendige mens brood als voedsel heeft, zo is het levende Woord van God het voedsel van de ziel: want ‘de mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat klinkt uit de mond van God’. Als de uitwendige mens geen brood heeft, doet hij er, door de schreeuwende honger die hem geselt, alles aan om het te bemachtigen. Hij geeft al zijn geld en goed Hier worden natuurlijk oprechte, doorleefde en ‘echte’ christenen bedoeld, niet de vele ‘naamchristenen’.
Jak. : ; Jes. : . Mat. [: ].
Mat. [: ].
Wijsh. : ; Spr. : .
Mat. [: ].
Jak. : ; Ezech. .
de teksten
en desnoods zichzelf om maar brood te krijgen en zijn leven te redden. Zonder ophouden vraagt, begeert, smeekt, zoekt en speurt hij – je hoort niets dan jammerlijk gekerm, droevig geklaag en deerlijk gezucht. Nu staat kennis van God gelijk aan het Woord van God, aan Jezus Christus en aan inzicht in de heilige wil van de Vader. Wie [deze kennis] niet heeft (en dus als mens leeg is) en zijn tekortkomingen niet vol verdriet naar (de kennis van) het Woord van God onderkent, niet al zijn zaken verlaat en hongert, niet zichzelf en alles wat hij bezit gaarne verliest en verlaat om dit hemelse brood te verkrijgen, niet zonder ophouden bidt, smeekt, treurt, jammert en klaagt vanwege zijn ellendige gebrek, die moet zichzelf zeker niet tot de levenden, maar tot de doden rekenen. Hij hoeft niet te denken dat hij godzalig is; hij is zonder God. Want God ‘is geen God van doden, maar van levenden’. Het is ook voor iedereen duidelijk dat een lichaam dood is als het langdurig gevoelloos is, dat wil zeggen: als het geen pijn ervaart door slaag, wonden of het verwijderen van lichaamsdelen en zich bij dit alles niet beweegt, verplaatst en verroert. Als je dus ontdekt dat de voeten (de goede begeerten) en | handen (de goede handelingen) van je ziel afgesneden zijn, dat haar ogen (de verstandelijke rede) zijn uitgestoken en haar hart (de goede wil) is uitgesneden en aan de zichtbare dingen is gehecht, terwijl je daar helemaal geen pijn of verdriet bij voelt, is er dan nog enige reden om te geloven dat je ziel leeft? De uitwendige mens hoort, zolang hij leeft, goede en slechte woorden, proeft zoete en bittere dingen, spreekt goed of kwaad en ruikt lekkere geuren of vieze stank. Wie een dode ziel heeft, is doof voor Gods stem en heilige influistering, terwijl hij de venijnige inblazingen van de satan niet onderkent. Hij proeft niet hoe zoet de Heer en hoe bitter de duivel is. Zijn ziel is bezeten door de stomme duivel. Hij vindt geen genot in de lieflijke geur van de bloemen in de lusthof van de Heer; hij walgt niet van de verfoeilijke stank van de smerige en onreine poel van de duivel. Als een dood beest ligt hij daar maar, een stinkend, wormachtig stuk aas; de levenden vinden zijn stank verschrikkelijk, maar zelf ruikt hij niets van zijn smerigheid. Niemand zal ook ontkennen dat de zonde voor de ziel hetzelfde is als dodelijk gif voor het lichaam. Wie eenmaal gif heeft ingenomen, zal onherroepelijk sterven. Hoe kan dan de ziel blijven leven als zij telkens zondigt en niet, zoals Adam, maar één keer, wat hem trouwens al de dood opleverde? Inderdaad: ‘Is de begeerte bevrucht, dan baart ze zonde; en is de zonde volgroeid, dan brengt ze de dood voort’. Mensen die slapen lij-
rb
onderzoek of je dood bent of leeft
ken soms dood, maar leven toch; het verschil tussen een levende en een dode is dat men de ene kan wekken door hem te roepen of aan te raken en de ander niet. Het is niet zo dat degene die zo’n slaper roept of aanstoot hem daarmee tot leven wekt; hij is de oorzaak dat het verborgen leven zich manifesteert. Als er onder het as geen vuur brandt, zal geen blaasbalg helpen. Maar als er wél vuur onder de as verborgen is, kan de lucht uit de blaasbalg het tevoorschijn brengen. Wie niet door een geestelijke influistering, door het lezen van een boek of een vermaning van een leermeester gewekt wordt, tot zichzelf komt en bedaart, en zijn situatie niet onderkent, overdenkt en onderzoekt, die slaapt zeer zeker niet, maar moet dood worden verklaard. Ontwaak daarom! Word wakker, zeg ik. O, jullie zijn slome, sluimerende slapers, dromers. En wat nog het ergste is: jullie denken dat jullie al dromend levend en wakker zijn. Kom tot jezelf, hef het hoofd op, wrijf die lome slaperigheid uit jullie ogen en let op de verlossing die nabij is. De Bruidegom komt voorbij, laat hem niet tevergeefs langsrijden, maar sta op, leef en volg Hem naar het feest, opdat jullie niet de eeuwige dood zullen sterven. Neem dit ter harte!
Verwijzing naar Matteüs .
Medicijn voor de ziel Een gesprek tussen Cornelis Krank en Eumenes* Jaar onbekend (na )†
In dit interessante allegorische verhaal schetst Coornhert de situatie van een zieke man, Cornelis Krank genaamd, die genezing zoekt en, tegen het advies van zijn broer Eumenes in, zes artsen laat komen, die elk een religieuze stroming vertegenwoordigen. Allereerst drie confessionele richtingen: roomskatholicisme, lutheranisme en calvinisme. Daarnaast drie niet-confessionele stromingen, in de tekst kwakzalvers genoemd: de mennonieten, de sekte van Arend Barentsz en tenslotte een ‘libertijn’. Met de laatste wordt verwezen naar het Huys der Liefde, de spiritualistische sekte van Hendrick Niclaes. Aan de hand van de zes ‘artsen’ schildert Coornhert de overeenkomsten en verschillen tussen de belangrijkste religieuze benaderingen van zijn tijd. Alle artsen zeggen zich te baseren op de beginselen van ‘Hippocrates’ (Jezus). De inzet is de toestand van de mens – de ‘patiënt’ – en diens mogelijkheden om beter te worden. Vooral de positie van de ‘libertijn’ is interessant, omdat die op basis van calvinistische uitgangspunten met een theorie over de onmogelijkheid van het kwaad op de proppen komt: omdat God de werkende kracht is achter alles in de wereld, moet alles wat gebeurt noodzakelijk goed zijn. Het is dus onzinnig om ergens berouw over te hebben: ‘Spijt is de hel die de mens door die dwaze waanbeelden voor zichzelf bouwt’. Tekenend voor Coornherts denken is dat geen van de religieuze stromingen uiteindelijk de overhand krijgt. Sterker nog, er ontstaan steeds alleen maar heftige ruzies en zelfs gewelddadige steekpartijen. Het is uiteindelijk geen geleerde dokter, maar Kranks ongestudeerde broer Eumenes die met de oplossing komt, gebaseerd op nuchter verstand en doorleefde wijsheid: je moet uit de ‘spelonk van je eigenwaan’ komen en niets doen of laten voordat je er, met Gods hulp,
* De ondertitel dekt de lading van de tekst niet echt, want er zijn naast Cornelis Krank en Eumenes ook nog zes (nogal actieve) andere deelnemers aan het gesprek, terwijl ook Cornelis’ bediende Desiderius Sanitatis een rolletje heeft. † De tekst moet in ieder geval zijn ontstaan ná de opkomst van de sekte van Arend Barentszoon, een ‘smoockenden brandt’, aldus de titel van een van Coornherts strijdschriften, ‘ontsteecken anno ’. Zie D.V. Coornhert, Klocke-geslagh teghen den smoockenden brandt eender (nieuwer) gemackelijcker secte, ontsteecken anno door eenen genaemt Arent Barentsz, zie Wercken iii, fol. v–v.
de teksten
zekere kennis over hebt. Coornhert gelooft niet in autoriteit en traditie: om écht beter te worden moet je alle ‘twistzieke discussies’, ‘diepzinnige vragen’ en ‘onzekere leerstellingen over de ceremonies’ links laten liggen en je in alle nederigheid richten op wat Coornhert elders samenvat als ‘weet of rust’. Ik heb ervoor gekozen deze tekst wat losjes te vertalen. De tekst is behoorlijk slordig en kennelijk in haast geschreven of gezet. Zinnen worden vaak niet behoorlijk afgesloten en regelmatig gaan de woorden van het ene personage zonder interpunctie over in de woorden van een ander. Een paar keer wordt midden in een redenering van een personage opeens een ‘etc.’ ingevoegd, wat suggereert dat de auteur (Coornhert) het vervolg van de redenering voor bekend houdt of er mogelijk op wijst dat de uitgever Coornherts tekst op die punten heeft ingekort, misschien vanuit de gedachte dat het erop volgende niet veel toevoegt. De Colom-editie geeft de gesprekken op verschillende manieren weer. Directe rede (in twee varianten) en indirecte rede lopen door elkaar heen. Ik volg steeds het origineel. Opvallend is dat Eumenes zijn broer met u aanspreekt, terwijl Krank Eumenes tutoyeert. Misschien is Eumenes Kranks jongere broer en drukt deze aanspreekvorm hun onderlinge verhouding uit. Ik heb er in elk geval voor gekozen steeds ‘je’ en ‘jij’ te gebruiken, zoals broers tegenwoordig doen. Colom i, r–v
Krank heeft enorm veel verdriet en pijn en wil Desiderius Sanitatis een ra dokter laten halen. Zijn broer Eumenes (bene volus) raadt hem dat echter af: doktersadviezen bieden namelijk geen zekerheid. Eumenes zegt dat ze nog niet alles hebben geprobeerd en dat hij een advies heeft dat goed zou kunnen werken. krank: Wat dan? eumenes: Dat je alle plaatsen en alle gerechten moet mijden waarvan je weet dat ze slecht voor je zijn. Je moet alleen daar eten waar je zeker weet dat het [voedsel] echt goed gaar is. krank: Wat kan ik nu eigenlijk zien, weten of kennen hier in dit donkere hol? Hoe kan ik met mijn koortsige tong alle smaken nog goed onderscheiden en beoordelen? eumenes: Ik wil niet dat je eet wat je goed smaakt, maar wat je goed bekomt. En het tegenovergestelde daarvan moet je ontlopen. Dit heeft Desiderius Sanitatis: ‘Verlangen naar gezondheid’. bene volus: ‘Goed van wil’.
medicijn voor de ziel
niets te maken met hoe het smaakt op je tong, maar met hoe het voelt in je maag, met de pijn in je lichaam, het onbehagen en verdriet van je gemoed enzovoorts. Je leeft toch nog? Je hebt toch nog steeds gevoel? Je smaak mag dan zijn aangetast, maar daarom ben je je gevoel toch nog niet kwijt? Dat blijkt wel uit je smartelijke, ontevreden en droevige geklaag. Vermijd voedsel waardoor dit kwaad verergert en eet alleen wat een blijvende rust voor lichaam en gemoed brengt. En over de plek [waar je nu bent], die is donker en slecht; ga er meteen weg, op een slechtere plaats kun je niet komen. Of vind je dat ik ongelijk heb?
krank: Nee. Maar ik wil een dokter hebben, want die heeft meer kennis dan jij en ik en kan een diagnose stellen. eumenes: Dat je ziek bent, weet je dat of waan je dat? krank: Ik weet dat godbetert maar al te goed!
eumenes: Weet of waan je dat het goed is voedsel te mijden waarvan je ziek wordt en juist te nemen wat je ellende daadwerkelijk verzacht? krank: Wie weet dat nu niet? eumenes: Waarom wil je dan bij andere mensen advies inwinnen voordat je de raad hebt uitgeprobeerd die je zelf in huis hebt en waarvan je weet dat die goed is? Gebruik dit pondje [kennis] goed en volg dit kleine beetje [raad] trouw, dan zal je daar veel baat bij hebben en weer kerngezond worden. Verlaat je [huidige] leven van verleiding en slechte gewoontes, ga weg uit de kamer van je eigenwijsheid en kom uit de spelonk van je onwetende oordeel, dat het slechte goed en het goede slecht laat lijken. Dan zul je in het licht komen en de waarheid leren kennen over het goede rb en over je eigen slechtheid. Je zult het kwade laten | en het goede volgen en weer gezond worden. De oorzaak van je ziekte is namelijk je eigen slechtheid. En het enige medicijn dat je kan genezen is de goedheid van Christus. krank: Zeg broer, heb je soms medicijnen gestudeerd of ben je dokter?
eumenes: Nee. krank: Is het dan niet een beetje arrogant dat je me probeert te adviseren op een terrein waar je niets vanaf weet? Ik zou wel gek zijn als ik een Ik neem hier Coornherts gebruik van het woordpaar ‘weten’-‘waenen’ over, hoewel het wat ouderwets klinkt (zie de inleiding). Het gaat om de vraag of Krank het met zekerheid weet of het alleen maar denkt en aanneemt.
de teksten
ongestudeerde leek als jij zou volgen en gestudeerde artsen of tenminste ervaren wonderdokters de rug zou toekeren! eumenes: Soms werken beproefde huismiddelen prima en zijn die volkomen onschadelijk. Het advies dat ik geef is nuttig; ik heb zelf ervaren dat het werkt en je geeft zelf ook toe dat het goed is en niet schadelijk kan zijn. Wie thuis raad kan krijgen, is dwaas als hij elders om advies gaat vragen. Voordat je eindelijk een dokter gevonden hebt, zijn diagnose hebt gehoord en zijn advies hebt opgevolgd (mocht je dat al willen) of anders hebt uitgevonden dat zijn advies niet klopt! Pas maar op dat je niet zo iemand wordt die altijd maar doorleert zonder ooit de waarheid te weten te komen. Ik ben bang dat dat zal gebeuren, die dokters zijn het namelijk allemaal met elkaar oneens en daar zal geen verandering in komen. Ondertussen verlies jij alleen maar tijd en word je door je ziekte gesloopt. krank: Kan me niet schelen. Desiderius, ga en haal de beroemdste dokters van dit moment! De kosten kunnen me niet schelen – geld is minder belangrijk dan gezondheid. desiderius sanitatis: Wie wilt u hebben en waar kan ik hen vinden? krank: Ga naar apotheek De rijke hof, daar zul je de grote dokter Paus en ook de beroemde dokters Luther en Calvijn vinden. Vraag of ze alledrie willen komen. En je moet ook nog langs een andere apotheek gaan, die met het uithangbord In het donker. Daar zul je vast wel wat wonderdokters en kwakzalvers aantreffen, die weten af en toe ook wel raad. Laat hen ook komen. desiderius sanitatis: Wie wilt u daarvan hebben? krank: De bekendste. Bijvoorbeeld Menno en Libertijn, die volgens som- migen H.N. heet. En vooral die nieuwe, Barentsz, ook wel A.B. genoemd, Hier is bedoeld Menno Simons (ca. –), een belangrijke doopsgezinde leider, die fel tegen de militante opstelling van doopsgezinden als Jan van Leiden was gekant. De naar hem vernoemde mennonieten of ‘mennisten’ groeiden uit tot een grote stroming. H.N.: Hendrick Niclaes (ca. – ca. ), oftewel Homo Novus, was oprichter en leider van de spiritualistische beweging Huys der Liefde, dat gedurende de zestiende eeuw een behoorlijke aanhang had in de Lage Landen. Coornhert was in eerste instantie geinteresseerd in de spiritualistische denkbeelden van de sekteleider en ontving Niclaes zelfs een paar keer bij hem thuis in Haarlem. Uiteindelijk keerde hij zich toch van hem af en schreef een aantal felle geschriften tegen hem. | A.B.: Arend Barentsz, een antinomiaanse sekteleider. Coornhert trekt in meerdere teksten tegen hem van leer. Zie D.V. Coornhert, Klocke-geslagh teghen den smoockenden brandt eender (nieuwer) gemackelijcker secte, ontsteecken anno door eenen genaemt Arent Barentsz, Wercken iii, fol. v–v en Dat yemant te stryden mach hebben teghen zijnen zondelycken lusten ende des niet te min een warachtich christen mach zijn, zie Wercken i, fol. v–v.
medicijn voor de ziel
of anders in ieder geval zijn volgeling H.G. Ik hoor wonderbaarlijke dingen over de praktijken van die man, namelijk dat hij patiënten in een va oogwenk geneest zonder dat het hun enige pijn of moeite kost. | Dat is wat ik wil. Vertel ze allemaal dat ik niet op mijn geld zit en dat zij vooral in eigen persoon moeten komen.
En zo kwamen zij, behalve dokter Paus, die niet kon komen omdat hij te druk was met hoogstandjes voor de zieken van heel Europa. Als vervanger stuurde hij een leerling met de naam Magister Noster, die ontstemd was toen hij de anderen zag en zei: ‘Iedereen weet dat ik een volleerd geneesheer ben en ik kan dat bovendien met officiële diploma’s aantonen. Maar wie zijn jullie om de genezing van een zieke op je te durven nemen? Het is toch ontoelaatbaar dat kwakzalvers als jullie een patiënt met jullie slechte medicijnen genadeloos om het leven brengen?!’ ‘Ik ben evengoed dokter als u,’ zei dokter Luther, ‘en ik kan dat bewijzen met een verzegelde brief.’ ‘Wie denkt u wel dat u bent?’ sprak dokter Calvijn. ‘Denkt u dat u de enige bent? Was Zwingli niet ook priester? Had die geen wettige bevoegdheid om te genezen? Ik ben zijn vertegenwoordiger.’ Daarop zei dokter Menno: ‘Ik ben zelf priester geweest. Niemand kan mij dus verbieden zielen te genezen. En als dokter Calvijn dat al uit naam van een ander persoon mag doen, dan mag ik het zéker uit naam van mezelf doen.’ ‘Geloven jullie,’ vroeg Magister Noster, ‘dat de academie waar ik, maar ook Luther, Menno en Zwingli de bevoegdheid hebben gekregen om te genezen, de enige school is waar de leer van Hippocrates goed onderwezen wordt?’ ‘Absoluut niet!’ riepen zij gedrieën. ‘Het is een bedrieglijke instelling!’ Daarop vroeg Magister Noster: ‘Kan zo’n bedrieglijke school mensen goed in de geneeskunst opleiden en hun officieel de bevoegdheid geven om te genezen?’ ‘Onmogelijk,’ antwoordden dokter Luther en de anderen, ‘en juist omdat wij hebben ingezien dat uw onderwijs niet klopt, zijn we van u afgescheiden.’
‘H.G.’ verwijst naar Hendrik van Gulick, een volgeling van Arend Barentsz waarover bijna niets bekend is. Zie ook Bonger, a.w. , p. , incl. nt. . De Colomuitgave plaatst hier een vraagteken, kennelijk was de brontekst hier niet duidelijk. Uit de context blijkt echter dat hier Magister Noster aan het woord moet zijn. Namelijk Luther, Menno en Calvijn en niet Zwingli, die immers niet aanwezig is.
de teksten
‘Als onze school inderdaad bedrieglijk is, als zij niemand mag sturen om de zieken te genezen en als jullie óók door zo’n school zijn gestuurd of aangesteld,’ zei Magister Noster, ‘dan is jullie missie en meesterschap net zo goed ongeldig. En als dus niemand van jullie bevoegd is om de zieke te genezen, mogen jullie dat ook niet doen. Die kwakzalvers daar al helemáál niet. In een ordelijke stad is het verboden kleermaker te worden als je niet door een meesterproef het meesterschap hebt verworven. Dat gebeurt puur en alleen om te voorkomen dat de burgers slechte kleding of slechte stoffen krijgen. Waarom zou je dan wel toegang verlenen aan kwakzalvers en valse dokters die geen wettige papieren betreffende hun meesterschap hebben en alleen maar kwaad berokkenen met hun onzuivere middeltjes? Of is kleding soms meer waard dan ons lichaam en onze ziel?’ Magister Noster ging tekeer en wilde nog veel meer zeggen, maar omdat Krank zag dat de rest er wat beteuterd bijstond, viel hij Magister Noster in de rede. Hij vroeg hem hier geen amok te maken en zich, alleen of samen met de anderen, op zijn ziekte en genezing te richten. Hij beloofde hen zó rijkelijk te belonen dat iedereen meer dan tevreden zou zijn. Toen vroeg hij wat hun mening over zijn ziekte was. Na deze sussende en tactische reactie bekoelde de woede van Magister Noster enigszins en werd er door de anderen overlegd. Het oordeel was unaniem dat hij de pokken had en dat deze ziekte | hem aangeboren was als gevolg van de hoerenloperij van zijn vader. Daaruit concludeerden alle dokters dat zijn ziekte ongeneeslijk was. Behalve dan dokter Magister Noster; die zei dat hij de patiënt wel voor een tijdje helemaal beter zou kunnen maken, maar dat dit dan niet blijvend zou zijn etc. De anderen sloten dat uit, maar waren het er (uitgezonderd kwakzalver A.B.) met elkaar over eens dat de uitwendige zweren konden worden genezen, zodat iedereen zou geloven dat Krank weer gezond was. Dat zou de schijngezonde meer aanzien geven en zou bovendien hun eigen kundigheid een goede naam bezorgen. En ook al zou Krank inwendig zwak blijven en pijn houden, het zou hem verder weinig of helemaal geen problemen opleveren, omdat niemand hem zwakte of ziekte zou toeschrijven.
Verschillende keren voegt Coornhert (of de uitgever) midden in het betoog van een personage een ‘etc.’ in, alsof er eigenlijk nog iets achteraan hoort te komen. Waarschijnlijk verwijst Coornhert (of de uitgever) dan naar een bekende argumentatie-lijn van de betreffende geloofsstroming, die niet verder uitgewerkt hoeft te worden. Vgl. D.V. Coornhert, Synode over de gewetensvrijheid, J. Gruppelaar, J.C. Bedaux en G. Verwey (red.), Amsterdam , p. . Zie ook de editorische opmerking hierboven.
vb
medicijn voor de ziel
Over de manier van genezen ontstond echter grote onenigheid. Dokter Magister Noster schoof zijn eigen methode naar voren: missen, preken, zielmissen en nachtwakes, voorbedes, biechten, sacramenten en goede werken van gezonde mensen. Deze goede werken zouden net zo nuttig zijn als wanneer iemand ze zélf had volbracht, al waren ze in werkelijkheid door anderen volbracht, die dat uit plezier of deugdzaamheid deden en wel zóveel dat zij het overschot met andere mensen konden delen. Magister Noster adviseerde de zieke om dit soort dingen te doen, zoveel als in zijn vermogen lag. De dokters Luther, Calvijn, Menno, Libertijn en Barentsz waren het daar niet mee eens. Volgens hen kon alles wat de patiënt deed alleen maar slecht zijn. Wat hij ook deed, wilde, begeerde of wenste, het zou allemaal tevergeefs zijn, omdat het toch allemaal vol zonde en verderf zou zijn. Daarom moest hij wachten tot de ‘ware arts’ hem er, buiten zijn eigen toedoen om, uittrok. Het hing volledig af van de grote Geneesheer: had die zich voorgenomen hem te helpen, dan zou dat gebeuren, zo niet, dan zou hij sterven. Magister Noster merkte op dat [de patiënt] nog niet dood was, dat hij nog kon begeren, willen en wensen en het goede nog kon doen. Maar de anderen zeiden: ‘Nee, hij is volledig dood en kan niets meer willen’, etc. Er werd fel geruzied en er ontstond grote consternatie. Uiteindelijk werden Magister, Luther, Calvijn, Menno en ook de Libertijn het erover eens (hoewel de laatste zonder het ook echt te menen) dat het geneesproces aan de buitenkant moest beginnen, aangezien zij over de inwendige toestand grote twijfels hadden. Ze hadden een zalf, genaamd Verus sacramentorum usus, waarin ook een poeder, Vera predicatio externi verbi Dei, was verwerkt. Deze zalf zou onmiddellijk werken en alle pijn verdrijven. Maar toen zij aanstalten maakten om de zalf te maken, ontstond er opnieuw grote onrust. Elke dokter haalde namelijk een doosje tevoorschijn waarin de goede zalf zou zitten en noemde vervolgens de andere zalfjes slecht. Magister Noster noemde zijn zalf de oudste en meest authentieke, omdat zij het lichaam en bloed van Christus (zijn lijfelijke aanwezigheid) zou bevatten – en dan niet alleen maar als sacrament, maar écht. Het poe-
Hier wordt natuurlijk op de erfzonde gedoeld, die de mens altijd aankleeft, slecht maakt en slecht houdt, ongeacht wat de mens doet. De mens kan niets ‘toevoegen aan zijn heil’ en is volledig afhankelijk van Gods genade en Christus’ verlossing. Een verwijzing naar de predestinatieleer, waar Coornhert zich fel tegen verzette. – ‘Het ware gebruik van de sacramenten’ resp. ‘De ware prediking van het uiterlijke Woord van God’.
de teksten
der dat erin was verwerkt zou al door de oude meesters zijn gemaakt. Alle andere zalfjes vond hij verderfelijk, zowel vanwege de sacramenten [die erin verwerkt waren] als vanwege het gebruikte poeder, dat volgens hem te grof, te weinig vermalen was. De dokters Luther, Calvijn, Menno en Barentsz riepen in koor dat Magister Noster een bedrieglijke dokter was, omdat er vijf valse oliën in zijn zalf verwerkt zaten: de vijf sacramenten. Er ontstond nu zó’n heftige discussie dat Magister Noster woedend werd en Luther in het gezicht begon te slaan. Hij trok zelfs zijn dolk en stak waanzinnig van woede | op de dokters Luther, Calvijn en Menno in, waarbij hij hen lelijk verwondde. Het kostte grote moeite de ruziënde partijen uit elkaar te halen. Krank, de patiënt, verbaasde zich erover dat zij zijn wonden met hun zalfjes wilden genezen, maar elkaar daarbij zó verwondden dat zij die zalf ook zelf nodig zouden hebben. Hij stoorde zich aan die wantoestand en smeekte hen op te houden. Toen de partijen eindelijk uit elkaar waren gehaald, hervatten zij hun overleg over de zalf en over de genezing van de patiënt. Luther zei dat moest worden toegegeven dat de zalf van dokter Magister niet helemaal zuiver was, omdat er vijf vreemde zalven in waren vermengd die slecht en dodelijk waren. Aan de andere kant was de zalf toch óók zuiver, omdat zij bestond uit het echte lichaam, vlees en bloed van de ware Hippocrates zelf – al zondigde Magister vervolgens wel weer door dit aan het gewone volk te onthouden. Dokter Calvijn en dokter Menno verzetten zich hier fel tegen, tot groot vermaak van kwakzalver Barentsz. Weer ontstond er discussie. De één had het over Hippocrates zus en Galenus zo. Een ander zei dat hier- of daaruit zonneklaar bleek dat dit of dat toch overdrachtelijk moest worden geïnterpreteerd. Dokter Luther vond daarop dat [de Bijbel] naar de letter moest worden gelezen. Het ging zó ver dat zij over de Griekse en Hebreeuwse taal begonnen te praten – behalve dokter Menno en kwakzalver Barentsz, die allebei niet hadden gestudeerd. Het ging tussen dokter Luther en dokter Calvijn. De laatste bracht verschillende keren zijn leermeester Zwingli tegen Luther in stelling en zei dat een bepaald Hebreeuws woord zus of zo luidde. Luther reageerde dat ook hij Hebreeuws kende en dat dat woord niet dit maar juist dat betekende. Calvijn zei dan weer dat het soms inderdaad betekende wat Luther dacht, maar toch meestal wat Calvijn zelf dacht en dat je het juist in de betreffende tekst zéker niet anders kon opvatten zonder de hele Bijbel geweld aan te doen. Volgens Luther was dat Bedoeld wordt natuurlijk dat het gewone kerkvolk tijdens de mis het brood en de wijn niet daadwerkelijk kregen.
ra
medicijn voor de ziel
rb
weer onwaar, waarbij hij zich afvroeg hoe Calvijn hem de les kon lezen, aangezien hijzelf alle eigenaardigheden van het Hebreeuws al kende toen Calvijn nog niet eens was geboren, wat dan ook de reden was dat deze zin hier absoluut zus of zo betekende, etc. Dit geruzie ging maar door en werd steeds vijandiger van karakter. Over en weer werd bitter gescholden, maar ze hielden hun vuisten tenminste beter in bedwang dan hun lasterende tong. Op bepaalde punten werd dokter Calvijn gesteund door dokter Menno en dat beviel hem wel. Zodra Menno dat in de gaten kreeg, begon hij zijn eigen, uit zijn eigen bos afkomstige zalf aan te prijzen als goed en zuiver, met name waar het de doop betrof. Luther werd hier boos over en zei dat Menno’s doop tegen de regels van Hippocrates indruiste omdat zij te laat plaatsvond, etc. Dokter Menno hekelde juist [de dooppraktijken] van Luther, maar ook die van Calvijn en Magister Noster, omdat die te vroeg zouden plaatsvinden, al vóór er begrip, geloof of berouw kon zijn; wat weer tegen de regels van Hippocrates inging en daarom een gruwelijke afgoderij en een valse olie was. Daarop zocht Calvijn steun bij Luther en keerde zich tegen Menno. Hij werd zó woedend dat hij zijn mes trok en Menno twee of drie steken toebracht. Opnieuw had men grote moeite de strijdende partijen uit elkaar te halen. Magister Noster richtte zich ondertussen tot de zieke en beklaagde zich over het gekissebis van de rest: ‘U ziet dat zij het onderling oneens zijn en dwalen. Op geen van allen kan je je hoop vestigen: als zij elkaar al verwonden, hoe zouden zij u dan kunnen genezen? Volg liever | mijn raad en realiseer u dat het belangrijkste leerpunt is dat de mens een vrije wil heeft, waardoor hij het goede kan willen en doen.’ Luther en Calvijn hoorden dit en tekenden gezamenlijk bezwaar aan, gesteund door kwakzalver Barentsz. Calvijn nam het woord en zei: ‘Wat dokter Magister daar zegt klopt niet. De mens bezit niet het vermogen om ook maar iets te willen of te denken, laat staan te doen. Hij is dood en kan niets aan zijn genezing bijdragen. God doet alles en daarvan is niets uitgezonderd. Alleen God heerst over de wereld, Hij is almachtig, Hij doet alles en zonder Hem gebeurt er niets. Hij is immers het leven van elk leven, zodat niets zich kan verroeren zonder zijn kracht. Hij doet dus alles en daarom doet niemand anders iets. Want als iemand op deze wereld iets zou doen wat niet door God zelf werd gedaan, dan zou In het origineel: ‘den salve zijnder bossen’. Het bos staat hier symbool voor duisternis en het ontbreken van orde. Niet gek dus dat deze ‘kwakzalver’ te vinden was in apotheek In het donker.
de teksten
er iets plaatsvinden waar God niet bij betrokken was en dat is wat de epicureeërs beweren!’ ‘Nee,’ zei dokter Magister, ‘niet alles wordt door God gedaan en toch is Hij niet afzijdig; Hij laat de slechte daden van slechte mensen meewerken ten goede.’ ‘Dat is niet waar,’ zei dokter [Calvijn], ‘want dat zou betekenen dat God er niet bij is betrokken. Nee, God laat zelf alles gebeuren.’ Op dit punt kreeg hij steun van kwakzalver Libertijn: ‘Dokter Calvijn heeft gelijk. Het is de kern van mijn geneeskunst, namelijk dat niemand op deze wereld kwaad doet en dat alles wat gebeurt goed is. Daarom is iedereen die zichzelf wijsmaakt dat wij zondigen en daar spijt van moeten hebben een dwaas. Spijt is de hel die de mens door die dwaze waanbeelden voor zichzelf bouwt. Wie zo wijs wordt dat hij inziet dat alles wat gebeurt en gedaan wordt goed is, is gelukkig. Zonder verdriet of gewetenswroeging doet hij alles wat op zijn pad komt en waarop hij z’n zinnen heeft gezet. Zo krijgt hij een voorproefje van de hemel en van het volmaakte geluk.’ ‘Van pure goddeloosheid, het voorgeborchte van de hel en eeuwige verdoemenis zul je bedoelen!’ sprak dokter Calvijn. ‘Is de zonde dan niet zondig? Is het kwaad geen kwaad? Gebeurt er niets slechts? Vertel op, godslasteraar! Jij giftige en moorddadige kwakzalver, hoe haal je het in je hoofd om te blaffen als geleerde mensen aan het praten zijn?!’
kwakzalver libertijn: Ik zeg alleen maar hardop wat u zelf denkt en ook wel moet geloven. calvijn: Dat lieg je, jij met je goddeloze strot!
kwakzalver libertijn: Ik spreek de waarheid. Zeg me, gelooft u dat God goed is? calvijn: Meer dan wie ook! libertijn: Kan de goede God ook het kwaad doen? calvijn: Nee.
libertijn: U zegt zelf dat alles wat er gebeurt door God wordt gedaan? En dat God alles wat er gebeurt en gedaan wordt, zelf veroorzaakt? calvijn: Ja, en dat is waar ook. Maar ook al lijken veel van Gods werken naar ons (gebrekkige) oordeel slecht, ik stel dat Hij desondanks nooit iets kwaads doet. Zie je nu, leugenachtige babbelaar en duivelse lasteraar, hoe verkeerd je mijn woorden uitlegt!?
medicijn voor de ziel
libertijn: Nee, juist niet. Kijk, ik heb het goed gezegd, want als God nooit iets kwaads doet en als Hij alles doet wat er plaatsvindt, hoe kan er dan ooit iets slechts worden gedaan? Heb ik geen gelijk? Uw woorden vormen zo de basis van mijn geneeskunst. U kunt zeggen dat God zelf het kwaad doet; u kunt ook zeggen dat niet alles wat er gebeurt door God wordt va gedaan; en tenslotte kunt u zeggen, zoals ik doe, dat | niets wat gebeurt slecht is. In het eerste geval lastert u God, in het tweede geval ontkent u uw eigen woorden. Als u echter de derde optie kiest, heeft u gelijk. En daarom is het terecht dat ik zeg dat je dwaas bent als je, zoals deze pati ent, berouw krijgt of treurig wordt vanuit het waanidee dat je zondigt. Je bent daarentegen wijs als je begrijpt dat er nooit iets slechts gebeurt; als je niet treurt om iets wat goed is en door God in jezelf en in alle mensen tot stand wordt gebracht.
Dat was de reden waarom Libertijn de zalfjes van de anderen afwees en zijn eigen zalf aanprees, die was gemaakt uit de olie van deze inzichten, etc. De andere dokters vielen hem daar echter zo fel op aan, dat hij geen woord meer durfde uit te brengen. In plaats daarvan waagde hij het de zieke stiekem iets in het oor te fluisteren. Tenslotte kwam kwakzalver Barentsz naar voren met een zalf waarvan hij hoog opgaf. Hij zei dat die zóveel kracht had dat zij ogenblikkelijk en zonder pijn of moeite genezing zou schenken aan elke zieke die erin geloofde en zich ermee liet insmeren. Alle andere zalfjes zouden alleen maar waardeloze en verderfelijke wondermiddeltjes zijn, etc. Daarna begon hij de anderen met zijn brutale, maar ongestudeerde en onbeschaamde mond uit te schelden. Die probeerden hem op zijn woorden te vangen en lieten hem in zijn eigen verwarde leugens vastlopen. Desondanks bestond hij het om schaamteloos tegen hun argumenten in te gaan en wel zó ongenuanceerd en kinderlijk dat hij, niet begrijpend wat er tegen hem werd gezegd, vooral tegen zichzelf sprak en desondanks dacht de anderen te hebben verslagen, zó groot was zijn gebrek aan ontwikkeling. Omdat hij alles door elkaar haalde en het ene voor het andere aanzag, begreep hij zichzelf noch zijn tegenstanders. Dat kon ook niet anders: aders, slagaders, zenuwen, spieren, huid, bloed of benen, hij gooide het allemaal op één hoop. Net als iemand die alle letters van het alfabet zonder onderscheid voor een A aanziet – dan is het natuurlijk onmogelijk om welk woord dan ook te lezen, laat staan te begrijpen. Toen de anderen tenslotte doorkregen hoe verward deze lompe schertsfiguur te werk ging, wekte dat eerder spot en hoongelach dan het verlangen om zijn woorden te weerleggen. Ondanks dit alles had deze snoeverige lomperik echter de
de teksten
interesse van de patiënt gewekt. En dan niet zozeer met zijn argumenten (die stuk voor stuk alle deskundigheid misten), maar met zijn suggestie en belofte dat hij zonder pijn en moeite een leven vol geluk kon krijgen, zonder bittere drankjes genezen kon worden en zonder moeizame strijd zijn ziekte kon overwinnen. En dat dan niet denkbeeldig, maar écht; niet pas geleidelijk na dit leven, maar nú al, zodra men ‘ja’ zou zeggen tegen Barentsz’ leugens en zich met zijn droomzalf zou laten insmeren. Krank zat echter nog vol onzekerheid en twijfel als gevolg van alle diagnoses van de verschillende dokters, die nu in een vurige discussie waren verwikkeld, elkaar uitjouwden, bespotten en belachelijk maakten en zelfs met elkaar op de vuist gingen. Kranks broer Eumenes | zag dit met lede ogen aan. Vol medelijden met zijn broer, van wie hij erg veel hield, kon hij zijn mond niet meer houden. Hij kon de babylonische spraakverwarring en het labyrint van onenigheid niet langer aanzien en begon dus te roepen en met zijn hand om stilte te gebaren. Toen hem dit eindelijk met veel moeite was gelukt, zei hij met een ernstig gezicht: ‘Mijne heren. Uit uw vurige ijver, woorden en daden blijkt zonder meer dat u het allemaal goed bedoelt en van harte probeert mijn broer te genezen. Dat u het op geen enkel punt met elkaar eens kunt worden, heeft u echter allemaal zelf kunnen merken. Daarom zult u zich ook kunnen indenken welk gevaar mijn broer door uw onenigheid loopt. Dit raakt me enorm en ik wil u daarom allen iets vragen. Ik zou graag zien dat iedereen antwoord gaf. Sta mij toe dat ik deze daad van liefde aan mijn broer bewijs.’ Eensgezind stemden de dokters en kwakzalvers hiermee in. ‘Zeg me dan,’ sprak Eumenes, ‘als mijn broer een verkeerd advies zou volgen, zou zijn leven dan in gevaar komen?’
vb
allen: Ja. eumenes: Is het dan niet beter wanneer hij helemaal niets doet of laat voordat hij zeker weet of wat hij wilde doen of laten slecht is of goed? allen: Ja.
eumenes: Kan een ongestudeerd persoon zich een goed oordeel vormen over geleerde disputaties? allen: Lastig. eumenes: Zo iemand snapt toch niets van de syllogismes, sofismes en enthymemata die u nogal vaak gebruikt. En van Grieks en Hebreeuws begrijpt hij zo mogelijk nog minder.
medicijn voor de ziel
allen: Dat is zo. eumenes: Nauwelijks hebt u de drogredenen in andermans redeneringen aangewezen of u begint al te discussiëren over Griekse, Hebreeuwse en Chaldeese woorden en vervolgens ook nog eens over zinnen en zegs wijzen in die talen. Of ziet u dat soms anders? allen: Nee, zo is het. eumenes: Mijn broer, die alleen zijn moedertaal verstaat, kan dus onmogelijk goed beoordelen wie van u gelijk heeft in discussies over de aard van woorden en zinnen in deze vreemde talen.
allen: Dat is waar.
eumenes: Als mijn broer hier geen goed oordeel over kan vellen en als het zo is dat hij in zijn penibele situatie niets moet doen of laten zolang hij er geen goed oordeel over heeft, dan zou hij ook die zalfjes en middeltjes van u niet moeten gebruiken zolang u het onderling oneens bent. U geeft dat zelf ook toe. Hij zou dan moeten wachten tot uw ruzies door de lieve vrede worden opgelost. En die hoop is zó ver te zoeken dat gevreesd moet ra* worden dat de | dood, die snel komt, hem daarvóór al uit zijn ziekte en onwetendheid zal hebben weggerukt. allen: Inderdaad, zo is het. Maar wilt u dan dat hij helemaal geen raad zoekt, niemand gelooft en vrijwillig voor zijn dood kiest? Ook al is onzeker of onze raad helpt, het staat evenmin vast dat zij niets uithaalt. Wat wél vaststaat is dat Krank ziek is en ook dat hij zal sterven als hij geen enkel advies aanneemt. Is een twijfelachtig advies niet beter dan een zekere dood?
eumenes: Jazeker. Maar betrouwbare raad zou nog beter zijn. allen: Maar wij zeggen stuk voor stuk dat we die hebben!
eumenes: Dat maakt onze hoop juist alleen nog maar onzekerder. Maar stel dat ik een betrouwbaar advies had, zou u het hem dan afraden? Ik heb het over een raad die zó betrouwbaar is, dat hij en ieder ander de zekerheid ervan wel moet aannemen. allen: Laat horen dat advies!
*Het origineel vermeldt abusievelijk als foliumnummer.
de teksten
eumenes: Zou u de betrouwbaarheid aannemen van een raad die, mits op de juiste manier uitgevoerd, nooit schadelijk kan zijn en zonder enige twijfel werkt? allen: Dat zouden wij aannemen, ja. Maar wat voor raad kan dat ooit zijn? U bent geen arts en u hebt niet gestudeerd. Ook heeft u geen staat van dienst als ervaringsdeskundige. Wat voor goeds kan uw geest op dit punt dan voortbrengen? eumenes: Ik heb dan misschien geen ervaring met andere mensen, ik heb dat wel met mijzelf. En als de betreffende raad bij mij goed heeft gewerkt, dan zou zij bij mijn broer, die dezelfde ziekte heeft, hetzelfde effect moeten hebben. Mijn raad is echter niet ontsproten aan mijn brein, maar een product van de wijsheid die mijn ziel heeft ervaren door de ware Hippocrates, die ergens zegt dat wij onszelf moeten verlaten en Hem moeten volgen. Daarom vraag ik u allen of niet elk mens ziek is, aangezien in elk mens het kwaad als oorzaak van zijn ziekte aanwezig is? allen: Ja. eumenes: Kan deze ziekte verdwijnen zolang het kwaad nog aanwezig is? allen: Nee, dat is onmogelijk. eumenes: Slaat dat kwaad op iets anders dan dat de zieke zijn onwetende of verkeerde oordeel, zijn lust, zijn begeerte en zijn eigen wil volgt? allen: Nee. eumenes: De mens doet dat zelf. En als hij wil genezen, moet hij dat kwaad de rug toekeren. allen: Zo is het. eumenes: Is de ware Hippocrates – ik bedoel het woord dat mens gewor- den is – niet de goedheid zelf? allen: Zonder enige twijfel.
rb*
eumenes: Niemand kan dus gezond worden zonder deze Hippocrates? allen: Nee. eumenes: Wie écht gezond wil worden, moet Hem dus volgen?
*In het origineel abusievelijk ‘’.
medicijn voor de ziel
allen: Ja. eumenes: Dan moet mijn raad ook volgens uw eigen woorden wel betrouwbaar en zeker zijn. Mijn broer moet namelijk zichzelf – de oorzaak van zijn slechtheid en ziekte – verlaten en de genoemde goedheid van Hippocrates aannemen als de bron van echte gezondheid. calvijn: Die raad is zó triviaal en algemeen, dat bij ons zelfs de kinderen dat al weten. eumenes: Maar ondertussen wordt zij bij u zó weinig in ere gehouden dat zelfs de volwassenen haar bijna nooit volgen.
calvijn: Dat mag zo zijn, maar hoe krijgt iemand juiste kennis over goed en kwaad?
eumenes: Ik zou misschien wel kunnen zeggen welke middelen er nodig zijn om de essentiële en volmaakte christelijke kennis te verkrijgen, maar dat is in dit geval helemaal niet nodig. Ik weet immers dat mijn broer er niet aan twijfelt of hij ziek is, maar het zeker weet. krank: Nou, inderdaad! De pijn laat me die zekerheid duidelijk voelen! eumenes: Weet je (of geloof je op zijn minst) écht dat je slechtheid de oorzaak van je ziekte is? krank: Zonder twijfel.
eumenes: Geloof je dat Christus het ware medicijn is voor de ziel? krank: Wis en waarachtig. eumenes: En dat Hij goed is? krank: Hij is de goedheid zelf. eumenes: Dat Hij in het licht woont?
krank: Ja, Hij is het licht zelf. eumenes: Dat gezondheid en ziekte net zomin gelijktijdig kunnen bestaan als goedheid tegelijk met slechtheid en licht tegelijk met duisternis? krank: Wat zou ik daartegen in kunnen brengen?
De tekst geeft Eumenes, maar uit de context wordt duidelijk dat Calvijn hier bedoeld moet zijn.
de teksten
eumenes: En dat je zonder licht niets kunt zien, niets echt kunt kennen of goed kunt beoordelen? krank: Dat is inderdaad onmogelijk. eumenes: Dat je niets op een goede manier kunt doen of laten zonder een goed oordeel? krank: Inderdaad.
va
eumenes: En al deze dingen weet of geloof je vast en zeker? krank: Zonder twijfel. eumenes: Begin er dan zonder enige twijfel mee om al de dingen te laten waarvan je weet of gelooft dat ze slecht zijn en alles te doen waarvan je weet of gelooft dat het goed is. Dat houdt bijvoorbeeld in dat je niet moet vragen naar dingen die je niet hoeft te weten, dat je niet moet luisteren naar discussies die onenigheid zaaien en dat je nooit je blinde en verkeerde oordeel moet volgen. Dat alles moet je achter je laten. Je moet uit de donkere spelonk van je onwetendheid komen en jezelf bevrijden uit de greep van de blinde begeerte van de dwaling. Je moet je richten op het licht van het leven, écht en door jezelf daadwerkelijk los te maken. Dan pas handel je echt waarachtig en wie dat doet zal het licht bereiken (Joh. : ). Dit zijn de mensen die Gods wil serieus nemen en zo tot ware kennis komen, dat is: tot de leringen van Christus (Joh. : ). Dit zijn zijn ware volgelingen, die daadwerkelijk bij zijn Woord blijven, de waarheid kennen en daardoor worden vrijgemaakt (Joh. : –). En wie is vrijgemaakt door de waarheid zelf, dat is door Gods Zoon, is waarlijk vrij. Zo luidt mijn raad – dit is wat ik als goed heb ondervonden en ik denk dat geen van de hier aanwezige dokters en ervaringsdeskundigen het zal tegenspreken. Of wil iemand beweren dat er enig gevaar schuilt in deze raad of dat zij nutteloos is? Jullie zijn stil en lijken het allemaal met me eens te zijn. Zeg toch, mijne heren, kan iemand de dingen werkelijk kennen zonder in het Licht te zijn? allen: Nee.
eumenes: Kan men iets op een goede manier laten of gebruiken | zolang vb men er geen ware kennis over heeft? allen: Dat is onmogelijk. eumenes: Dan zal het voor mijn broer, zoals ik heb gezegd, ook allereerst nodig zijn zich niets aan te trekken van al uw twistzieke discussies, uw
medicijn voor de ziel
diepzinnige vragen en uw onzekere leerstellingen over de ceremonies. En vervolgens is het nodig dat hij alleen doet dan wel laat wat volgens hem en volgens u allemaal zonder enige twijfel goed dan wel slecht is. Zo zal hij de plank nooit misslaan. Het alfabet van de deugd zit namelijk zó in elkaar dat als je het niet meteen in de praktijk brengt, je net zomin deugdzaam kan worden als iemand kan leren lezen zonder letters te kennen. En andersom, als hij dit doet – dat is: als hij gehoorzaam in Christus’ woorden blijft – zal hij vast en zeker kennis van de waarheid krijgen, werkelijk genezen en echt vrijgemaakt worden. Hij moet, met andere woorden, uit de spelonk van zijn eigenwaan komen, want daar zal hij het Boek der Waarheid nooit kunnen lezen of begrijpen, al waren alle zeven zegels ervan voor hem geopend. Hij moet naar het Licht gaan en daar aangekomen zal hem alle waarheid die hij nodig heeft meteen duidelijk worden – vanzelf en zonder al die onderzoekingen, ruzies en discussies vol kunstige trucjes en menselijke spitsvondigheden. Als hij dan in het licht is gekomen en ware kennis over de dingen heeft gekregen, wordt het mogelijk, ja door de kracht van de waarheid zelfs noodzakelijk, dat hij alle slechte ceremonies en leerstellingen afzweert en alle goede in volkomen zekerheid in praktijk brengt en aanneemt. Wat denkt u, mijne heren: is deze betrouwbare, nuttige, noodzakelijke en toepasselijke raad niet ver te verkiezen, aan te nemen en te volgen boven al die onzekere, onnodige en langdradige discussies?
Als je slecht bent, ben je dat dan omdat je dat wilt of tegen je wil in? Een dialoog tussen Peter en Jan Jaar onbekend
Tijdens een zonnige wandeling spreken de vrienden Jan en Peter over de zonde en hoe die ontstaat. Kernvraag is of mensen willens en wetens slecht zijn of tegen hun wil in. Omdat God zonder meer goed is, kan Hij ons niet tot het kwaad hebben aangezet. Hetzelfde geldt dan automatisch ook voor al het geschapene: wat uit de goede God is voortgekomen, moet op zichzelf eveneens goed zijn en kan dus nooit iets slechts in ons veroorzaken. Bovendien, zonde moet uit vrije wil gedaan worden: iets waartoe je gedwongen wordt, noemen we immers geen zonde. Er is dus een element van ‘willigheid’, vrijheid van keuze, waarin de mens vrij is van externe dwang: je wordt hier door jezelf gedreven. Niemand, concludeert Peter, is dus slecht zonder dat ook zelf te willen. Maar zonde is per definitie onaangenaam en schadelijk. Kiezen wij dan bewust voor iets onaangenaams als wij een zonde doen? Nee, want zelfs in het slechte zit iets aangenaams, namelijk het ‘vrij en ongehinderd’ willen wat je maar wenst. Dit is volgens Peter het enige genot dat de zondaar heeft; zonder dat plezier zou een slecht mens direct wensen dood te zijn. Maar het is een zeer tijdelijk en breekbaar plezier. Tijdens, na of zelfs al vóór de slechte handeling slaat dit genot namelijk in zijn tegendeel om: het permanente verdriet van een slecht geweten. Ons geweten en onze rede zullen nooit met het kwaad instemmen en klagen ons dan dus onophoudelijk aan. Ook slechte mensen zoeken met hun verkeerde handelingen uiteindelijk alleen maar het goede. Mensen hebben namelijk een natuurlijke drang tot gemoedsrust. Maar omdat zij de deugd niet kennen, denken zij dat ze beter de lusten kunnen volgen: ‘wie slecht is, wordt dus door zijn lusten verleid en bedrogen’. Slechte mensen laten zich, met andere woorden, vrijwillig bedriegen. Alleen de gevolgen – onrust, verdriet en ontevredenheid – willen zij niet. Dit is volgens Peter ook de enige straf op de zonde: dat de mens de pijnlijke consequenties van zijn vrijwillig gekozen slechte gedrag betreurt. De bron van dit alles is onwetendheid: ten onrechte denk je dat iets slechts goed is en goede consequenties zal hebben. Jonge mensen is dat niet aan te rekenen, iedereen wordt immers onwetend geboren. Maar als volwassenen onwetend zijn, zijn zij dat uit gemakzucht en koppigheid en daarvoor zijn ze verantwoordelijk. Ze
de teksten
blijven, met andere woorden, uit vrije wil onwetend. De reden hiervoor? Iedereen gaat er tegenwoordig voetstoots vanuit dat volmaaktheid en zondeloosheid in dit leven onbereikbaar zijn. En als je geen hoop hebt om volmaakt te worden, zul je daar natuurlijk ook niet naar streven. Zo kunnen mensen vrede hebben met hun diepe ontevredenheid. Coornhert gebruikt in deze tekst voortdurend de tegenstelling tussen ‘willig’ en ‘onwillig’. Een consequent equivalent in hedendaags Nederlands heb ik niet kunnen vinden. Ik heb hier meestal gekozen voor ‘door toedoen van de wil’, ‘gewild’ of ‘uit vrije wil’. ‘Onwillig’ kon vaak vrij recht-door-zee met ‘ongewild’ worden vertaald, maar soms was ‘tegen zijn wil’ duidelijker. Het gaat ten principale om de vraag of de wil nu wel of niet medeverantwoordelijk is voor je slechtheid: als je slecht bent, heb je dat dan ergens ook gewild of kan je er niets aan doen en gebeurt het tegen je wil in? Colom i, r–v
peter: Loopt u me daar nu zomaar voorbij? Kent u me niet meer? Of bent ra u ziende blind? jan: Ik was zo in gedachten verzonken dat ik nauwelijks wist waar ik was toen u mij aansprak. Ik schrok, alsof ik uit een heftige droom werd gewekt. Maar wat zit u daar in de zon te bakken? Laten we gaan wandelen. Het is immers rustig, zonnig en aangenaam weer. peter: Niets liever. En zeker in zulk gezelschap. Maar wel onder één voorwaarde: dat u me vertelt waarover u zo diep aan het nadenken was toen u daar kwam aanlopen, tenzij dat geheim is. jan: Als u niet had gevraagd het te mogen horen, had ik gevraagd het te mogen zeggen. Ik ken u namelijk als een verstandig mens die meer dan ikzelf in staat is om mijn twijfels en tegenstrijdige gedachten via de rede tot harmonie te brengen. peter: Zeg dat niet. Alleen God weet wie verstandig is. Het is zoals men zegt: twee ogen zien meer dan één. Zeg daarom wat u op uw lever heeft, ik zal graag luisteren. jan: Toen ik daarvandaan kwam om wat te wandelen, zag ik op de poort van een huis in gouden letters het bekende orakel van Apollo staan: Ken uzelve. Ik nam deze woorden ter harte alsof ze direct tot mij gesproken waren en begon mijzelf meteen te onderzoeken. Ik realiseerde me niet alleen dat mijn leven vroeger vol kwaad en onrecht was, maar ook dat
als je slecht bent
mijn huidige leven daar allerminst vrij van is. Deze droevige constatering ontlokte een diepe zucht aan mijn innerlijk en drukte zwaar en angstig op mijn hart. En toen dacht ik: als mijn slechtheid mij zoveel verdriet doet, waarom houd ik er dan niet mee op? Het is immers moeilijk te geloven dat de goede en almachtige God, zonder wie geen kracht of vermogen kan bestaan, de mens dwingt slecht te zijn. Als ik er daarentegen door een kwade geest of mijn eigen verdorven aard toe word gedreven, waarom zou ik dan gewetenswroeging hebben, mij kwellen en bedroefd zijn over iets wat nu eenmaal zo is en volledig buiten mijn schuld om gebeurt? Zonde en slechtheid moeten namelijk voortkomen uit de wil, anders zijn ze geen zonde. Vervolgens dacht ik: als ik door toedoen van mijn wil slecht ben, hoe kan ik er dan spijt van hebben, want niemand betreurt dat hij is wat hij wil zijn. En omgekeerd: als ik tegen mijn wil in slecht ben, wie kan mij dan dwingen ermee te stoppen? Hierover verwonderde ik mij toen u mij aansprak. peter: Als uw inwendige ogen op zo’n diepzinnige, maar nuttige en heilzame kwestie waren gericht, verbaast het mij niets dat u mij in de buitenwereld met open ogen voorbij liep. Er is absoluut geen onderwerp waarover ik liever van gedachten zou wisselen – zeker met u, gewend als u bent om de blik op uzelf te richten om zo uw eigen aard en uw doen rb en laten te leren kennen. Het raakt ook aan kwesties van het recht | en is bij mijn weten nog door niemand helder uit de doeken gedaan. Daarom zullen wij, als u dat goedvindt tenminste, de kwestie op het meest fundamentele niveau bekijken, want dat verdient zij. We hebben alle tijd – het duurt nog drie uur voordat het middag is –, het is prachtig weer en bovendien is de weg aangenaam en zo lang als we maar willen. jan: Wat u daar zegt is zonder meer waar, laten we dus beginnen. peter: De kern van uw twijfel kan als volgt worden geformuleerd: Is men slecht door toedoen van zijn wil of tegen zijn wil in? Nietwaar?
jan: Precies. peter: Het lijkt me noodzakelijk eerst helder te krijgen wat we bedoelen met ‘slecht zijn’, ‘door toedoen van je wil’ en ‘tegen je wil in’. jan: Dat is waar.
peter: Voor de mens is slecht zijn dat hij anders wil dan wat God wil, net zoals het omgekeerd de hoogste deugd is om één te zijn met de goddelijke wil.
Wat is slecht zijn?
de teksten
jan: Ook dat is waar. Wat is ‘door toedoen van je wil’? Wat is ‘tegen je wil in’?
peter: Met ‘door toedoen van je wil’ wordt bedoeld dat je in vrijheid kiest en je voorneemt iets te doen of te laten. Iets gebeurt echter ‘tegen je wil in’ als je het afkeurt en gedwongen wordt het tegen je zin te doen of te laten. jan: Het lijkt erop dat het zo is.
peter: Laten we deze dingen dan nu eens samenvoegen en kijken wat eruit komt. jan: Ga uw gang. peter: Als slecht zijn betekent dat je anders wil dan wat God wil, dan wordt dus niemand door Hem gedwongen om het slechte te willen, zoals u eerder terecht moeilijk kon geloven. God is namelijk de goedheid zelf en kan daarom alleen maar het goede doen en willen, want anders zou zijn wil gedeeld zijn, niet met zichzelf overeenkomen en tegen zichzelf gekeerd zijn. jan: Zo is het.
peter: Als de almachtige God de mens al niet tot slechtheid kan dwingen, hoe zouden schepsels dat dan kunnen? Ook al omdat die, door Gods goedheid, allemaal goed zijn geschapen. jan: Dat zou inderdaad vreemd zijn. Maar ga door! peter: Als het willen ook keuzevrijheid impliceert, zoals we hebben ge- zegd, dan kan het nooit door God of een schepsel worden gedwongen, zolang het tenminste vrijwillig blijft – anders zou ‘willen’ immers zijn essentie verliezen en in ‘moeten’ veranderen. ‘Tegen je wil in’ gaat, zoals we net zeiden, over iets afwijzen, terwijl je toch gedwongen wordt het tegen je zin te doen of te laten. Het hoort echter bij de aard van het willen dat het niet door iets externs aangedreven wordt, maar door zichzelf. Omdat wie slecht is iets anders wil dan God en omdat alles wat een wil heeft of ‘willig’ is door zichzelf wordt aangedreven, kan wie slecht is onmogelijk slecht zijn zonder dat ook te willen en evenmin gedwongen worden tot iets wat hij afwijst en niet wil. jan: Maar zeg me dan: is wat vrijwillig gebeurt niet altijd prettig en aan- va genaam?
Namelijk het willen.
als je slecht bent
peter: Zeker. jan: Maar slecht zijn is pijnlijk en droevig, toch? peter: Zonder enige twijfel.
jan: Als wie slecht is vrijwillig slecht is, als wat vrijwillig gebeurt plezierig is en als bovendien het slechte verdrietig is, dan lijkt uit uw redenering te volgen dat het slechte tegelijk aangenaam en verdrietig is. Hoe kan dat nu? peter: Het enige plezier dat een slecht mens heeft, is dat hij vrij en ongehinderd alles kan willen wat hij maar wil, wenst of verlangt. Ieder mens die zonder enig genot door het leven gaat en geen hoop heeft op iets aangenaams, zal verlangen dood te zijn. En daarom zou een slecht mens willen sterven als hij dit genot niet zou hebben. Het genot om in vrijheid iets te willen, hebben zij met goede mensen gemeen, met dit verschil dat het genot van de goede mens niet ophoudt bij zijn goede daden, maar altijd blijft doorgroeien en toenemen. Het genot dat de slechte mens krijgt door ongezonde hoererij, domme dronkenschap, onverzadigbaarheid, hebzucht en dat soort ondeugden, slaat echter om in een eeuwige ellende. Dat gebeurt direct na of zelfs al tijdens de handeling. Ja, sterker nog: het gebeurt eigenlijk al op het moment dat de wil ontstaat en wel doordat de mens berispt en bestraft wordt door zijn geweten en zijn natuurlijke rede, die nooit met het kwaad kunnen instemmen. Hieruit blijkt duidelijk dat, hoewel vrijwilligheid of de mogelijkheid om in vrijheid het goede of het slechte te willen op zichzelf altijd plezierig en aangenaam is, slecht zijn toch onaangenaam is, al is het in vrijheid en volledig zonder dwang. jan: Dat zal zo zijn. Maar vertel me: zoekt iemand die slecht is niet bij alles wat hij doet naast genot en gemoedsrust ook het goede? peter: Jazeker. jan: En vindt hij dat ook?
peter: Niet zolang hij slecht blijft.
jan: Als zulke mensen deze rust en dit plezier ontberen, komt dit dan omdat zij dat willen of gebeurt het tegen hun wil in? Het lijkt me logisch dat het huns ondanks gebeurt, want wat je het liefst wilt hebben, wil je niet graag verliezen. En dat zij het graag willen hebben blijkt duidelijk uit het feit dat zij ernaar zoeken.
de teksten
peter: Dat zij deze gemoedsrust mislopen gebeurt niet ongewild, zoals u denkt, maar uit vrije wil. Zij laten haar lopen voor een (verondersteld) groter genot. Het is zoals de wolf uit de Esopet, [die dacht dat] zijn scheet op een goede kans wees, zodat hij allerlei andere goede kansen aan zich voorbij liet gaan in de hoop iets beters te krijgen. Hij hield zichzelf voor de gek en moest daar uiteindelijk een hoge prijs voor betalen. Of [denk aan iemand] die goede wijn hoopt te krijgen en daarom het bier dat voor hem staat afwijst, zodat hij vrijwillig dorst lijdt. Of aan iemand die tijdens het eten zó op het pasteitje is gefixeerd dat hij vrijwillig honger lijdt en de andere gerechten laat afruimen. Zo gaat het ook met slechte mensen. Zij begeren de [gemoeds]rust niet op basis van kennis, maar zoeken haar blindelings, vanuit een natuurlijke drang. Zij weten nog niet hoe edel de rust is die hun door de deugd wordt beloofd; die komt onaangenaam op hen over omdat ze veel inspanning lijkt te kosten. Maar hun genot lijkt hun daarentegen aangenaam, zoet en makkelijk te verkrijgen. Dat [genot] bevalt hun, het andere niet. Dus volgen zij uit vrije wil wat hun behaagt – en laten zij eveneens uit vrije wil wat hun niet bevalt, namelijk de deugd, die noodzakelijk is voor echte | gemoedsrust en waar genot.
vb
jan: Er is dus sprake van bedrog. Wie slecht is wordt door zijn lusten verleid en bedrogen. peter: Absoluut. jan: Maar laten zij zich vrijwillig bedriegen of gebeurt dat tegen hun wil in? peter: Je kunt niet tegen je wil in bedrogen worden, want dan zouden we het immers niet over bedrog, maar over dwang of geweld hebben. Welk kind laat zich niet liever bedotten door vriendelijk lijkende mensen (die het echter vijandig gezind zijn en het met eten, drinken, kleren en speelgoed van het goede en eervolle pad afbrengen) dan dat het zich afkeert van zijn lusten uit angst voor zijn streng lijkende vader en diens stok, die het kind onderwijzen in deugd en eer? Zoals het met zulke kinderen gaat, gaat het ook met de wereld als geheel. Daarom luidt het spreekwoord ook niet dat de wereld tegen wil en dank bedrogen wordt of dat zij wel bedrogen moet worden, maar: de wereld wil bedrogen worden (vult de De in het origineel genoemde ‘Esopische Wolf ’ kan verwijzen naar een wolvenfabel van de klassieke Griekse dichter Esopus (e eeuw v. Chr.), maar ook naar de daarop geïnspireerde Middelnederlandse satirische fabelverzameling Esopet of ‘kleine Aesopus’ (tweede helft van de dertiende eeuw). Het is hoe dan ook een vreemde verwijzing, want in beide bronnen komt dit specifieke verhaal helemaal niet voor.
als je slecht bent
cipi). In die zin wil iedereen dus bedrogen worden, terwijl niemand de consequenties ervan wil. Integendeel, die ondergaan zij tegen hun wil en met veel geklaag en gejammer. En dat is dan de enige straf van de slechte mens, want als dit niet-willen zou verdwijnen, dan zou slecht gedrag geen straf kennen, aangezien er zonder dit niet-willen geen verdriet in het gemoed kan zijn (we spreken hier over geestelijke en niet over lichamelijk zaken). En het zou verkeerd zijn als slecht gedrag ongestraft bleef, omdat de deugd dan ook geen beloning zou hebben. jan: Misschien klopt het dan dat wie slecht is, als een kind bedrogen wil worden, zoals u zegt. Maar dat komt dan door zijn onwetendheid, nietwaar? peter: Door niets anders. jan: Dan kom ik weer terug op mijn oude vraag: is hij dan onwetend omdat hij dat wil, of gebeurt het buiten zijn wil om? peter: Net zoals mensen niet geboren worden omdat zij dat willen, is niemand gedurende zijn jonge jaren uit vrije wil onwetend. Waar geen ervaring is, heerst immers per definitie onwetendheid. Het probleem ontstaat als iemand onwetend blijft wanneer hij begrip kan en hoort te hebben. Het is nogal een verschil of een jong iemand zich als een kind gedraagt of dat een volwassen man of zelfs een grijsaard een kinderlijk begrip tentoonspreidt.
jan: Als de slechte mens onwetend blijft, is hij dat dan gewild of ongewild?
ra
peter: Gewild. Want als je iets niet begeert, is het ook niet tegen je wil als je het niet krijgt. Een slecht mens verlangt niet naar inzicht, aangezien dat slechts schaamte, pijn, straf en verdoemenis bij hem oproept; hij haat het licht, omdat zijn daden slecht zijn. Dit is wat dronkaards ertoe aanzet om, als zij ’s ochtends door hun geweten en hun rede worden bestraft, hun kater meteen met een vers glas drank te verwerken – ter verdrijving van wat zij zwaarmoedigheid en melancholie noemen. Ik herinner me een belangrijk heerschap, absoluut geen heilig boontje, die, toen iemand hem vroeg waarom hij dagelijks wel de mis maar nooit de preek bezocht, antwoordde: ‘Wat kan ik daar anders halen dan nog meer spijt?’ Dat is de reden waarom slechte mensen wijze lessen traag en onwillig aannemen. | Als gevolg daarvan stellen zij zich weerspannig, rebels en ongehoorzaam op jegens oude en wijze mensen, die graag deugdzaam advies zouden geven. Dit leidt ertoe dat wijze en verstandige woorden walging, treurnis en onaangename gevoelens bij hen opwekken, dat zij arbeid schuwen, kennis
de teksten
mijden, de waarheid verwaarlozen, kortom: dat zij alle aangeboden lessen weigeren, van de hand slaan en haten, zodat zij onwetend blijven. Wat denkt u: gebeurt dit met of zonder hun eigen vrije, slechte wil? Als er handige straatkunstenaars, landlopers of kwakzalvers langskomen, verklede potsenmakers of dat soort praatjesmakers, die enkel leugens, leegte, on- wetendheid en totale dwaasheid verkopen, o God, hoe leuk en plezierig vinden zij dat wel niet! Kijk hoe snel zij hun aandacht daarop richten! De drukte die dan ontstaat! De inspanning die men zich dan getroost om deze dwaasheden maar zo goed mogelijk te kunnen horen en zien! Alsof dat het ultieme genot is. Zo gaat het altijd en overal, en wel zó vaak dat het verder geen bewijs meer nodig heeft. [Slechte mensen] komen dus niet gewillig tot inzicht, maar wel graag en vrijwillig tot dwaasheid en onwetendheid. Dat ondervond ook Demosthenes, toen bleek dat hij de ongeïnteresseerde toehoorders van zijn serieuze en waardevolle redevoeringen wél kon boeien met een of ander grappig verhaaltje over de schaduw van de ezel. Wie twijfelt er dan nog aan of [deze mensen] uit vrije wil onwetend blijven? jan: De oorzaak waardoor zij onwetend blijven, lijkt te zijn wat u zegt: zij mijden de geneeskrachtige kennis en waarheid als een bijtend medicijn op een pijnlijke wond. Maar verderfelijke, verdovende leugens en dwaasheden begeren en gebruiken ze als een zoet vergif. Ik zou echter graag horen wat hen in deze waan laat en waarom zij niet merken dat hun dwaasheid hun pijn niet alleen niet kleiner maakt, zoals zij dachten, maar zelfs elke dag erger en groter. Hoe komt het dat zij zo graag blijven spelen met een kat die aan de voorkant vriendelijk spint, maar van achteren venijnig krabt? peter: Dat is een goede vraag. Het lijkt me de kern van de kwestie. Luister daarom wat ik te zeggen heb. Het is niet nodig aan te tonen welke invloed de waanbeelden en illusies hebben die voortkomen uit overreding en wijsmakerij. Dat blijkt immers maar al te duidelijk uit al de verschil- lende sekten die nu op aarde bestaan. Onder hen is er niet één die het niet op alle punten faliekant met een andere stroming oneens is. Sterker nog: er is er zelfs niet één die niet op vele punten fel tegen alle andere gekant is. Menno [Simons] zegt dat je moet geloven voordat je gedoopt wordt, maar Zwingli is het daar niet mee eens. Zwingli zegt dat vrome heidenen net als christenen zalig kunnen worden, maar Luther noemt hen (en daarom ook
Demosthenes (– v. Chr.) was een Grieks redenaar en staatsman.
als je slecht bent
rb
Zwingli) goddeloos. Luther denkt dat bij de mis Christus lichamelijk aanwezig is, [maar Zwingli] ontkent dat weer. Gelooft die in de opstanding van het lichaam, Loy gelooft alleen maar in een geestelijke wederopstanding. Houdt Loy Christus voor de allerhoogste priester, herder en leraar, H.N. en D.I. zijn daar tegen en slaan zichzelf, of althans de Geest in hen |, hoger aan. Enzovoorts. Er zijn in deze stromingen genoeg, ja meer dan genoeg mensen te vinden die bereid zijn te sterven, vanuit het waanbeeld dat hun sekte (of wat zij hun ‘leer’ noemen) op alle punten waar en juist is. Hieruit blijkt zonneklaar dat overtuigingen, waanideeën en meningen in staat zijn om mensen vrijwillig hun lichaam of leven te laten geven voor een als waarheid opgevatte leugen. Is het dan vreemd dat de wereld, die hardnekkig gelooft dat het hier nooit volmaakt zal zijn en dat wij altijd zullen zondigen en (per consequens) altijd een knagend geweten en een schuldig gemoed zullen hebben, vrede heeft met haar onvrede en rust vindt in haar onrust? Niemand zet immers zijn zinnen op iets als hij niet denkt het ook te kunnen krijgen. Iedereen die slecht is, meent dat het onmogelijk is hier op aarde een goed, heilig en gezond geweten te krijgen (in de Bijbel vergeleken met een eeuwig feestmaal) en dus verlangen ze er ook niet naar. En zo derven zij uit vrije wil datgene wat zij niet begeren en zijn en blijven zij moedwillig slecht. Dit blijkt ook ontegenzeglijk uit hun eeuwige wroeging en hun knagende geweten – de reden waarom u met uw vraag kwam. Als zij gedwongen en ongewild slecht zouden zijn, waarom klaagt hun geweten hen dan aan? Het is in dat geval toch niet hún schuld dat zij slecht zijn? Als iemand onder dwang dronken wordt gevoerd door met een trechter wijn in hem te gieten, of als een sterk persoon de hand van een zwak persoon gebruikt om tegen diens wil iemand dood te steken, zou het dan terecht zijn als zo’n dronkaard of zo’n moordenaar door zijn geweten werd geplaagd? jan: Absoluut niet. Ik zie nu in dat niemand door zijn geweten wordt gekweld zonder schuldig te zijn. Ook begrijp ik het fundamentele onderscheid dat wie slecht is, dat door toedoen van zijn wil is en blijft, maar de onaangename gevolgen van het slechte niet heeft gewild. Ik verbaas me er dus ook niet meer over, zoals eerst, dat wie slecht is, slecht is omdat hij dat wil en tóch droevig is. Hij treurt namelijk niet, zoals ik eerst dacht, Bedoeld is hier Eligius Pruystinck oftewel ‘Loy de Schaliedekker’ (ca. –), de leider van de zogenaamde loïsten, een groep Antwerpse libertijnen. Deze afkortingen staan respectievelijk voor Hendrick Niclaes (Homo Novus), oprichter van het spiritualistische Huys der Liefde, en David Joris, leider van de spiritualistische groepering van het davidjorisme.
Spr. : .
de teksten
om zijn slechtheid, die hij zelf heeft gewild, maar om de straf en pijn, die hij niet heeft gewild. Ik ben u enorm dankbaar dat u mij dit onderscheid heeft uitgelegd. Maar kijk! Ik dacht dat we pas halverwege waren, maar we zijn al bij de stadspoort aangekomen. Bovendien is de zon nu op het hoogste punt. Wij hebben onze wandeling en ons gesprek goed afgepast; het is juist lunchtijd. Ik wil u daarom hartelijk bedanken en beveel u bij God aan. peter: Luister nog even naar wat ik u nog meer wilde zeggen. Het duurt niet lang. jan: Spreek toch! Het kan me niet lang genoeg duren; als ik naar u blijf luisteren, zal ik slechts een slechte maaltijd laten schieten voor een betere. peter: Als je het goede wilt en verlangt, dan zal het gaan zoals je wilt en zul je het krijgen. Wie namelijk het goede wil, wil wat God wil. En Gods wil geschiede. Altijd. Als slechte mensen ongewild slecht zouden zijn, dan zouden ze eigenlijk goed willen zijn en dus krijgen wat zij verlangden. Zo zouden zij zonder meer goed worden. Maar in werkelijkheid blijven slechte mensen slecht en ontvangen zij het goede niet. Daaruit blijkt dat zij het niet willen of verlangen. En als zij niet naar het goede verlangen |, kunnen zij ook nooit tegen hun wil slecht zijn. Ergo: wie slecht is, die va wordt, is en blijft uit vrije wil slecht. Begrijpt u wat ik zeg? jan: Ik begrijp het beter dan ooit. Als slechte mensen ongewild slecht zouden zijn, dan moest het wel zo zijn dat het hun aan kracht ontbrak om goed te worden, nietwaar? peter: Zo is het exact. jan: Als het hun aan kracht ontbrak, zou dat gewild óf ongewild moeten zijn. peter: Een van beide. jan: Als het gewild was, dan zouden zij niet ongewild slecht kunnen zijn. peter: Nee.
vb
jan: Was het ongewild, dan konden zij niet slecht zijn, omdat zij dat dan zouden zijn zonder dat te bedoelen of te willen, zoals u hebt aangetoond aan de hand van de voorbeelden van de onbedoelde dronkaard en moordenaar. En dus zou er dan ook geen slechtheid of schuld in hen kunnen zijn. Ik besef daarom dat zij door toedoen van hun wil slecht zijn en niet ongewild. Wie niet slecht is, kan het ook niet tegen zijn wil zijn.
als je slecht bent
peter: U hebt het begrepen. Adieu, Jan! En als u ooit op het punt komt dat u niet meer slecht wilt zijn, dan zult u weldra, door Gods genade, uit vrije wil goed zijn! Einde
Personenregister
Agesilaüs ii van Sparta (– v. Chr.): koning van Sparta. Bevrijdde in de Griekse steden in Klein-Azië van Perzische overheersing. Toen verschillende Griekse steden, waaronder Athene en Thebe, tegen Sparta samenzweerden, versloeg hij deze bij Coronea, waarna hij in een verbond sloot met de Perzen (de Koningsvrede of Vrede van Antalcidas). Epaminondas van Thebe maakte later met een reeks overwinningen tegen Sparta een einde aan de machtspositie van Agesilaüs. Xenophon, die Agesilaüs op verschillende veldtochten vergezelde, schreef een biografie over de Spartaanse koning, waarin hij hem eerde als een deugdzaam en nederig man. Aristides ‘de Rechtvaardige’ van Athene (na – ca. v. Chr.): Atheens staatsman en veldheer. Nam deel aan de slag bij Marathon ( v. Chr.). In v. Chr. werd hij, als gevolg van zijn politieke machtsspel tegen Themistocles, verbannen. Na zijn rehabilitatie leidde hij de Atheense troepen bij de slag bij Plataeae ( v. Chr.). Aristides stond bekend om zijn deugdzaamheid en onomkoopbaarheid. Barentsz, Arend: leider van een antinomiaanse sekte, waarover weinig bekend is. Coornhert trekt in verschillende teksten fel tegen hem en zijn sekte van leer. Brutus, Marcus Junius (– v. Chr.): Romeins senator en stoïcijn, met name bekend als een van de moordenaars van Julius Caesar (‘et tu Brute’). Vocht met Pompeius Magnus tegen Caesar. Bij de slag bij Philippi leed hij een nederlaag tegen de legioenen van Octavianus (de latere keizer Augustus) en Marcus Antonius, waarna hij zelfmoord pleegde. Calvijn, Johannes (Jean Calvin; –): Franse reformator. Ontdekte zijn roeping door een bekeringsbeleving in –. De vervolging van protestanten in Frankrijk vanaf dwong hem tot een zwervend bestaan dat in eindigde in een Zwitserse ballingschap. In datzelfde jaar verscheen in Bazel van zijn hand een werk dat in latere drukken zou uitgroeien tot zijn hoofdwerk: Christianae religionis Institutio, een omvattend dogmatisch overzicht van de christelijke
personenregister
geloofsleer. Conflicten met de Geneefse overheid leidden tot zijn verbanning in , maar in keerde hij weer in Genève terug, het begin van een door hem geïnspireerd regime van strenge kerktucht dat Genève tot voorbeeld van een theocratie maakte. In werd de antitrinitarist Servet door Calvijn aangeklaagd en veroordeeld tot de brandstapel, hetgeen gelovigen in heel Europa schokte en sterke impulsen gaf aan de e eeuwse discussie over geloofsvrijheid en tolerantie (bijv. Castellio, Coornhert). Calvijn kende in elk geval Coornherts Verschooninghe van de roomsche afgoderije (), waarop hij twee jaar later furieus reageerde met het traktaat Response à un certain Hol¯adois. Cato, Marcus Porcius (bijgenaamd de Oude; – v. Chr.): Romeins staatsman en schrijver. Bestreed in woord en geschrift de moreel verwekend geachte effecten van de Hellenistische cultuur op de Romeinse samenleving en cultuur. In zijn informatieve dialoog Cato maior gaf Cicero een geïdealiseerd portret van hem. Demosthenes (– v. Chr.): Grieks redenaar en staatsman, die streed tegen de groeiende macht van Philippus ii van Macedonië. Hij groeide uit tot de leider van de anti-Macedonische partij in Athene en het Griekse verzet tegen de machtsuitbreiding van Philippus ii. Hij vocht mee in de Slag bij Chaeronea (), waarin het Atheens-Thebaanse bondgenootschap werd verslagen. Na Philippus’ dood smeedde hij een nieuw anti-Macedoons bondgenootschap, dat snel door Alexander de Grote de kop werd ingedrukt. Toen Athene na de slag bij Crannon door Antipater werd bezet, vluchtte Demosthenes naar het eiland Kalauria en zocht aldaar asiel in de Poseidontempel. Uiteindelijk maakte hij met vergif een eind aan zijn leven. Van Demosthenes zijn verschillende redevoeringen bewaard gebleven. Gulick, Hendrik van (?–): volgeling van Arend Barentsz waarover bijna niets bekend is. Coornhert duidt hem in een brief aan als jonkheer H. v. Gulick. Hannibal Barkas (– v. Chr.): Carthaagse generaal en tegenstander van de Romeinen. Tijdens de Tweede Punische Oorlog trok hij met zijn leger vanuit Iberia via de Pyreneeën, de Provence en de Alpen naar Italië, waar hij vele overwinningen behaalde. Na jaar omzwervingen in Zuid-Italië werd hij teruggeroepen naar Carthago en in de Slag bij Zama Regia door de Romeinen verslagen. Nadien was Hannibal bestuurder in Carthago. Omdat Rome zijn uitlevering eiste, moest hij vluchten naar Syrië en Bithynië. Toen hij aan de Romeinen uitgeleverd dreigde te worden, pleegde hij zelfmoord door gif in te nemen.
personenregister
Hippias van Elis (ca. – v. Chr.): tijdgenoot van Protagoras en een bekend Grieks sofist. Hij werd geroemd om zijn veelzijdige kennis en fenomenale geheugen, maar zou een buitengewoon arrogant karakter hebben gehad. Joris, David (–): invloedrijke doperse leider en stamvader van de spiritualistische stroming van het davidjorisme. Joris zag zichzelf, na koning David en Christus, als de ‘derde David’ en riep zijn volgelingen op tot naaktloperij en seksloze bijslaap om zo hun onafhankelijkheid van de vleselijke lusten te testen. Joris’ interesse verschoof van het sacramentarisme, via het doperdom geleidelijk naar het spiritualisme. Centraal in Joris’ leer staat dat de mens wedergeboren moet worden, waartoe alle lusten (en dan vooral de seksuele) moeten worden gedood. Loy de Schaliedekker (ca. –): leider van de zogenaamde loisten, een groep Antwerpse libertijnen in de traditie van de middeleeuwse scholastiek. Ook bekend als Eligius Pruystinck. Luther, Martin (–): reformator en theoloog. In zijn beginjaren onderging Luther de invloed van de Moderne Devotie, het nominalisme en het humanisme. In trad hij in het klooster van de Augustijner heremieten in en maakte hij studie van scholastieke theologie, Petrus Lombardus en vooral Augustinus. In leerde hij de preken van Tauler kennen en in gaf hij de aan Tauler verwante (en door Coornhert hevig bewonderde) Theologia deutsch uit. Blijvend beïnvloed door de antipelagiaanse genadetheologie van Augustinus ontwikkelde hij, in baanbrekende exegetische studies, een volstrekt nieuwe ‘reformatorische’ theologie, waarin met name zijn opvattingen over boete en aflaat tot diepgaande conflicten met de Kerk leidden, die tenslotte uitliepen op zijn excommunicatie (). Na een onderduikperiode op de Wartburg keerde hij in terug in Wittenberg, waar hij vanaf hoogleraar in de theologie was, om vandaaruit leiding te geven aan de Reformatie, langs de lijn van een door de overheid gesanctioneerd proces van religieus-theologische en sociale vernieuwing. Mucius Scaevola, Gaius: Romeinse mythologische held, bekend om zijn grote moed. Toen de Etruskische koning Lars Porsenna opdracht gaf de jonge Romein in het vuur te werpen, stak Mucius onverschrokken en zonder een teken van pijn zijn rechterhand in het vuur (vandaar zijn bijnaam Scaevola of ‘de linkshandige’). Diep onder de indruk van de moed van de jongeman, schonk Porsenna Mucius de vrijheid.
personenregister
Mortaigne, Gerard van: over Gerard van Mortaigne of Gerardus Mortangius is weinig bekend. Hij was een van de Nederlanders die als vluchteling in Emden verbleven. In de Zedekunst noemt Coornhert hem ‘een mynre grootste vrienden’. Becker meldt daar in een voetnoot dat Mortaigne in lid van de Hoge Raad werd, maar al snel daarna stierf. Niclaes, Hendrick (ca. – ca. ): oprichter en leider van de spiritualistische beweging het Huys der Liefde, dat gedurende de zestiende eeuw een behoorlijke aanhang had in de Lage Landen. Noemde zichzelf ook wel homo novus (nieuwe mens). Coornhert was in eerste instantie geïnteresseerd in de spiritualistische denkbeelden van de sekteleider en ontving Niclaes zelfs een paar keer bij hem thuis in Haarlem. Uiteindelijk keerde hij zich toch van hem af en schreef een aantal felle geschriften tegen hem. Pruystinck, Eligius: zie Loy de Schaliedekker. Simons, Menno ( / –): theoloog en (vanaf ) priester. Onder invloed van de geschriften van Luther en andere reformatoren sloot hij zich in aan bij de dopers. Spoedig na zijn doop werd hij tot ‘oudste’ gekozen en keerde hij zich tegen de radicale en militante stromingen binnen het doperdom (zoals de dopers van Münster). Hij streefde naar de vereniging van gematigde groepen. Centraal in zijn leer stond de met de doop verbonden bekering. Vanaf het midden van de e eeuw begonnen veel dopers zich ‘mennonieten’ te noemen. Zij hebben in de Verenigde Staten nog steeds een aanzienlijke aanhang. Origenes ( / –): Grieks theoloog en filosoof. Hij liet een enorm, hoofdzakelijk voor het filosofisch onderwijs geschreven oeuvre na. In zijn hoofdwerk (Over de principes) biedt hij een synthese van traditioneel-christelijk, platoons en gnostisch gedachtengoed. Zijn monumentale Johannes-commentaar is een hoogtepunt van zijn exegetisch werk. Zijn werk werd tot tweemaal toe als ketters veroordeeld (in en ). Phocion (– v. Chr.): Atheens veldheer en staatsman. Bemiddelde tijdens de onlusten die volgden op de dood van Alexander de Grote in bij de vrede met Antipater, waardoor Athene zijn politieke zelfstandigheid verloor. Zijn gematigde, verzoeningsgezinde politiek werd hem noodlottig: als vriend van Macedonië werd hij veroordeeld tot het drinken van de gifbeker. Socrates (ca. – v. Chr.): Grieks filosoof. Hij liet geen geschriften na, maar dankt zijn roem aan vele leerlingen, onder wie Plato en Xeno-
personenregister
phon. In werd hij beschuldigd van het invoeren van nieuwe goden en het bederven van de jeugd en veroordeeld tot het drinken van de gifbeker. Themistocles ( – ca. v. Chr): belangrijk Atheens staatsman. Als commandant van de Atheense vloot versloeg hij de Perzen bij Salamis. Zijn arrogantie en hebzucht leverden hem veel vijanden op, zodat hij in werd verbannen. Rond overleed hij in Perzië. Sommige bronnen (Thucydides) spreken van een ziekte, andere hebben het over zelfmoord, volgens de overlevering door zich te vergiftigen met stierenbloed. Zwingli, Ulrich (Huldrych; –): reformator uit Zürich. Hij sloot zich aanvankelijk aan bij de door Erasmus gehuldigde visie van een op rede en moraal gegrondvest christendom, maar ontwikkelde daarna een eigen reformatorische opvatting van het evangelie. Daarop voortbouwend formuleerde hij, onafhankelijk van Luther, een kerkelijk hervormingsprogramma dat hij vanaf in Zürich, in samenwerking met de stadsraad, doorvoerde.
Index van namen Agesilaüs ii van Sparta, Aristides, Augustinus, Aurelius, , , Barentsz, Arend, , , , , –, , , Becker, Bruno, , , Boccaccio, Giovanni, Brutus, Marcus Junius, Calvijn, Johannes, , , , , , –, Cato, Marcus Porcius, , , Cicero, Marcus Tullius, , , , ,
Luther, Martin, , , , – , , , , Luycx, Hendrick, Mucius Scaevola, Gaius, Mortaigne, Gerard van, , – Niclaes, Hendrick, , , , Plato, , , , , Pruystinck, Eligius: zie Loy de Schaliedekker.
Demosthenes,
Seneca, Lucius Annaeus, , , Simons, Menno, , , – ,
Foxius Morzillus, Sebastianus,
Origenes,
Goltzius, Hendrick, Gulick, Hendrik van,
Phocion, Socrates, , , , ,
Hannibal Barkas, Heemskerck, Maarten van, Hippias van Elis,
Tauler, Johannes, Themistocles, ,
Joris, David,
Valerius, Cornelius,
Loy de Schaliedekker,
Zwingli, Ulrich, , , ,
Concordantietabel Het kan voor de lezer soms prettig zijn om de met de teksten in Coornhert in het klein corresponderende originele pagina’s erbij te nemen. In de marges heb ik consequent de foliumnummers opgenomen, zoals die voorkomen in deel i van de Wercken uit de Colom-uitgave van . De Wercken zijn digitaal toegankelijk via een website, gehost door de Universiteit van Amsterdam.1 Daar zijn haarscherpe foto’s van de originele bladzijden te vinden en in veel gevallen ook transcripties van de teksten. Het i. deel Van Dieryck Volckertsz. Coornherts wercken is direct doorklikbaar. Via onderstaande tabel kunnen de relevante pagina’s vervolgens eenvoudig worden opgezocht. Foliumaanduiding Website-paginering in Wercken i ()
De oorzaak van de zonde, volgens Plato r v
Een korte beschrijving van pijn en verdriet r v r v r
http://angel.ic.uva.nl:/c/coo/ Het project is een initiatief van de Coornhert Stichting, en wordt uitgevoerd in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam en de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (dbnl). De site is ook toegankelijk via de homepage van de Coornhert Stichting (www.coornhertstichting.nl).
concordantietabel
Onderzoek naar de vraag of de ziel dan wel de wil zondigt r v r v
Onwetend blijven is de enige zonde van de mens en de oorzaak van elke dwaling r v r v r v r v r v r
Of je de waarheid kunt kennen v r v r
Is de deugd zelfstandig of ontstaat zij in ons? r v
Dialoog waarin bewezen wordt dat iedereen die slecht blijft niet goed wil worden r v r v r v r
concordantietabel Maakt waarheid vrij? r v r v
Onderzoek naar de goede gemoedsrust r v r v
Een korte mededeling over hoe we onze gedachten kunnen waarnemen v r v r
Dat het afsterven van het kwaad een makkelijke zaak is v r v
Onderzoek om te weten te komen of je dood bent of leeft r
Medicijn voor de ziel r v r v r v
Als je slecht bent, ben je dat dan omdat je dat wilt of tegen je wil in? r v r v
Bibliotheca Dissidentium Neerlandicorum Tekstedities J. Gruppelaar, J.C. Bedaux en G. Verwey (red.), D.V. Coornhert, Synode over de gewetensvrijheid. Een nauwgezet onderzoek in de vergadering gehouden in het jaar te Vrijburgh, Amsterdam University Press: Amsterdam . G. Voogt (red.), D.V. Coornhert, Synod on the Freedom of Conscience. A Thorough Examination during the Gathering Held in the Year in the city of Freetown, Amsterdam University Press: Amsterdam . J. Gruppelaar (red.), D.V. Coornhert, Politieke geschriften. Opstand en Religievrede, Amsterdam University Press: Amsterdam . Simon Vuyk (inleiding, annotaties), Jaap Gruppelaar (eindredactie), Pleidooien voor verdraagzaamheid – Boudewijn van Rees en Cornelius Rogge over de vrijheid van godsdienst (), Amsterdam University Press: Amsterdam . Studies Ruben Buys, De kunst van het weldenken. Lekenfilosofie en volkstalig rationalisme in de Nederlanden (–), Amsterdam University Press: Amsterdam . J. Gruppelaar, G. Verwey (red.), D.V. Coornhert (–): polemist en vredezoeker. Bijdragen tot plaatsbepaling en herwaardering, Amsterdam University Press: Amsterdam (met bijdragen van R.S. Buys, J. Gruppelaar, J. Koppenol, H. Nellen, M. van Veen, G. Verwey, G. Voogt).